Bijlage II bij het rapport "Op
de valreep"
advies van de commissie jeugd- & jongerenwerk,
peuterspeelzaalwerk en club- & buurthuiswerk
Zowel in de voorbereidingsnota als in de procedureverordening voor de planning en programmering trof de commissie in de taakomschrijving elementen aan, die een onderzoek onder de vraagzijde, de gebruikers van de steunorganisaties, noodzakelijk maakten.
Drie elementen uit de taakomschrijving van de commissie luiden:
Door deze taakomschrijving werd de commissie gesterkt in haar idee, dat op zijn minst een globaal toetsingsonderzoek onder de vraagzijde gehouden diende te worden, in weerwil van de korte tijd en de suggesties vanuit de coördinatiecommissie, die later nog eens werden onderstreept door het college van gedeputeerde staten, dat meende dat de commissie zich daardoor een bredere taak stelde.
De commissie zou het overigens een hoogst onbevredigende en aanvechtbare zaak gevonden hebben om een adviesrapport uit te brengen, louter gebaseerd op een inventariserend onderzoek onder de aanbodzijde.
De commissie heeft helaas
moeten kiezen voor een globaal toetsingsonderzoek.
Naast een aantal zeer bruikbare gegevens die het onderzoek heeft opgeleverd,
waardoor nut en noodzaak evident werden, is er ook uit gebleken, dat een
uitgebreider onderzoek zeker niet misplaatst zou zijn geweest.
De commissie is ook bij het onderzoek onder de vraagzijde bijgestaan door de heer Pieter Pasteuning, medewerker van het Onderzoeksinstituut Noord-Holland, het OINH, waarvoor zij het instituut zeer erkentelijk is.
1. DE ONDERZOEKSOPZET
Vanuit via de Coördinatiecommissie verkregen gemeentegidsen zijn door commissieleden alle plaatselijke instellingen die mogelijk gebruik zouden kunnen maken van de steunorganisaties behorend tot het veld waarover advies zou worden uitgebracht, geïnventariseerd, gerubriceerd en gecodeerd.
Van negen gemeenten ontbrak er
een gids.
Naast vier gemeenten uit de regio Waterland t.w.:
Ilpendam, Edam-Volendam,
Katwoude en Broek in Waterland waren dat:
Drechterland en Medemblik uit de regio West-Friesland, Barsingerhorn uit de kop
van Noord-Holland, Egmond uit Noord-Kennemerland en Amstelveen uit de regio
Amstelland & Meerlanden.
De gemeente Amsterdam valt
buiten dit onderzoek.
Met van enkele organisaties verkregen adresmateriaal zijn de lijsten aangevuld.
Lag het aanvankelijk in de bedoeling het onderzoek per regio steekproefsgewijs op te zetten, uiteindelijk werd toch gekozen voor een provinciale benadering, daar een aantal voorzieningen te onregelmatig verspreid lagen.
Per werksoort is een steekproef
samengesteld.
De gemiddelde respons bedroeg bij de verwerking 46,5 %.
Later binnengekomen materiaal kon helaas niet meer verwerkt worden.
De gegevens zijn door commissieleden in drie verwerkingsschema's ondergebracht.
1. De respons per werksoort
verdeeld naar regio.
2. De elementen van steun en de
ervaring ermee.
3. De behoefte aan steun naar
werksoort en regio.
Vanuit de alzo verkregen overzichten van gegevens is dit rapport samengesteld.
Uit de tabel 1, DE
ONDERZOEKPOPULATIE NAAR REGIO EN CATEGORIE moge blijken,
dat de categorieën, D,
F en G niet veel voorkomen in Noord-Holland en bovendien nog slecht gespreid
zijn.
De aantallen voor regio 6,
Waterland, zijn vertekend, daar van de dertien gemeenten er vijf geen
adresmateriaal hebben gestuurd.
