op de valreep
6. Naar een nieuwe voorzieningenstructuur
6.1    Het ontwikkelen van een nieuwe structuur
6.2    Projecten en experimenten ter innovatie
6.3    Het opheffen van de ergste knelpunten
6.4    De overige knelpunten
Uit het voorgaande moge duidelijk geworden zijn, dat er eigenlijk nog 
nauwelijks sprake kan zijn van een samenhangende en optimale 
voorzieningenstructuur waarbinnen de organisaties volledig op elkaar zijn 
afgestemd. 
De historische verklaring hiervoor is reeds gegeven. 
Daarnaast kan gezegd worden, dat de gedachten hierover door de overheid zo kortelings zijn 
geuit, dat het veld er nog niet voldoende op heeft kunnen inspelen, laat staan 
zich erop heeft kunnen inrichten. 
De bereidheid is er.
Werken aan een nieuwe structuur heeft drie aspecten:
6.1  Het ontwikkelen van een nieuwe structuur.
In hoofdstuk 5 heeft de commissie aangetoond, dat in een nieuwe structuur 
regionalisering van
een aantal steunfunctietaken of onderdelen daarvan, uitgangspunt moet 
zijn.
Voorstellen voor een herstructurering dienen te worden ontwikkeld door een breed 
samengesteld
samenwerkingsverband in de vorm van een stuurgroep. De commissie pleit er sterk 
voor, dat de Raad voor Jeugd en Jongeren daarbij optreedt als coördinerende 
instelling.
De raad heeft de nodige distantie van overheid en particulier initiatief. 
Daarnaast past deze taak binnen de ontwikkelingsfunctie die de raad zich stelt 
en de platformgedachte die in zijn beleidsnota
"Perspectieven" is ontwikkeld.
De stuurgroep, hoewel in haar werk sterk verbonden met het veld, zal een zekere 
zelfstandigheid in acht moeten kunnen nemen.
De zelfstandigheid is nodig, omdat werken aan een nieuwe structuur ontwikkeling- 
en vernieuwingselementen in zich heeft, wil het aansluiten bij maatschappelijke ontwikkelingen, 
problemen en behoeften van jeugd en jongeren en bij het geobjectiveerde belang 
van de instellingen aan de vraagzijde.
De commissie is van mening, dat in de stuurgroep niet bestuurders met mandaat 
van de belanghebbende organisaties worden afgevaardigd, maar vertegenwoordigers 
vanuit de kring der belanghebbende organisaties, overigens zonder last of 
ruggespraak.
Daarnaast zullen er mensen met een specifieke deskundigheid uit bijvoorbeeld de 
onderzoekswereld bij betrokken moeten kunnen worden. De commissie denkt daarbij in ieder 
geval aan ondersteuning vanuit het Ondersteuningsinstituut 
Noord-Holland, het ONH, voorheen het IODP. 
De stuurgroep zal gebonden moeten zijn aan een reglement, waarin naast de 
voorwaarden en fasering als vermeld in 5, staat vermeld hoe de werkwijze zal 
zijn, hoe de besluitvorming tot stand komt en hoe de inbreng van de direct en 
indirect-belanghebbende wordt gewaarborgd.
6.2   Projecten en experimenten ter innovatie
In de opgave van knelpunten hebben diverse organisaties naast hun materiële 
tekorten aangegeven, dat het niet altijd mogelijk was, in te schieten op 
bepaalde maatschappelijke problemen
waar jeugd en jongeren mee te maken hebben.
Werken aan een herstructurering mag hier niet aan voorbij gaan, maar zal er 
uitgebreid aandacht
aan moeten besteden. 
De commissie denkt hierbij aan:
De commissie denkt daarbij aan projecten met een beperkte doelstelling, sterk 
gecentreerd rond
een bepaald probleem, met een bepaalde tijdsduur en een eigen werkgroep van 
belanghebbenden
onder auspiciën van de stuurgroep.
Door een projectmatige aanpak meent de commissie dat:
6.3 Het opheffen van de ergste knelpunten.
De commissie acht het noodzakelijk, dat een aantal knelpunten van instellingen 
wordt opgeheven, opdat het inrichten van een stuurgroep en het praten over 
herstructurering niet gepaard zal gaan met de teloorgang van een aantal 
instellingen of steunfuncties.
De Commissie denkt daarbij aan:
a.  Erkennen van het regionale bureau voor J&J-werk
Provinciale erkenning zal de onzekerheid, waarin de twee stichtingen 
verkeren, wegnemen. Daarnaast zullen de twee stichtingen, die een eigen werksfeer ontwikkeld hebben, 
kunnen dienen als proefproject voor de herstructurering/regionalisering. 
De 
commissie acht het daarbij wel noodzakelijk, dat het project Waterland kan beschikken over twee 
fulltime 
functionarissen.
b.  Provinciaal Overleg Meidenwerk.
Eveneens in het kader van de projectmatige aanpak ter ontwikkeling van het werk, 
acht de commissie steun voor het Provinciaal Overleg Meidenwerk noodzakelijk. 
Het doet de commissie dan ook deugd, begrepen te hebben, dat GS 
in de voorontwerpbegroting voor het jaar 1983 de aanvraag van het POM heeft 
gehonoreerd. 
