gmlogo_small.gif (1577 bytes) # tmlib/ ~ de fabriek
 

1991-10-08, fabriek, rotterdam,

 

Aan de procureur-generaal
bij het Gerechtshof te Den Haag.

Betreft: Rolnummer 22002212.90 F111

 

Edelachtbare Heer,

 

Naar aanleiding van uw oproep, op 10 oktober te verschijnen om in hoger beroep terecht te staan, vraag ik beleefd uw aandacht voor een geschreven verweer, daar ik in het openbaar moeilijk snel kan formuleren en zeker nu, door onervarenheid met gerechtelijke processen en de daarbij behorende taal, mij snel onzeker kan voelen.

Op vrijdag 26 augustus 1988 werd ik omstreeks half 12 in de ochtend gewekt door M. den Hartog, een medebewoner van het pand aan de Mathenesserdijk 414 A te Rotterdam bekend als "de Fabriek".
Deze bewoner deelde mij mee, dat de politie in de straat stond en kwam voor iets dat in het pand gebeurde of gebeurd was. Ik bevond mij met mijn vriend in het appartement dat ik van de stichting die het pand beheerde had gehuurd. We begaven ons naar het inpandige restaurant om te ontbijten in afwachting van wat er zou gebeuren.
Beneden gekomen troffen we de politie aan.

Het viel mij op, dat de politie de aanwezige mensen bij elkaar hield.
Ons werd te verstaan gegeven, dat we de ruimte niet mochten verlaten. Op mijn verzoek, me te mogen aankleden en iets te mogen eten, werd negatief gereageerd.
Het viel mij op, dat er behalve ongeveer vier agenten in uniform, ongeveer drie andere mensen aanwezig waren, die koortsachtig het pand gingen doorzoeken en diverse bewoners en hun gasten om sleutels vroegen van de verschillende ruimten. Ik mocht ook niet mijn eigen kamer in, waar de politie onderzoek verrichtte na een van de deuren geforceerd te hebben terwijl de andere deur gewoon open was.
Ik kreeg zelfs niet de kans, hen dat te zeggen.
Als zij mij hadden meegedeeld waarvoor ze kwamen, had ik zonder enig probleem mijn kamer getoond en verteld, hoe en waarom ik daar woonde.

Op mijn vraag, wat ik verder kon verwachten deze dag, kreeg ik geen antwoord, waardoor ik in het ongewisse bleef over het kunnen uitvoeren van mijn dagprogramma.
In het pand maakte ik namelijk gebruik van een zelfingerichte studio voor een trainingsprogramma, dat ik dagelijks moet volgen om gekwalificeerd danser te kunnen blijven met goede toekomstperspectieven.
Onregelmatigheid daarin is voor dit vak en dus ook voor mij funest.

Ondertussen bleef het een in- & uitlopen van agenten en andere mensen.
Mijn grote zorg was, dat allerlei mensen mijn kamer doorzochten terwijl mij nog steeds niet duidelijk was, waar dat allemaal voor diende. Na enige tijd kwamen diverse agenten de restaurantruimte weer in en werd mij en twee andere bewoners & hun logees verzocht, mee te gaan naar het politiebureau voor ondervraging, daar er volgens hen in het pand illegaal energie werd afgetapt.

Mij werd niet toegestaan een jas te halen van mijn kamer.
Ik vond het tevens zeer bezwaarlijk, dat ik niet mocht eten en mijn dagprogramma niet mocht uitvoeren. Dat heb ik meermalen te kennen gegeven, zonder resultaat. Men wilde zelfs niet met mij meegaan naar de keuken om me iets te laten eten, desnoods onder direct toezicht.
Desalniettemin ben ik bereidwillig meegegaan daar ik mij van geen kwaad bewust was.

Op het bureau aangekomen werden we in een wachtkamer geplaatst en lange tijd aan ons lot overgelaten, zonder dat ik wist wat de reden was dat ze míj wilden verhoren. Uiteindelijk werden we een voor een opgehaald voor verhoor.