Overigens zullen de aantallen zowel gezien naar regio, als naar categorie niet overeenstemmen met het werkelijk aantal instellingen. Niet alleen zijn gemeentegidsen zelden compleet, het komt ook voor, dat één stichting diverse werkvormen uitvoert al of niet in één accommodatie.
Een extra moeilijkheid is, dat
het niet-gesubsidieerde werk zich wel eens lastig laat lokaliseren.
Toch menen wij, dat het bestand
naar aard en omvang zodanig is, dat er van een representatief beeld gesproken
mag worden.
2. HET ONDERZOEKSVELD
tabel 1: DE ONDERZOEKPOPULATIE NAAR REGIO EN CATEGORIE.
regio | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 8 | 9 | 10 | N-H* |
categorie |
Totaal |
|||||||||
A | 59 | 39 | 67 | 19 | 30 | 23 | 59 | 15 | 31 | 342 |
B | 36 | 15 | 9 | 8 | 3 | 13 | 24 | 13 | 37 | 158 |
C | 18 | 33 | 25 | 34 | 11 | 2 | 48 | 9 | 43 | 223 |
D | 2 | 4 | 0 | 0 | 0 | 2 | 3 | 1 | 3 | 15 |
E | 32 | 29 | 39 | 9 | 25 | 19 | 48 | 18 | 31 | 250 |
F | 1 | 2 | 3 | 0 | 0 | 3 | 1 | 2 | 2 | 14 |
G | 5 | 4 | 8 | 2 | 2 | 1 | 0 | 1 | 5 | 28 |
H | 13 | 26 | 9 | 12 | 37 | 11 | 14 | 3 | 15 | 140 |
Totaal | 166 | 152 | 160 | 84 | 108 | 74 | 197 | 62 | 167 | 1.170 |
inwoners | 153.724 | 154.946 | 200.743 | 165.578 | 136.503 | 113.381 | 228.591 | 204.190 | 263.065 | 1.620.721 |
* Noord-Holland zonder Amsterdam (regio 7)
Verklaring categorieën:
A. Algemeen jeugd- en
jongerenwerk
B. Bijzonder jeugd- en
jongerenwerk
C. Methodisch jeugd- en
jongerenwerk
D. Vak- en standsjongerenwerk
E. Kinderdagverblijven en
peuterspeelzaalwerk
F. Politiek jongerenwerk
G. Plaatselijke jeugdraden
H. Club- & Buurthuiswerk
NB.: de onderzoekspopulatie komt niet overeen met het werkelijk aantal instellingen.
Tabel 2: DE RESPONS NAAR CATEGORIE EN REGI0
Tien regio's, zes
werksoorten.
Er zijn 421
enquêtes verstuurd, 196 terug ontvangen.
Over het algemeen is de
respons (46,5%), mede gezien het tijdsbestek met de onmogelijkheid om uitvoerig te
kunnen rappelleren, bevredigend te noemen.
Een uitzondering is de respons uit de F-categorie, het politiek jongerenwerk.
De respons in dit onderzoek komt overeen met die van de aanbodzijde.
Mogelijk ligt hier een zwakke organisatiegraad aan ten grondslag.
Dat het in dit onderzoek gaat om een globale toetsing van de afstemming van het aanbod op de behoefte en om het verkrijgen van enkele aanwijzingen betreffende de ervaringen van de vraagzijde met het aanbod, de wensen en de knelpunten, menen wij, dat de respons als indicator gebruikt kan worden.
4. VERKREGEN STEUN EN DE BEHOEFTE AAN STEUN
De instellingen is gevraagd of ze steun ontvangen en of ze er (nog) behoefte aan hebben.
Om het begrip "steun", ondanks
toelichting en verwijzing, mogelijk toch onduidelijkheden zouden kunnen
veroorzaken, is in de enquête gesproken van "steun/hulp".
Desondanks dacht een aantal invullers bij de vraag direct aan de
subsidieverstrekkende gemeenten of aan vrijwillige medewerkers.
