Mijn Gemene Leven
in de duinendelta van vierstromenland

Hoofdstuk I:     Inleiding

Over Bewustzijn en Omgeving

Wie over ‘bewustzijn’ als basis voor herinneringen, verhalen of uitvindingen wil schrijven, Sjoerd de Jong maakt dat in zijn essay "Denkende deeltjes in een werkelijkheid vol bewustzijn" nog 'ns duidelijk*, past grote bescheidenheid. Wetenschappelijk beland je in een brei van opvattingen waaromheen religieus of intuďtief geďnspireerde geesten een mix van sauzen en misverstanden weten te draperen.
Wie zich vanuit het ‘voorgeboortelijk bestaan’, de bakermat van bewustzijn, wil informeren over de essentie van “het zijn, het inneren, het weten”, komt meer gretige goeroes tegen met verhalen over zoekende zielen en misleidende geesten dan gedisciplineerde denkers en smaakmakers met een plausibele opvatting.
Alles lijkt dan vooral te bestaan uit ‘toeval en onvermijdelijkheid’.

Zonder me dus op wetenschappelijke of religieuze bronnen te beroepen, wil ik toch aandacht vragen voor het belang van de prenatale fase als aanzet van het individu-kenmerkende bewustzijn. Die ontwikkelingsperiode is volgens mij van zeer groot belang voor de basisaanleg van en begrip voor het abstracte fenomeen ‘her-innering’. En dus voor een beter zicht op je zelf.

Daarom, met excuus voor de quasi-wetenschappelijke, Latijnse termen, mijn idee voor de benadering van het probleem 'bewustzijn':


1.01   Het voorgeborchte
Deze Oudnederlandse term voor 'het vagevuur', lijkt me een passende naam voor de prenatale fase waarin je de ontwikkeling van bewustzijn in drie stadia kunt benaderen:

a. het initium
De aanzet tot. Deze term wordt ook gebruikt voor de opmaat naar een melodie, de voorslag van de dirigent, het begin, de aanleg of de dageraad.
Feit: Dit stadium kenmerkt zich door spontane celdeling die via entropische ordening na acht dagen leidt tot het vormbeginsel van alle organen en een herkenbaar embryo in een drijvende positie.
De eerste 10 tot 14 weken blijven een fysiek kwetsbare periode.
Veronderstelling: Dit stadium voor het “oerbewustzijn” is het resultaat van biochemische agitatie. Het draagt nog kenmerken van wat wel wordt gezien als het ‘collectieve geheugen’ van verzamelingen eencelligen. Hierdoor zouden optimale kwaliteiten (voor organen b.v.) met kwantitatieve begrenzingen kunnen worden bereikt.

b. het principium
Het beginsel mens wordt in aanleg een herkenbaar fenomeen.
Feit: ruggenmerg en hersenen blijven zich doorontwikkelen. Er vormt zich een mensje in een "positie voor aflevering". Het is na 26 weken (bij vroeggeboorte) al levensvatbaar, maar zou dan beginnen met een ernstige achterstand.
Veronderstelling: Het oerbewustzijn ontwikkelt zich tot “onderbewustzijn” waarbij ook ‘mechanische agitatie’ van invloed is. Het ritme van de hartslag van de moeder, haar beweging (lopen, dansen, vluchten) het ruisende bloed en de spijsvertering dat geheel vormt een geluidsspectrum met een cadans die de aanleg vormt voor de innering van ‘geborgenheid’. Biochemisch aangedreven reflexen worden aangevuld met van daaruit ontwikkelde, autonoom aangestuurde bewegingen.

c. het intutum
De term wordt vaak vertaald als ‘onverdedigbaar’ en ‘onveilig’ maar, verrassend genoeg, ook gebruikt voor ‘kluis’.
De abstracte, biofysische ‘mise en place’ is gereed als ‘moederbord’ voor het geheugen en de (her)innering. Uiterst gecompliceerd, blijkt wel, daar beschadigingen in bepaalde hersengebieden zeer specifieke gevolgen kunnen hebben voor geheugen, bewustzijn, spraak of motoriek.
Feit: In de hersenen hopen nieuwe cellen zich op en bouwen neurale netwerken. De longen blijven rijpen.
Veronderstelling: de "kluis" van het onderbewustzijn is de basis voor het globaal bewustzijn. Dit wordt in de laatste 3 tot 4 maanden aangelegd met bij wijze van spreken: hormonaal ontwikkelde ‘bio-algoritmen’.
Er is geen aantoonbare “kluis”. Er is eerder sprake van een knopen-netwerk waarbij de knopen in diverse variaties/gradaties elektrische en chemische signalen doorzenden. Het onderbewustzijn vormt frames voor globaal bewustzijn. Geluiden ontwikkelen zich primair, door het praten van de moeder in haar omgeving, tot het taalspecifieke idioom-patroon van de “moedertaal”.