Toen ik de verhoorkamer binnenkwam, kreeg ik het gevoel, dat ìk van iets werd verdacht.

Agenten die mij ondervroegen, met uitzondering van de verbalisant, verlieten regelmatig de kamer, kwamen even later weer terug en fluisterden dan elkaar allerlei zaken toe, waarbij ik argwanend werd gadegeslagen. Daardoor ging ik mij steeds onbehaaglijker voelen. Dit werd versterkt door het feit, dat ik nog steeds niets te eten had gekregen en dat de ruimte kil was, terwijl mijn verzoek, een raam dicht te doen werd genegeerd.

Ik was tot dan toe geheel onkundig van procedures die bij verhoren gangbaar zijn en voelde mij geïntimideerd door de wijze waarop de verbalisant en zijn collega’s met mij omgingen.

Achteraf kan ik zeggen, dat ik gemanipuleerd werd, dat mij woorden in de mond werden gelegd, dat er suggestieve opmerkingen werden gemaakt, dat de agenten vooringenomen (zo niet bevooroordeeld) waren en dat ik mij bedreigd voelde met vrijheidsstraf.
Dat laatste ondervond ik, toen mij werd gezegd dat ik zo lang zou worden vastgehouden, totdat ik naar voldoening van de agenten zou hebben geantwoord. Zij suggereerden dit met opmerkingen als: "Voor ons maakt het niet uit, je weet toch wel wat we willen horen?", of: "Zeg nou maar wat we willen weten, dan ben jij ervan af, want wij hebben alle tijd".

De laatste bewoner daarentegen, die zou worden verhoord, is vrijgelaten, omdat klaarblijkelijk niemand langer kan worden vastgehouden dan zes uur.

Voor toelichting op de eerste ervaringen maak ik graag gebruik van de door mij onder psychische dwang afgelegde verklaring, waarvan een proces-verbaal is gemaakt.

Manipulatie
"Ik ben mij er van bewust, dat ik gedurende deze periode diefstal heb gepleegd met betrekking tot het afnemen van gas en licht"
Ik was mij er tot aan het verhoor geheel niet van bewust dat ik diefstal zou hebben gepleegd, omdat ik huur betaalde aan de Stichting het Ramp en daarbij het gebruikrecht verkreeg van alle aanwezige voorzieningen. Mij is zelfs nooit door de stichting meegedeeld, dat de nutsvoorzieningen illegaal waren verkregen.
De verbalisant heeft er bij mij op aangedrongen met opmerkingen als: "Hou je niet van de domme, maak het jezelf niet moeilijker", dat dit diefstal was en toen ik dat vanuit zijn toelichting niet anders kon begrijpen, heb ik daarmee ingestemd, niet bedoelend dat ik diefstal pleegde, maar de stichting die mij gebruikrecht verleende.

Suggestie
"Ook wist ik, dat er een illegale aansluiting op het lichtnet van het GAB was gemaakt"
Dit werd mij pas duidelijk, gedurende de inval van de politie en het daarop volgend verhoor. Nu staat het er, alsof ik dat van tevoren geweten zou hebben, hetgeen absoluut niet waar is.

Woorden in de mond leggen
"Ik vermoedde, dat de politie kwam voor de illegale aansluiting op het lichtnet"
Ik heb de politie tijdens het verhoor meegedeeld, dat ik wakker werd gemaakt en dat degene die dat deed mij later meedeelde, dat het wellicht iets te maken zou kunnen hebben met een meterkast. Toen ik daarop vertelde, dat die persoon weer vertrok, concludeerde de politie: "Die ging dan zeker de meterkast loskoppelen" en vroeg mij met de nodige intimidatie ("We kunnen je zolang vasthouden als we willen") om een bevestiging.
"Ik heb van niemand en ook niet van het GAB toestemming gehad, op illegale wijze stroom en gas af te nemen". Deze uitspraak is bepaald niet van mij. Ik heb nooit enige reden gehad, iemand toestemming te vragen, illegaal stroom te mogen afnemen.