Dergelijke antwoorden buiten beschouwing gelaten, krijgen we onderstaand beeld:
tabel 3: STEUN-ONTVANGST & STEUN-BEHOEFTE
ontvangt steun | 78 % |
n = 187 |
40 % | heeft steunbehoefte |
geen steun | 22 % | 60 % | geen steunbehoefte |
tabel 4: ONTVANGEN STEUN EN STEUNBEHOEFTE
Ruim 20% krijgt of ervaart geen
steun.
40% heeft behoefte aan (nog meer) steun.
60% heeft geen behoefte aan (meer) steun.
Een nadere analyse levert echter het volgende beeld:
GEEN STEUN EN GEEN BEHOEFTE: 18%
WEL STEUN EN GEEN
BEHOEFTE: 42%
GEEN STEUN en WEL
BEHOEFTE: 5%
WEL STEUN maar WEL BEHOEFTE:
35%
Een vrij forse groep van de ondervraagden, 18%, blijkt dus geen steun te krijgen (of te ervaren) en er ook geen behoefte aan te hebben.
De gevraagde toelichtingen leren het volgende:
Geen steun, geen behoefte:
"We redden ons uitstekend zonder steun."
"Wij kunnen ons zelf helpen."
"Particulier werk, geen subsidie"
"Wij willen niet."
Wel steun, geen behoefte:
Zonder enige toelichting vanuit de enquête aangegeven.
Geen steun, wel behoefte:
"Nog geen steun gevraagd."
"Onbekend met de mogelijkheden."
"Pas opgericht."
“Geen middelen voor professionele steun; geen hulp gevonden.”
Wel steun, ook behoefte:
Bij deze groep zijn vele
toelichtingen verstrekt, variërend van extra steun voor verkrijging van
financiële middelen tot zorg voor overbelasting van vrijwilligers of het
aanpakken van jeugdproblemen.
Deze respondenten kenden het aanbod van de steunverleners en scoorden hoog in de
waardering.
Het is jammer, dat de eerste drie groepen zeer summier waren met het verstrekken van toelichtingen.
Bovenstaande bevindingen maken het extra boeiend om de algemene gegevens eens op te zetten naar de onderscheiden categorieën:
steun & de behoefte
aan steun |
|||||||
categorie | steun |
behoefte |
|||||
instellingen |
ja | nee | ja | nee | |||
A | 43 | 72 | 28 | 42 | 58 | ||
B | 29 | 83 | 17 | 28 | 72 | ||
C | 38 | 82 | 18 | 45 | 55 | ||
D | 4 | 100 | 0 | 0 | 100 | ||
E | 46 | 65 | 35 | 39 | 61 | ||
F | 3 | 66 | 33 | 33 | 66 | ||
G | 7 | 100 | 0 | 57 | 43 | ||
H | 17 | 100 | 0 | 47 | 53 | ||
De ondervraagde instellingen
uit de categorieën D, G en H, respectievelijk:
het agrarisch jeugdwerk, de lokale
jeugdraden en het buurt- & clubhuiswerk, ontvingen alle steun.
Bij categorie D werd de behoefte volledig gedekt.
Bij de overige
categorieën heeft ongeveer de helft van de instellingen behoefte aan meer steun.
Het nader specificeren van de steun- en behoeftevraag geeft onderstaande percentages.
Tabel 5: Steun- & behoeftevraag nader gespecificeerd
Tabel 5 |
per categorie in procenten |
|||||||
categorie |
A | B | C | D | E | F | G | H |
geen steun, geen behoefte | 25 | 11 | 11 | 0 | 31 | 50 | 0 | 0 |
wel steun, geen behoefte | 33 | 59 | 43 | 10 | 30 | 25 | 43 | 53 |
geen steun, wel behoefte | 7 | 7 | 8 | 0 | 4 | 0 | 0 | 0 |
wel steun, ook behoefte | 35 | 23 | 28 | 0 | 35 | 25 | 57 | 47 |
De categorie F buiten
beschouwing gelaten, de respons mag niet representatief geacht worden en
rechtvaardigt dus geen conclusies, valt een hoge score op bij de categorieën A
en E voor de groep:
Geen steun / geen behoefte.