1.02   Het wiegenkind
Je bent dus bepaald geen 'tabula rasa' of 'onbeschreven blad', als je ter wereld komt.

De verbondenheid met de moeder zal zich meestal snel voortzetten in de beleefde geborgenheid. De vader en andere mensen in de omgeving van het kind zullen iets meer geduld moeten hebben, voordat de herkenning beleefd wordt.
Wie naast de taalspecifieke idioompatronen ook voor andere aspecten van bewustzijn en herinnering naar de bron wil zoeken, doet er goed aan, de in- en omstandigheden van de moeder gedurende de laatste drie tot vier maanden van de prenatale fase te bestuderen.

Wat mij betreft, gaat het dan om de maanden oktober, november, december en januari. Mijn moeder was ruim drie jaar getrouwd en had al twee kinderen, een zoon en een dochter. Mijn vader was een stabiele, hardwerkende echtgenoot . Beiden waren jarig in november.
Mijn moeder ging dagelijks naar de kerk (soms zelfs tweemaal daags) en ging volledig op in het Roomse ritueel. In de Mariamaanden mei en oktober was er alle dagen na de avondmaaltijd het rozenkransgebed, waarbij ieder geknield voor het Mariabeeldje in de huiskamer meebad.
Met Allerheiligen en Allerzielen begon november, de maand van de Litanieën, gebeden die bestaan uit lange reeksen aanroepingen en smeekbeden.
Sinterklaas, de Adventtijd en Kerstmis tekenden december, waarna een nieuw jaar begon met zicht op het einde van een oorlog. In de rustmaand januari werd na driekoningen de kerststal opgeborgen en deze keer de wieg klaargezet. Begin februari ben ik geboren.
Mijn vader was ook een zeer gelovig mens, maar iets conservatiever dan mijn moeder. Zij waren vanwege hun diepe geloof volgzaam in elkaars opvattingen. Mijn vader vond in haar een sterke vrouw.

Het bewustzijn waarmee de mens geboren wordt, noem ik het "globaal bewustzijn". Hier zijn alle kinderen gelijk en kunnen, als ze de dag van geboorte elders zouden worden ondergebracht, wereldwijd zonder problemen opgroeien.
De prenatale 'innering' zou later nog kunnen opspelen, maar voor de baby, afhankelijk van en dus ontvankelijk voor de omgeving, wordt de basis voor "normaal" versterkt. Tenminste zolang als er door het kind geen in- of externe conflicten worden ervaren.
Het globaal bewustzijn groeit mee, maar wordt minder herkenbaar zodra het specifiek bewustzijn als "fineer" beleefd gaat worden. Dan ben je 'iets' en word je 'iemand' binnen de groep die jouw wereld vormt.


1.03   Noordwijkerhout
Toen de Firma zich in 1834 in het dorpje vestigde als “Boerderij, Bakkerij en Kookerij” telde dat ongeveer 400 inwoners.

De grote afzanding der duinen was net ingezet. Er was veel zand nodig voor het talud van de spoorlijn Haarlem-Leiden, dwars door de Hoogeveense Polder.
Aan de noordoostkant van de duinen is de zandwinning doorgegaan tot omstreeks 1970 het Oosterduinse Meer niet dieper mocht worden uitgegraven. Het risico bestond, dat er onder de duinen door zilt zeewater zou kunnen binnendringen.

Na 1880 begint de welvaart: de ‘geestgronden’ die na de zandwinning zo genoemd werden, zijn zeer geschikt voor de bollencultuur en de overgebleven duinen bieden een decor van rust voor de geestelijk zieke of behoeftige mens. Er worden twee grote psychiatrische ziekenhuisparken met paviljoens gebouwd; er komen twee R.K. kerken met nonnenkloosters en twee basisscholen. Voorts verschijnen er een weeshuis en een retraitehuis. Hierdoor krijgt het dorp een sociaal-economische boost die doorwerkt als Nederland later zijn crisisjaren beleeft.