Vooringenomenheid
"De ruimte welke door de kunstenaar wordt gebruikt, is door ons verhuurd."
De eerder genoemde stichting verhuurde ruimten aan diverse mensen, waaronder aan mij.
De verbalisant ging er voortdurend van uit, dat ik deel uitmaakte van de verhurende stichting. Dit is nooit het geval geweest.
Waar staat: "Op de begane grond waren wij bezig, een restaurant te beginnen", bedoelde ik te zeggen, dat ik in mijn vrije tijd meehielp met dit initiatief, omdat daarmee een goed doel gediend werd. Het had geen commercieel oogmerk en is ontstaan uit spontane & sociale betrokkenheid van de bewoners en mensen uit de omgeving.
 

Om mijn onschuld aan te tonen, vraag ik uw gewaardeerde aandacht voor het volgende, waarbij ik niet wil ontkennen, dat wellicht enige naïviteit, doch in ieder geval onbekendheid met de krakers-ideologie en gerechtelijke procedures mij in een bijzonder ongunstige positie plaatsten:

Toen ik mijn opleiding tot professioneel balletdanser beëindigde op het conservatorium in Den Haag, teneinde aan allerlei andere culturele projecten mee te werken, heb ik mij laten inschrijven aan een dansopleiding in Rotterdam. Tegelijkertijd betrok ik een appartement aan de Schieweg en vond voor mijn dansproducties ruimte in de Fabriek, waar ik een studio mocht inrichten. Na ruim een jaar was ik gedwongen door gebrek aan financiële middelen, naar andere huisvesting om te zien. De gemeente Rotterdam kon mij geen woonruimte aanbieden, waardoor ik vooral ook vanwege mijn werk ben ingegaan, op een aanbod, woonruimte te huren in de Fabriek.

Ik voelde mij slechts huurder van woon- & werkruimte en ik mocht van alle voorzieningen gebruik maken.

Mijn vriend & ik hebben ons direct betrokken gevoeld bij het krakercollectief en Stichting het Ramp, met wie wij alleen een contract afsloten. Onze enige bezigheden bestonden uit het onderhouden van de dansruimte op eigen kosten, zodat wij ons werk konden voortzetten.

Slechts in onze vrije tijd participeerden we in wat gezellige & culturele initiatieven van andere bewoners. Gedurende al deze tijd had ik geen enkele reden, te vermoeden dat er illegale praktijken werden uitgeoefend met betrekking tot afname van gas & licht.

Ik voel mij nu in mijn goede naam ernstig aangetast en door de handelswijze van de politie in hoge mate misbruikt.
Immers, niet ik als onschuldige huurder, maar de verhurende partij zou hier nu moeten staan. Wat zij volgens de aanklacht hebben gedaan, wordt mij in de schoenen geschoven, terwijl mij geen blaam treft.
Integendeel, ik heb mij aan alle verplichtingen ten opzichte van de verhuurder gehouden en heb me er daarnaast niet over verbaasd, dat de lamp ging branden als ik de knop omdraaide.

Ik voel me dan ook geheel onschuldig aan het mij ten laste gelegde en verzoek U, mij daarvan vrij te spreken.
Daarbij komt bovendien nog, dat ik geen oproep ontvangen heb voor het proces dat op 10 mei 1990 onder parketnummer 10.039504.98 is gevoerd en waarin mij "diefstal in vereniging" ten laste is gelegd gedurende de periode 2 september 1986 tot & met 26 augustus 1988.

Ik maak U er op attent, dat ik pas vanaf 1 september 1987 in de Fabriek ben gaan wonen.

Toen ik de mededeling kreeg van de uitspraak, op 26 juli 1990, heb ik om 15.40 uur contact opgenomen met de Griffie (toestel 486) omdat ik volgens de bijsluiter daar nadere informatie kon krijgen. Daar werd ik doorverwezen naar de advocaat.

