op de valreep
C: METHODISCH JEUGD- & JONGERENWERK
1. Omvang van het veld
2. Doelstellingen
3. Middelen
4. Inhoud van het werk
5. Doelgroepen
6. Bereik
7. Samenwerkingsverbanden & Overlegvormen
8. Knelpunten
9. Toekomstvisie
10. Regionalisatie
11. Problemen van / voor jongeren
12. Algemene conclusies categorie C
1. Omvang van het veld
C1. Scouting Noord-Holland (SNH)
C2. Algemeen Christelijke Jeugdbond voor Natuurstudie en Natuurbescherming N-H.
C3. Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie N-H (NJN)
C4. Stichting Jong Nederland West (SJN)
2. Doelstellingen
C1, 4 en 5 richten zich op jongeren in hun vrije-tijdssituatie, waarbij C4 zich
uitsluitend richt op vakantie-activiteiten voor
achtergestelde groepen.
C1 en C5 komen sterk overeen, zij het, dat C1 zich beroept, de "ideeën van Baden
Powell als grondslag" te hebben.
C2 en C3 richten zich op jongeren met betrekking tot kennis, liefde en
bescherming der natuur en het activeren van jongeren tot
natuur- en milieubescherming.
De doelstellingen worden verwezenlijk door spel, vorming, ontspanning en
kennisoverdracht tijdens groepsbijeenkomsten,
trainingen en weekends en kampen.
3. Middelen
3.1
Personeel
C1. Heeft 1 coördinator, 2 stafleden, 1 fulltime administratief medewerker en
parttimers voor
totaal 20uur.
C2. kent geen personeelsleden.
C3. kent geen personeelsleden.
C4. kent geen eigen personeel, maar heeft jaarlijks zes maanden de beschikking
over een gedetacheerde functionaris.
C5. maakt gedurende acht uur per week gebruik van een landelijke functionaris
voor Noord- en Zuid-Holland.
3.2
Vrijwilligers
C1. 2400 leid(st)ers en bestuurders op
diverse niveau's
C2. 48 bestuurders 27 vrijwilligers
C3. 6 bestuurders 4 vrijwilligers
C4. 11 bestuurders 190 vrijwilligers
C5. 189 vrijwilligers en bestuurders
Karakteristiek voor deze categorie is, dat het werk overwegend door
vrijwilligers wordt gedaan.
C1 en C5 kennen beroepskrachten voor uitvoering van de steun.
Veel werk van bestuurders en vrijwilligers zal echter tot "uitvoerend werk"
gerekend moeten worden,
Onder de 2400 van C1 zijn gerekend leid(st)ers, groeps-, districts- en
gewestelijke bestuurders, speladviseurs en leden van de
gewestelijke spel- en trainingsteams.
3.3 Financiën (bedragen in
guldens)
1980 | exploitatie | inkomsten | inkomstenbron(nen) |
C1 | 369.681 | 357.721 | provincie n-h
300.428 contributie 32.445 cursussen 19.960 rente 4.888 |
C2 | 3.020 | 1.675 | contributie 735 |
C3 | 3.500 | 2.430 | leden
1.100 kampen 356 diverse 974 |
C4 | 64.642 | 70.658 | 9 gemeenten
14.405 deelnemers 45.169 acties 0 |
C5 | 16.777 | 19.367 | rijk
13.882 contributie 2.853 activiteiten 2.632 |
Overzicht subsidieverstrekking in 1979
Rijk | Pronvincie | Gemeenten | |
C1 | 156.611 | 167.232 | |
C2 | 2.178 | ||
C3 | 715 | ||
C4 | 7.805 | ||
C5 |
C1 is vanaf 1980 door de provincie gesubsidiëerd.
De overige instellingen zijn aanmerkelijk geringer in (financiële) omvang.
C4 heeft als grootste inkomstenbron de deelnemende kinderen, gevolgd op afstand
door negen participerende gemeenten.
C5 bevindt zich nog op Rijksplan.
C3 heeft in 1979 nog geld van de provincie gekregen en maakt in de enquête
kenbaar later nooit meer iets gehoord of gekregen te
hebben. Onlangs zijn er door de provincie voorschotten voor 1980 en 1981
verstrekt.
C2 heeft in 1979 nog subsidie van de provincie gekregen. Vanuit de bond zijn
voorschotten verstrekt om de uitgaven voor 1980 te
financieren.