Direct na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde het toerisme zich en zaten Engelse, Franse čn Duitse gasten van Hotel van der Geest, onze buren, gemoedelijk met elkaar te praten op het terras. Er kwamen ook campings 'van Zeekant tot Duinkant'. Het is het begin van de periode die David Djaďz* "Les Trente Glorieuses" noemt. Het zijn "de glorievolle jaren" tussen 1945 en 1975, waarin het doorsnee inkomen met een factor 11 toenam en het kostenpatroon slechts met een factor 4, waardoor de bestedingsruimte van het doorsnee gezin jarenlang relatief groter werd.

Rond 1955 werd de 10.000e inwoner ingeschreven. Er waren 1000 gemeenten in ons land, dat toen 10 miljoen inwoners telde.
Tien jaar eerder dus ben ik geboren, 3 februari 1945. Er werd al bijna vijf jaar oorlog gevoerd rondom ons land en er heerste een “hongerwinter” vanwege de ijzige omstandigheden en een haperend distributiesysteem.

Mijn Opa had de Firma in 1941 aan mijn vader overgedragen. Zelf was hij met Oma naast de Jozefkerk, tegenover het gemeentehuis gaan wonen. Burgemeester Van Iersel was bij hen ondergedoken, nadat hij weigerde mee te werken aan de Arbeitseinsatz*. Bij ons hadden de Duitsers het zaaltje boven de bakkerij geconfisqueerd voor een paar officieren; de manschappen zaten in het naastgelegen hotel. De jongste broer van m’n vader was, als waarborg, tewerk gesteld in Duitsland.
Via de broodbezorging werd deelgenomen aan een informatie-netwerk in de Duin- en Bollenstreek. Twee broers hielpen nog mee in de bakkerij en woonden in. Eén met een gezin. Die was omstreeks mijn geboorte al vader van een tweeling. De ander begon na de oorlog een bakkerszaak in Ruigoord. Broer Piet had zich als bakker al vóór de oorlog gevestigd in Nieuw Vennep.

Mijn moeder voerde de huishouding en hielp de klanten in de winkel.
Zij was 2 jaar toen haar vader stierf (1915) en werd liefdevol bij de grootouders opgenomen. Haar opa was schoenmaker, organist en violist. Hij stierf 4 jaar later. Ze groeide dus op met haar Grootmoeder, Opoe Schouten. Ze wilde pas trouwen met mijn vader, toen Opoe in 1941 gestorven was.
Vanaf haar kleuterjaren volgde zij het lager onderwijs in de nieuwgebouwde school met veel plezier en mooie resultaten. Ze sloeg twee keer een klas over en kwam dus jong van school.
Het enige vervolgonderwijs voor de meisjes in het dorp was de handwerkschool. Ook die werd geleid door de Zusters van de Jozefparochie, die kort daarvoor was opgericht. Voor de jongens was eventueel er een ULO* in Sassenheim.
Met Opoe woonde m'n moeder tegenover het Café, annex Toneel- en Feestzaal, van Piet A. Brama.
Zijn dochters Alie (links) en Marijtje (rechts) waren m’n moeders hartsvriendinnen. Ze speelden toneel, zongen vaak stichtelijke liedjes en schreven de teksten graag op in ‘schoonschrift’.
In drukke tijden bij Brama hielpen ze alle drie mee.
Mijn moeder speelde enigermate viool.

Opoe stierf in 1941, waarna m’n moeder dus trouwde met mijn vader. Ze was ruim 31, hij 33 toen ik als derde kind geboren werd.
Had Opoe nog langer geleefd en zou ze m’n vader niet hebben ontmoet, heeft ze wel ‘ns gezegd, dan was ze wellicht het klooster ingegaan.

Mijn vader had eigenlijk na zijn ervaringen als kok in Noordwijk en Delft graag op de Holland Amerika Lijn gaan werken, maar hij mocht die droom niet najagen. Zijn ouders wilden hun oudste zoon de Firma overdragen. Hij eerde zijn ouders, bleef in het dorp en huwde mijn moeder.

 

terug naar inhoud     of naar  hoofdstuk 2: vroege herinneringen
 

scriptie
 noordwijkerhout in 1966