Ik heb vervolgens de Fabriek gebeld en ben zo achter het telefoonnummer van hun advocaat gekomen, die mij om 16.24 uur liet weten, dat ik niet hoefde te betalen, omdat er hoger beroep zou worden aangetekend en dat hij mij tezijnertijd zou uitnodigen voor een bespreking in de Fabriek. Op 27 juli 1990 is er inderdaad hoger beroep aangetekend.

Op 1 augustus 1990 heb ik getracht, contact te krijgen met de bewoners uit de Fabriek, doch kon hen niet bereiken wegens vakantie.

Op 2 augustus 1990 heb ik met de advocaat gebeld om te vragen of ik een kopie van mijn verklaring kon krijgen. Hij vertelde mij, dat deze niet in zijn bezit was en hij er voor zou zorgen, dat ik deze in mijn bezit zou krijgen.
Op 24 augustus daaropvolgend heb ik wederom gebeld, vanwege het uitblijven van een bericht over een bespreking èn om hem nogmaals naar mijn eerder afgelegde verklaring te vragen. Hij zei mij, goed vertrouwen te hebben in de afloop van het hoger beroep en zegde mij toe, de verklaring zo spoedig mogelijk toe te zenden.
Rond dezelfde tijd kwam ik in contact met enige bewoners van de Fabriek. Zij vertelden me, dat de nationale ombudsman was ingeschakeld. Deze had een uitspraak gedaan over de handelswijze van de politie met betrekking tot het binnenkomen van het gebouw en de daarop volgende huiszoeking. Het bewijsmateriaal zou onrechtmatig zijn verkregen, waardoor ook mijn verklaring nietig zou zijn.

Ik heb hier van de advocaat nooit iets over vernomen. Ook niet toen ik vijf maanden later, op 6 december, een afschrift van het proces-verbaal kreeg.

Rond 20 juli 1991 ontving ik uw uitnodiging, te verschijnen in hoger beroep.
Vier weken later kreeg ik via de advocaat een afschrift daarvan met het verzoek, eind september telefonisch een afspraak te maken voor een gesprek.
Dit vond plaats op 8 oktober 1991.

Ik heb de advocaat gezegd, dat ik mijn verklaring wilde intrekken om redenen, die ik U hiervoor beschreven heb.
In het kort:

1. Ik acht mij niet schuldig aan het mij ten laste gelegde, daar ik huurder was bij de Stichting het Ramp voor een kamer die ik met ingang van 1 september 1987 betrok, terwijl de tenlastelegging spreekt van "diefstal in vereniging" vanaf 2 september 1986;

2. De door mij afgelegde verklaring van 26 augustus 1988 is onder zeer bezwaarde omstandigheden afgelegd moeten worden en bevat uitspraken die ik naar eer & geweten niet heb gedaan of die onjuist kunnen worden geïnterpreteerd.
 

Op 8 oktober 1991 heb ik eveneens een gesprek gehad met een bewoner van de fabriek die ook toentertijd bij de Fabriek betrokken was.
Deze deelde mij mee, dat niemand van de Fabriek ooit nog iets vernomen had over het ten laste gelegde.
Hij was zeer verbaasd over het proces dat op 10 mei 1990 gevoerd was en dat tot een veroordeling van mij had geleid.
Hij meende, dat de zaak "met een sisser was afgelopen".
Hij dacht dat het onderzoek van de ombudsman had geleid tot de conclusie dat er een aantal procedurele fouten was gemaakt dat daartoe aanleiding had gegeven en vond het zeer verwonderlijk, dat ik als enige voor de zaak werd vervolgd.

Edelachtbare, ik hoop U hiermee te hebben aangetoond, dat mij geen schuld treft in deze zaak en verzoek U daarom beleefd, mij vrij te spreken.

In vertrouwen daarop verblijf ik,

Eugène Kortekaas