De commissie pleit er daarbij voor, dat het project wordt begeleid door de 
stuurgroep, die daartoe een werkgroep kan inrichten vanuit de betrokken 
instellingen, zodat dit project past in de onder 6.2
genoemde projecten en experimenten ter innovatie.
c.  Jeugdbondenwerk en Politiek Jongerenwerk
Beide werksoorten hebben een paar zaken gemeen: 
De commissie vindt deze werksoorten passen in het kader van artikel 32, lid 2, 
van de RBR en dermate zinvol, dat de provincie middelen beschikbaar zal kunnen stellen. Daarbij zij 
opgemerkt, dat het bij het politiek jongerenwerk niet dient te gaan om 
 
kadertraining voor de partij, maar om het ontwikkelen van activiteiten ter bevordering 
van de politieke participatie van jongeren.
d.  CPJ in provinciaal subsidieverband.
De commissie acht het gewenst, het streven van de CPJ om in het provinciale veld 
te worden ondergebracht te honoreren. De commissie meent dat hiervoor extra 
middelen uit de rijksbijdrage kunnen worden verkregen.
Door provinciale verantwoordelijkheid voor deze werksoort kan directer aandacht 
voor de plattelandsjongerenproblematiek worden verkregen en kan ook deze 
werksoort in de herstructurering worden opgenomen.
e.  Aandacht voor de werkende jongerenorganisaties
De drie organisaties NVV-JC, CNV-WJ en de KWJ vallen nu nog onder de 
rijksregeling, waarin de provincie een volgend beleid voert.
De provincie dient te stimuleren, dat deze organisaties onder eigen 
verantwoordelijkheid komen. Daardoor kan het belangrijke werk worden bevorderd 
en optimaler effect krijgen, omdat het zich dan in een grotere samenhang kan 
ontwikkelen.
6.4  De overige knelpunten
Het pleiten voor opheffing van de zwaarste knelpunten betekent niet, dat de overige opzij 
geschoven kunnen worden.
De commissie is van mening, dat de provincie ook voor de overige knelpunten 
oplossingen moet zoeken en meent, dat ze in het perspectief van de 
herstructurering moeten worden geplaatst, daar oplossingen dan een optimaal 
effect kunnen hebben.
De regionale kindercentra.
De commissie onderkent de problemen van deze werkgroepen, die meer tijd en 
aandacht willen besteden aan de ondersteuning van het plaatselijk werk. De 
commissie meent, dat oplossingen vooralsnog via het NOK moeten worden 
aangedragen. 
De commissie steunt het streven van het NOK om onder het bereik van 
de RBR-SCW te komen. Naast een verrijking voor het jeugd- & jongerenwerk 
betekent dat ook het gemakkelijker leggen van een dwarsverbinding tussen 
regionale werkgroep en de in te richten regionale steunvoorziening.
De commissie is verheugd over de positieve geluiden met betrekking tot 
mogelijkheden om op rijksniveau een aparte financieringsstroom te ontwikkelen.
De regionale werkgroep Gooi- en Vechtstreek
Deze regionale werkgroep is voor wat de steunvoorziening betreft aangewezen op 
het POKU, het Provinciaal overleg Kindercentra Utrecht, een zusterorganisatie 
van het NOK. 
De provincie Utrecht
subsidieert hierdoor voor een deel werk, dat onder de verantwoordelijkheid van de 
provincie Noord-Holland valt.
De regionale werkgroep heeft een beroep gedaan op de Provincie Noord-Holland 
naar evenredigheid een subsidie te verstrekken aan het POKU.
De commissie ondersteunt dit verzoek.
Het kindervakantiewerk.
Voor wat betreft het uitvoerend aspect van deze werksoort acht de commissie de 
gemeente verantwoordelijk. De steunfunctie voor deze werksoort, die bij ons 
onderzoek zich in slechts één regio voor een deel van het jaar manifesteert, kan 
wellicht verder worden ontwikkeld, wanneer de decentralisatie van de NUSO, die 
de beschikking heeft gekregen over provinciale consulenten, effectief is. 
Algemene activiteiten voor specifieke doelgroepen.
De blauwe-vogelgroep Zaanstreek-Waterland, die ook uit de IJmond deelnemers 
trekt, heeft zich bij de commissie gemeld, daar gemeenten geen subsidie 
verstrekken.
Blauwe-vogelgroepen voeren scoutingwerk uit voor gehandicapten. 
Door hun 
specifieke doelgroep, gehandicapte jongeren, moet het werfgebied groot zijn. De 
commissie heeft de indruk, dat er meer van dergelijke groepen bestaan en stelt 
nader onderzoek voor om:
- een totaalbeeld te krijgen met dit specifieke veld;
- exploitatiemiddelen te kunnen vergelijken;
- integratiemogelijkheden te onderzoeken met het overige werk.
De lokale steunfuncties.
Vooralsnog acht de commissie de provincie niet verantwoordelijk voor de 
gemeentelijke steunorganisaties.
Het betreft hier de FESAM en Het Bolwerk te Haarlem, die zich in eerste instantie 
hebben aangediend als betrokkene. 
De Jeugdraad te Hilversum meldde zich in een 
later stadium.
De in te richten stuurgroep zal zich wel over deze steunfenomenen moeten buigen 
bij het ontwikkelen van mogelijkheden voor regionale steunvoorzieningen.
Het algemene knelpunt: Meer mensen, meer middelen.
Dit knelpunt, dat bijna alle organisaties hebben gemeld, acht de commissie 
niet op korte termijn oplosbaar.
De commissie meent, met uitzondering van de in 6.3. genoemde knelpunten die om 
een onmiddellijke oplossing vragen, de voorgestelde stuurgroep nader onderzoek zal moeten 
verrichten en beleidsvoorstellen zal moeten formuleren in het kader van de herstructurering. De 
provincie zal middelen moeten reserveren om, in de overgangsfase naar een nieuwe 
structuur, projectmatig en experimenteel oplossingen te kunnen inzetten.
7. Het advies