Opvallend is ook de hoge score
binnen categorie B voor groep:
wel steun / geen behoefte.
De behoefte aan meer steun is evident.
De veelgehoorde veronderstelling, dat door professionals uitgevoerd werk de vraag om steun doet toenemen, wordt niet direct bevestigd door deze cijfers met de daarbij verstrekte toelichtingen.
Het ontbreken van een behoefte aan steun kan duiden op het niet kennen of ervaren van steun.
Instellingen die zijn aangesloten bij steunorganisaties, informatieve brochures ontvangen en meedoen aan bepaalde steunactiviteiten, kunnen noteren geen steun te ontvangen, noch te wensen.
Zij ervaren dan de activiteiten van hun organisatie niet als “steun”, maar als "iets wat er gewoon bijhoort" (Dit kwam voor bij enkele scouting groepen)
Buiten de D-categorie om (die
overigens ook niet helemaal representabel geacht mag worden voor de hele
werksoort), is er een duidelijke behoefte aan meer steun.
80 tot ruim 90% van de instellingen heeft dat te kennen gegeven in de
categorieën A, B, C, E, G & H.
Het onderzoek onder de aanbod zijde wordt hierop bevestigd.
5. STEUN-TAKEN & -ELEMENTEN:
In artikel 3 van de Rijksbijdrageregeling voor het sociaal-cultureel werk wordt de steunfunctie in lid 3 als volgt omschreven:
"Tot uitvoering van de steunfunctie worden de volgende taken gerekend:
Begeleiding,
Waaronder wordt
verstaan het verlenen van steun bij de introductie en het in praktijk brengen
van (nieuwe) methoden, werkinhouden, alsmede het verlenen van steun bij veranderings- en samenwerkingsprocessen en daarmee samenhangende
organisatievragen;
kadervorming,
waaronder wordt verstaan het ontwikkelen
en ten uitvoer brengen van kadertraining voor vrijwilligers, bestuurders en
beroepskrachten in aansluiting op de praktijk gebleken behoeften, al dan niet in
samenhang met de onder a genoemde taak;
documentatie &
informatieverstrekking,
waaronder wordt verstaan het signaleren en registreren
van en informeren over praktijkontwikkelingen, mede ten behoeve van landelijke
registratiesystemen, alsmede het voor de praktijk bewerken en beschikbaar
stellen van informatie over landelijke situaties, onderzoeken en ontwikkelingen;
onderzoek & studie,
waaronder wordt verstaan onderzoek en studie van de
noodzaak en de mogelijkheden van sociaal-cultureel werk in relatie tot de
maatschappelijke problemen die zich in het desbetreffende gebied voordoen en van
de verbetering van het werk;
bemiddeling,
waaronder wordt verstaan het
bemiddelen tussen de vraag naar en het aanbod van specialistische deskundigheid
en specifiek programmamateriaal.
ontwikkeling,
waaronder wordt verstaan het
initiëren en in de praktijk ontwikkelen van nieuwe methoden, werkinhouden en
werkvormen.
De commissie heeft daar in het onderzoek onder de aanbodzijde nog aan toegevoegd:
belangenbehartiging,
waaronder wordt verstaan het vertalen van ontwikkelingen in
het veld naar algemene beleidslijnen voor de (hele) werksoort, alsmede het
bekijken van beleidsmaatregelen van de overheid op hun gevolgen voor het veld.
Het hanteren van deze taken met begripsomschrijving gaf voor de aanbodzijde al wat problemen. Daarom heeft de commissie in dit onderzoek steunelementen gebruikt, die wat concreter zouden spreken voor de vraagzijde.