4. Inhoud van het werk
Het onderscheid tussen steun en ondersteuning is binnen deze categorie niet
duidelijk. Er is niet of nauwelijks
gereageerd door de instellingen op betreffende vragen.
Ten aanzien van de onderscheiden elementen van de steunfunctie kunnen de
volgende opmerkingen gemaakt worden:
Begeleiding
De begeleiding is uitsluitend gericht op vrijwilligers.
Alleen C1, Scouting
geeft aan ook beroepskrachten te begeleiden.
C2, 3 en 4 zijn volgens de gegevens uit de enquête vooral actief in het kader
van sociaal-culturele activiteiten met enige aspecten
van begeleiding. Typerend hierbij is dat vooral C3 vanuit de plaatselijke groep
een steunfunctie vervult naar het landelijke niveau.
Bij C5 zijn de beschikbare tijd en de afstand een grote belemmering om het werk
goed te kunnen uitvoeren.
Uitsluitend C4 besteedt een zeer belangrijk deel (70%) van zijn tijd aan
begeleiding.
Kadervorming
Dit element is voornamelijk gericht op leidinggevenden (besturen en
vrijwilligers) en zeer praktisch van aard. Het bestaat voor een
groot deel uit: introductiecursussen, bivak- en kampinstructies.
Bij Scouting, AJN en ACJN maakt kadervorming een belangrijk onderdeel uit van
het nationale aanbod.
Kadervorming geschiedt tevens door middel van de kaderbladen.
Documentatie en Informatieverstrekking
Kenmerkend is dat deze functie voornamelijk vervuld wordt door het uitgeven van
een informatiebulletin.
C1 en C5 fungeren daarbij als doorgeefluik van hun landelijke organisatie.
C1 geeft zelf ook nog een kaderblad uit.
Onderzoek en studie
C4 en C5 oefenen deze functie niet uit, maar maken gebruik van landelijk
materiaal.
C2 en C3 verrichten hoofdzakelijk onderzoek door middel van natuurstudies die
plaatselijke groepen uitvoeren. De
onderzoeksresultaten worden dan gepubliceerd in hun tijdschriften.
C1 verricht onderzoek naar onder andere: levensbeschouwing, de positie van
vrijwilligers enz.
Binnen de C-categorie wordt slechts in mindere mate aan dit element aandacht
besteed.
Bemiddeling
Het werk in dit kader bestaat voornamelijk uit het zoeken naar deskundigen en
specialisten. Vaak speelt de landelijke organisatie
hierbij een voorname rol.
C3 verstaat onder bemiddeling ook hulp bij acties en het schrijven van
bezwaarschriften.
Belangenbehartiging
Binnen de C-categorie speelt deze functie praktisch géén rol. Deze taak wordt
aan de landelijke organisaties overgelaten.
Ontwikkeling
C2 besteedt in hoge mate aandacht aan deze functie, die gericht is op de
vrijwilligers in de plaatselijke situatie, door middel van
bijeenkomsten,
C1 ziet deze functie vooral in het democratiseren van de eigen
organisatiestructuur. Naar onze mening een andere invulling dan
bedoeld in de RBR.
C3 en C4 oefenen deze functie niet uit en C5 laat deze taak over aan de
landelijke organisatie.
in het maken van onderscheid tussen steun, ondersteun en uitvoerend werk zijn
door kennelijke interpretatieverschillen nog wat
onduidelijkheden binnengeslopen. In de gegeven omschrijvingen van ondersteun en
werkzaamheden in het uitvoerend vlak
vonden we duidelijke elementen van steunfuncties terug.
C1 geeft als voorbeeld van sociaal-culturele activiteiten de door de districten
van Scouting vaak zelf (door en voor vrijwilligers)
georganiseerde bijeenkomsten in het kader van de nieuwe ontwikkelingen in het
spel of bepaalde elementen daarvan.
C2 en C3 vertonen grote overeenkomst. Het hoofdaccent ligt op sociaal-culturele
activiteiten activiteiten, gericht op leden van de
organisatie en bestaande uit: kampen, weekends, studie- en actiedagen, alsmede
excursies.
De afdelingen worden gesteund bij subsidieproblemen en het opstellen van
bezwaarschriften.
