provinciaal bestuur van noord-holland


mw. mr. F.G. van Diepen-Oost, lid van gedeputeerde Staten

 


Aan de heer drs. H.J. Verdier
voorzitter Raad voor Jeugdbeleid Noord-Holland
p/a Postbus 7
1910 AA Uitgeest


Datum, 2 augustus 1989



Geachte heer Verdier,

Hierbij bevestig ik schriftelijk de tijdens ons gesprek van 8 juni j.l. gemaakte afspraken over de Raad voor Jeugdbeleid Noord-Holland. Ik volg daarbij de in uw notitie D.1.1./TJB.5/90531/J gestelde vragen.

ad 1.
In september wordt in de Statencommissie een notitie besproken over de Raad voor Jeugdbeleid. In deze notitie zal wat mij betreft de volgende vraag centraal staan:
" Zijn er, met inachtneming van de besluitvorming over de adviesfunctie van de Raad, nog taken die op dit moment door de Raad worden vervuld van belang voor de verdere ontwikkeling van het door ons beoogde samenhangende provinciale welzijnsbeleid waarvan het provinciaal jeugdbeleid een onderdeel vormt ?".
In de notitie wordt om deze vraag te beantwoorden een beknopt overzicht gegeven van de door de Raad uitgevoerde functies. Daarmee wordt beoogd besluitvorming uit te lokken over het al of niet voortzetten van deze functies. Daarmee wordt in mijn ogen recht gedaan aan het in de afgelopen jaren door de Raad verrichte werkzaamheden.

ad 2.
Afhankelijk van de uitkomst van de discussie over bovengenoemde notitie en de uiteindelijke besluitvorming daarover, ben ik bereid vanaf dat moment te bevorderen dat voor individuele medewerk(st)ers een functie binnen het provinciaal apparaat wordt gezocht.
Een en ander in afwijking van het onlangs in de Statencommissie besproken sociaal plan.

ad 3.
Het zal niet altijd mogelijk zijn een functie te vinden die de verdere ontwikkeling van het jeugdbeleid ten goede zal komen. Voorzover deze mogelijkheden zich wel voordoen, zal ik voorzover dat in mijn vermogen ligt, bevorderen dat betrokkene voor een dergelijke functie in aanmerking komt.
Overigens laat dit onverlet het principe dat wanneer een passende of geschikte functie kan worden aangeboden deze niet mag worden geweigerd. Of anders gesteld, het geen relatie hebben met jeugdbeleid kan geen reden zijn om een aangeboden geschikte of passende functie te weigeren.

ad 4.
Centraal in onze aanpak staat de zo snel mogelijke herplaatsing van al het betrokken personeel. In het geval dat zich dan ook de mogelijkheid voordoet dat de directeur van de Raad een andere functie kan krijgen, gaan wij er vanuit dat u zult bevorderen dat deze de
aangeboden baan zal aanvaarden en dat geen morele druk op hem zal worden uitgeoefend om de liquidatie van de Raad voor te bereiden en uit te voeren. Ik verwijs in dit verband ook naar punt 6.

ad 5.
Ik ben met u van mening dat voor de liquidatie administratieve ondersteuning noodzakelijk is. Met verwijzing naar het onder punt 4 gestelde ben ik echter van mening dat dit er niet toe mag leiden dat zittend administratief personeel een eventueel aangeboden baan weigert. Zeker voor deze functie kan gebruik worden gemaakt van tijdelijk personeel en/of uitzendkrachten.

ad 6.
Het door u gestelde komt ook in het onlangs in de staten-commissie besproken sociaal plan aan de orde. In dit plan wordt gesteld dat wanneer een stichting wordt opgeheven er een bewindvoerder zal moeten worden aangewezen die de zorg heeft voor het nakomen van overblijvende verplichtingen, bijvoorbeeld het uitbetalen van wachtgelden.
Eventueel kan de provincie deze taak op zich nemen c.q. een provinciaal ambtenaar opdragen een en ander te verzorgen.

Tot slot merk ik nog op dat in alle gevallen, met uitzondering van het onder punt 2. gestelde, het onlangs in de Statencommissie besproken sociaal plan richtinggevend voor onze handelwijze zal zijn.
 


Hoogachtend,

mv. mr. F.G. van Diepen-Oost
gedeputeerde voor Cultuur,
Onderwijszaken, Jeugdwerk en
Sportzaken