STEUN-ELEMENTEN IN PROCENTEN NAAR CATEGORIE |
||||||
categorie |
A | B | C | D | E | |
activiteiten organiseren | 7 | 3 | 11 | 13 | 8 | 3 |
informatieverwerving | 16 | 19 | 20 | 10 | 0 | 11 |
cursusmateriaal | 9 | 7 | 17 | 10 | 8 | 6 |
samenwerkingsvragen | 6 | 5 | 5 | 8 | 5 | 9 |
programmavoorbereiding | 7 | 5 | 12 | 9 | 8 | 6 |
maken toekomstplannen | 8 | 7 | 8 | 8 | 8 | 9 |
personeelsvraagstukken | 4 | 6 | 0 | 1 | 5 | 5 |
subsidieaanvragen | 7 | 9 | 0 | 5 | 5 | 9 |
bestuursadvisering | 8 | 9 | 8 | 8 | 8 | 6 |
financiën & administratie | 5 | 7 | 0 | 4 | 8 | 3 |
belangenbehartiging | 6 | 9 | 0 | 3 | 8 | 9 |
accommodatieproblemen | 3 | 3 | 0 | 4 | 5 | 2 |
meidenwerk/emancipatie | 2 | 2 | 1 | 1 | 3 | 0 |
werklozenprojecten | 2 | 2 | 5 | 0 | 3 | 0 |
ag = Al gemeen Gemiddelde Percentages afgerond
Daar de commissie meende, dat
de in de Rijksbijdrageregeling gehanteerde omschrijvingen van steunfunctietaken
te ver afstaan van het uitvoerende werk, is er voor het onderzoek een lijst van
steunelementen gebruikt, die meer aansluit bij de steunbeleving.
De organisaties konden deze lijst zelf aanvullen. Daar is niet noemenswaard
gebruik van gemaakt en het heeft geen nieuwe elementen opgeleverd.
Hoewel er geen absolute waarde
aan mag worden toegekend, is het toch een saillant gegeven, dat instellingen uit
de B-categorie niet scoren op: personeelsvraagstukken, subsidieaanvragen,
financiën en administratie, belangenbehartiging en accommodatieproblemen.
Meer dan in de A-categorie wordt daartegenover steun ervaren bij: Activiteiten
organiseren, cursusmateriaal en programmavoorbereiding.
Als de in dit onderzoek gehanteerde steunelementen worden geplaatst in de steuntaken die de RBR-SCW noemt en die in het aanbodzijde onderzoek zijn gehanteerd, ontstaat het volgende beeld:
Tabel 7: steuntaken & elementen
steunelementen geplaatst in de steuntaken van de rijksbijdrageregeling | |||
steun-element |
% |
steuntaak |
|
1. | activiteiten organiseren | 7 | begeleiding |
2. | informatieverwerving | 16 | documentatie |
3. | cursusmateriaal | 19 | bemiddeling |
4. | cursussen | 11 | kadervorming |
5. | samenwerkingsvragen | 6 | begeleiding |
6. | programmavoorbereiding | 7 | begeleiding |
7. | toekomstplanning | 8 | begeleiding |
8. | personeelvraagstukken | 4 | begeleiding |
9. | subsidieaanvragen | 7 | begeleiding |
10. | bestuursadvisering | 8 | begeleiding |
11. | financiën & administratie | 5 | begeleiding |
12. | belangenbehartiging | 6 | belangenbehartiging |
13. | accommodatieproblemen | 3 | belangenbehartiging |
14. | meidenwerk | 2 | ontwikkeling |
15. | werklozenprojecten | 2 | ontwikkeling |
Tabel 8: Ondervonden steuntaken
ondervonden steuntaken in % | |
begeleiding | 51 |
kadervorming | 11 |
documentatie & informatie | 16 |
onderzoek & studie | 0 |
bemiddeling | 9 |
ontwikkeling | 4 |
belangenbehartiging | 9 |
Ook uit deze globale toetsing blijkt, dat het leeuwendeel van de steunfunctie wordt gevormd door de begeleidingstaak.