C4 heeft als steunfunctie het trainen van vrijwilligers die ten behoeve van de
door haar opgezette vakantie-activiteiten voor
kinderen, groepen kinderen begeleiden, waarbij getracht wordt ook een integratie
te bewerkstelligen met verstandelijk
gehandicapten. Deze organisatie ontvangt zelf weer steun van A3, de RSJJ.
C5 geeft als sociaal-culturele activiteiten een aantal zaken aan die onder
kadervorming thuishoren.
In het algemeen kan men stellen dat alleen C1 en C5 louter of hoofdzakelijk met
de steunfunctie bezighouden.
5. Doelgroepen
Alle organisaties van de C-categorie houden zich bezig met jeugd- en
jongerenwerk.
C1 en C5 zijn daarbij de enige, die geen activiteiten opzetten voor de
gebruikers van de uitvoerende instellingen.
6. Het bereik
6.1. Gerichtheid op werksoorten
De CPJ richt zich voor 100% op jeugd- en jongerenwerk
6.2. Het werk- en werfgebied.
C1. Richt zich via negen districten op ongeveer 200 plaatselijke groepen in de
gehele provincie, met uitzondering van Amsterdam.
Voorts op de gemeenten Baarn en Loosdrecht.
C2. Richt zich op Noord-Holland, inclusief Amsterdam, maar uitgezonderd het
Gooi. Ze bereiken acht plaatselijke afdelingen en er
is er nog een in oprichting. Er is geen capaciteit om dat verder uit te bouwen.
C3. Richt zich op de gehele provincie, uitgezonderd Amsterdam en het Gooi. Ze
bereikt negen plaatselijke afdelingen en heeft er
een in oprichting.
C4. Beperkt zich tot de Kop van Noord-Holland en West-Friesland. In de praktijk
is men bezig in negen gemeenten van de regio
West-Friesland.
C5. Is een interprovinciale organisatie, werkzaam in zes gemeenten van
Noord-Holland, inclusief Amsterdam en bereikt daarmee
elf verenigingen.
Verschillen tussen werk- en werfgebied treden op, daar niet in alle plaatsen van
de provincie duidelijke vragen zijn om steun, of
omdat de instelling te beperkt is om vragen op te sporen of te beantwoorden.
Alleen C2 geeft enkele instellingen aan die om steun gevraagd hebben. Zij kunnen
er echter niet zelf aan voldoen.
C3 geeft aan dat vragen over mogelijke steunbehoeften niet van toepassing zijn
en licht dit onder "visie op toekomst" toe met de
opmerking, dat er in de loop der jaren niet veel veranderingen gewenst of nodig
zijn.
7. Samenwerkingsverbanden & Overlegvormen
Samenwerkingsverbanden kent alleen C3 en wel met de Algemeen Chr. Jeugdbond,
Natuurmonumenten, de Waddenvereniging,
de KNNV en de CMV. Overlegvormen kent C1 met de Raad voor Jeugd en Jongeren, C3
met de reeds genoemde organisaties en
C2 met de NJN en de CMN.
Op welke manier dat gebeurt, is niet toegelicht.
8. Knelpunten
C1. Gepleit wordt voor een vierde functionaris om aandacht te kunnen schenken
aan een aantal maatschappelijke problemen, als:
integratie, tweede generatie buitenlanders, veranderende gezinssituaties en
emancipatie. Ook zelf behoefte aan steun.
C2. De problemen van alledag zijn te groot om een doordacht beleid voor vier
jaar te kunnen vaststellen. Ook omdat het bestuur
en daarmee het beleid, elk jaar wisselt. De capaciteit is niet toereikend om aan
alle vragen te voldoen.
C3. Daar de reserves uitgeput zijn en subsidies uitblijven, komt deze
organisatie in moeilijkheden. Graag verruiming van middelen.
C4. Door gebrek aan menskracht kan slechts een gedeelte van de regio bestreken
worden. Er is behoefte aan professionele
werkers. Men heeft ook zelf behoefte aan begeleiding, ontwikkeling, onderzoek en
studie. Men is uiterst positief over de verleende
steun van de RSJJ, wat blijkt uit het vraagzijde onderzoek.
C5. De acht beschikbare uren zijn meer dan onvoldoende om de behoefte aan steun
te kunnen dekken. Aanvulling met minimaal
twaalf uur is noodzakelijk.