6. Facet- & Dubbelsteun
Wanneer in de steunbehoefte
van een instelling wordt voorzien door meer dan één steunorganisatie, dan
kunnen we spreken van facetsteun.
Om enige indicatie te verkrijgen of er in het onderzochte
werkveld sprake zou kunnen zijn van facetsteun, is nagegaan, in welke relatie de
aanbodinstellingen zijn genoemd.
Tabel: 9: FACETSTEUN
Het OVERZICHT FACETSTEUN is
niet geheel compleet.
Het is slechts bedoeld om enig beeld te geven van de instellingen waarmee de
steunorganisaties op het terrein van de commissie in relatie zijn gebracht door
de vraagzijde.
Bij ruim 37% van de instellingen is facetsteun geconstateerd. Dat wil niet zeggen, dat er dubbel gesteund wordt: de instelling legt een specifieke hulpvraag bij een van de steuninstellingen neer, die haar daarvoor het beste voorkomt.
Wanneer voor eenzelfde steunelement meer dan één steunorganisatie wordt ingeschakeld, zouden we wellicht kunnen spreken van DUBBELSTEUN.
In onderstaand overzicht staan de steunelementen (1 t/m 15) in dezelfde volgorde als in het overzicht op bladzijde 13.Per categorie is aangegeven op welke elementen dubbelsteun voorkomt.
tabel 10: DUBBELSTEUN
Dubbelsteun wordt overwegen ingeroepen op de elementen 1, 3, 3, en 4.
Omgezet in steuntaken wordt dubbelsteun verkregen op: Begeleiding, Informatie & Documentatieverstrekking en Kadertraining.
Uit het onderzoek blijkt dat door een aantal (22) instellingen drie of meer steunorganisaties op één element worden ingeschakeld.
Op 95 van de 507 geïnventariseerde steunelementen worden twee of meer steunorganisaties ingezet.
7. EXTERNE STEUN.
Wanneer een instelling in zijn steunbehoefte voorziet door hulp van organisaties die niet in het aanbod van de sector Jeugd- & Jongerenwerk voorkomen, dan spreken we van “externe” steun.
We spreken niet van externe steun, als bijvoorbeeld een instelling uit de A-categorie zijn steun haalt bij een steunorganisatie van de B-categorie.
In onderstaande categorieën
kwam externe steun voor.
Per categorie worden de namen genoemd van de instellingen die als "steungever"
werden genoemd.
Aantallen of procenten worden niet gegeven, daar niet onomstotelijk vaststaat, dat de vraagsteller en de vraagbeantwoorder dezelfde inhoud aan het begrip steun gegeven hebben.
Vooralsnog een lichte indicatie voor de mogelijkheid, dat uitvoerend werk soms louter gebruik maakt van een steunaanbod, dat niet voorkomt in het provinciaal plan.
EXTERNE STEUN
In bovenstaande overzicht
betreft het dus louter externe steunorganisaties.
Een aantal instellingen komt daarnaast tevens voor in het overzicht betreffende
facetsteun.
8. DE ALGEMENE WAARDERING
tabel 11: de steunwaardering
WAARDERING |
% |
GOED | 40,9 |
POSITIEF | 20,5 |
PRIMA | 14,8 |
UITSTEKEND | 3,4 |
TEVREDEN | 3,4 |
ZEER GOED | 2,3 |
REDELIJK | 2,3 |
ONVOLDOENDE | 2,3 |
WEINIG | 1,1 |
VERBETERD | 1,1 |
HANDIG | 1,1 |
TIJDBESPAREND | 1,1 |
VOLDOENDE | 1,1 |
NUTTIG | 1,1 |
WAARDEVOL | 1,1 |
OPBOUWEND | 1,1 |
N = 88
Een aantal kwalificaties is niet bruikbaar.
Worden de waarderingen die zonder meer als positief waarderend te interpreteren zijn bijeen geteld, dan wordt de negentig procent gehaald. De tevredenheid geldt dan het totale steunaanbod.
9. DE STEUNVOORZIENINGEN-STRUCTUUR.
De instellingen is gevraagd een voorkeur uit te spreken voor het inrichten van steunvoorzieningen op gemeentelijk, regionaal, provinciaal of landelijk niveau. Veel instellingen geven een combinatie van mogelijkheden: de meerderheid had voorkeur voor het plaatsen van een steunvoorziening op één niveau
tabel 12: Voorkeursniveau voor de steunvoorziening.
Er bestaat een uitgesproken voorkeur voor steunvoorzieningen in de nabije omgeving.
Een at-randombloemlezing uit de toelichtingen:
Steunvoorziening gemeentelijk:
Snel inspelen op behoefte.
Makkelijk, hulp dichtbij huis.
Hoe groter/verder, hoe bureaucratischer. Betere
communicatie.
Om zelf beleid te kunnen
bepalen.
Steunvoorziening regionaal:
Provincieniveau is te ver weg.
Betere uitwisseling.
In verband met decentralisatie, maar dan wel met een landelijke koepel.
De
gemeente is te klein voor plaatselijke steun.
Overzichtelijk en bereikbaar. Verder dan regionaal is niet goed.
Steunvoorziening provinciaal:
Bij knelpunten is dan
de
provinciale overheid betrokken.
Bestaande structuur bevalt goed.
In verband met
de politieke kleur van de gemeente.
Het bureau in Noord-Holland is beter dan een
voorziening in Den Haag. Decentralisatie is beter dan een voorziening in Den
Haag.
10. EEN AANTAL BEVINDINGEN
10.1 Ten aanzien van de steunbehoefte
De steunbehoefte
is niet altijd manifest, waardoor de steunvoorziening niet altijd als zodanig
wordt ervaren.
Binnen alle
categorieën jeugd- en jongerenwerk komen instellingen voor die geen steun
ontvangen en ook niet wensen, die dus geen steunbehoefte hebben.
Er is duidelijk
een groep gesondeerd die geen steun ontvangt, maar wel behoefte aan heeft.
Door alle categorieën heen loopt een grote groep die onvoldoende steun ontvangt.
10.2 Ten aanzien van het steunaanbod
Het aantal
organisaties dat steun verleent is beduidend groter dan het aantal organisaties
dat voorkomt in het veld dat de commissie heeft bestreken.
Het aanbod van de
geëigende steunorganisaties wordt kwalitatief goed gewaardeerd. Kwantitatief is
het niet voldoende.
Er is een
duidelijke voorkeur voor het inrichten van steunvoorzieningen in de nabije
omgeving.
Het onderzoek
bevestigde een aantal feiten die in het aanbodzijdeonderzoek naar voren kwamen:
De steuntaken begeleiding, informatieverstrekking en kadervorming vormen de
hoofdtaken van de steunorganisaties.
Er is een grote behoefte aan meer steun.
Samenwerkingsverbanden komen in de praktijk veel voor.
Het is niet onmogelijk, dat in een aantal gevallen aanbodinstellingen met
gedeeltelijk hetzelfde werk bezig zijn.
10.3 Ten aanzien van het onderzoek
Het onderzoek kan
slechts gezien worden als een globaal toetsingsonderzoek.
Naast voldoende materiaal voor een globale toetsing heeft het ook de gedachte opgeleverd, dat nader onderzoek in het kader van afstemming van steunaankoop & -vraag uitermate gewenst is voor de verdere ontwikkeling van het welzijnsbeleid.
------------------------------------------------------
jeugdbeleid
noord-holland
1981-1991