De instellingen met professionele medewerkers geven allen blijk van een tekort
aan stafkrachten.
C2 en C3 zien graag een verruiming van (financiële) middelen.
9. Toekomstvisie
C1. Wil graag aandacht schenken aan allerlei maatschappelijke vraagstukken.
Daarnaast het initiëren van de werksoort binnen de
witte plekken en het democratiseren van de eigen organisatie.
C2. Wil de continuïteit meer gaan bewaken door extra aandacht te geven aan
kadervorming.
C3. Het huidige beleid voortzetten. Veel organiseren van kampen,
volksdansweekends, werkdagen enz. Naast de financiële
problemen worden geen moeilijkheden verwacht.
C4. Meer activiteiten ontplooien in de dorpen waar de kinderen vandaan komen om
inhoudelijk en praktische redenen. Zodoende
kan meer gedaan worden aan het steunen van plaatselijke spelcomités.
C5. Zou graag meer aandacht geven aan deskundigheidsbevordering, het aanpassen
van de programma´s aan de
maatschappelijke ontwikkelingen en het uitbreiden en versterken van provinciale
werkgroepen.
10. Regionalisatie
C1. De specifieke gerichtheid van Scouting is vooralsnog niet afgestemd op open
J & J werk. Daarom is men niet voor
regionalisatie.
C2. 3, 4, 5 hebben deze vraag niet beantwoord.
Bij het antwoord van C1 kan worden opgemerkt, dat de organisatie zelf enigszins
geregionaliseerd is door het districtenstelsel dat
men hanteert. Overigens heeft regionalisatie niet te betekenen, dat het
specifieke karakter van een organisatie of werksoort
verloren gaat.
11. Problemen van / voor jongeren
C1. Werkloosheid, drugs, vrijetijdsbesteding en de snelle maatschappelijke
ontwikkelingen.
C2. De dreigende bezuinigingen.
C3. Verveling en passiviteit, criminaliteit, druggebruik en geweld (Komt bij ons
niet voor!)
C4. geen invulling.
C5. Geen invulling.
12. Algemene conclusies
Deze categorie valt uiteen in drie groepen:
C1 en C5. Geven steun aan en zijn gericht op jeugdwerk dat door middel van het
spel van verkennen een bijdrage levert aan de
persoonlijke vorming van jeugd en jongeren. Het scoutingwerk is hecht
georganiseerd en verspreid over de gehele provincie.
C1 onderscheidt zich van C5 vooral door zijn veel grotere omvang.
C2 en C3. Beide natuurstudieclubs, waarvan één, C2, op confessionele basis. Ze
bestaan voor 100% door vrijwilligerswerk. Ze
zijn landelijk georganiseerd en werken met plaatselijke afdelingen. Het
hoofdaccent ligt op sociaal-culturele activiteiten. Ze hebben
een geringe omvang en een willekeurige verspreiding over de provincie.
C5 houdt zich uitsluitend bezig met het organiseren van vakantiespelen voor
kinderen in de zomervakantie en het verzorgen van
de voorbereidingen daartoe, zoals het trainen van vrijwillige medewerkers en het
verwerven van middelen.
Wil zich wat losmaken van het plaatselijk uitvoerend werk om zich meer te
profileren tot een regionaal steunorgaan voor
plaatselijke spelcomités.
Aanvullende categorie C.
Tijdens de hearing heeft de NJBG, de Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van
de Geschiedenis gemeld dat de afdeling Haarlem de gehele provincie bestrijkt met uitzondering van Amsterdam en
omgeving, Texel en 't Gooi.
Doel: Het bevorderen van de interesse van jongeren in het bestuderen van
geschiedenis op allerlei terrein.
De organisatie kent 55 leden en donateurs en organiseert: lezingen, excursies,
opgravingen en his-torische wandelingen.
Onderzoek en studie vormen de hoofdelementen van de instellingen.
Knelpunten:
Naast een verminderde respons bij jongeren ondervindt de organisatie problemen
doordat het huidige bestuur binnenkort wordt
gedecimeerd door dienstplicht en studie. Er is in grote behoefte aan
kadervorming.
In samenwerking met de andere jeugdbonden gaat via de Raad voor Jeugd en
Jongeren getracht worden, de organisatiegraad te
verstevigen.