"DROOM OF WERKELIJKHEID"
Het zal in juli 1960 geweest zijn, dat ik voor het eerst over plannen voor een op 
te richten kweekschool hoorde.
Het was geen toeval. Vanaf 1958 was ik zangleraar op de R.K. Lagere 
Jongensscholen en de Henricus-ulo te Heemstede. De leiding van die scholen was 
in handen van de broeders van De La Salle. Op een avond, tijdens het 
gebruikelijke koffie- en borreluurtje op ons bovenhuis aan de Herenweg 102, kreeg 
ik het nieuwtje te horen.
Ik weet, dat het toen voor mij de drempelwaarde van een dorpsnieuwtje 
overschreed, omdat de broeders van De La Salle erbij betrokken waren. Samen met 
de zusters Dominicanessen uit Voorschoten, zouden zij de "nieuwe" 
R.K.Kweekschool gaan leiden. Bernardinus, één van de "knappere" koppen binnen de 
orde van De La Salle, zou, zo werd erbij gezegd, directeur worden.
Een maand later werk ik direct bij het gebeuren betroken. Broeder Willibrord, 
hoofd van de Jacobaschool en lid van het bestuur, vroeg mij na een zangles in 
zijn klas fluisterend, of ik er iets voor voelde om op de kweekschool zangles te 
gaan geven.
Het daarop volgende komische moment herinner ik me nog levendig. In een 
doodstille klas reageerde ik hardop met: "Ja, geweldig!". De stampvolle klas 
keek op en zag waarschijnlijk kans om stoom af te blazen. Willibrords ogen echter 
bedwongen de klas; hij legde zijn hand op mijn schouder, loodste me naar de gang 
en fluisterde met zijn hoofd tussen de deur: "We hebben het er nog wel eens 
over."
Ik herinner me, dat ik er behoorlijk warm voor liep. Mijn ego (door vele 
muziekervaringen autoritair en elitair gevormd) werd hier andermaal bevestigd en 
gestimuleerd. Ik was in veel deelgebieden van de muziek actief, een 
onderwijsbevoegdheid had ik echter niet. Mijn "succes" als zangleraar op de Ulo 
en de lagere scholen lag meer in het orde houden dan in het muzikaal vormen van 
leerlingen.
Toen dacht ik natuurlijk anders over mijn functioneren als zang-"meester". Wij 
hebben het immers over een tijd, waarin het "gezag" van iemand door andere 
factoren bepaald werd dan vandaag.
Gezag (een tikkeltje vakmanschap en bravoure), dankte je vooral aan je omgeving; 
je voldeed aan de verwachtingen die men had van een musicus, een dirigent, daar 
was ik voor opgeleid.
Gezien mijn militaire scholing had ik nu kennelijk ook nog genoeg (allures) in 
huis om zangleraar aan de R.K.Kweekschool "de la Salle" in Heemstede te kunnen 
worden. Dat was niet mis.
Maar het ging wel bijna mis! Lees maar hoe ik de uitdagingen waarschijnlijk heb 
gevoeld en hoe ik ze nu, anno 1992, interpreteer.
Volgens mijn ( weliswaar onvolledig) kweekschool-, PA-, dan wel PABO-archief, was 
op 9 juli 1961 de eerste officiële lerarenvergadering op Hertenduin. Naar wat ik 
me nu -lezend in stukken- herinner, was die vergadering niet opwindend. Terwijl 
er, gezien de feitelijke ontwikkelingen in dat jaar, dat wil zeggen stroef 
verlopende samenwerking tussen de eerwaarde heren Lasallianen en dames 
Dominicanessen, toch voldoende kruit aanwezig was om er een knallend 
openingsfeest van te maken. Maar niets van dit alles: de strijd om de macht 
(daar ging het wel om) zou zich gedurende het gehele jaar ondergronds blijven 
afspelen.
Punt 12 van de agenda van die openingsvergadering, een voorstel, werd zonder 
morren aanvaard. Het was toen een normaal voorstel, waar iedereen belang bij 
had. Nu ik echter wat meer feiten ken, zou dit punt gemakkelijk als een listige 
zet (van Bernardinus) geïnterpreteerd kunnen worden.  
Het voorstel luidde: "We vergaderen met het docentencorps minstens één keer per maand. Mocht dit te veel blijken, dan kunnen we dit terugbrengen naar minder."
Wel, uit dit voorstel is niet alleen de feitelijke cultuur op het gebied van 
leiding geven af te leiden, maar ook de (geslaagde) poging om het verzet uit 
Voorschoten te isoleren en dus te verzwakken. In de situatie van toen vertaald 
staat er eigenlijk: "Ik, Bernardinus, directeur, acht het ruim voldoende om 
jullie, docenten (waaronder ook de dissidenten: Samuela, de onderdirectrice; 
Cesla, de "handwerkster" en Hélène, de natuurkundige), één keer per maand te 
informeren over de besluiten die ik met betrekking tot (het wel en wee van 
docenten en leerlingen van) de school heb genomen."
Wat een schril contrast met de huidige traditie van "inspraak en 
democratisering". Of zijn dit loze woorden, fopspenen voor bijzienden in een 
harde materieel-economische werkelijkheid, waarbij het centralisme van vóór de 
jaren '70 elegant aandoet?
Romantiseer ik soms een eigen ervaring uit een periode, die -bij een wat 
objectievere analyse- harder en onzekerder waren dan andere ervaringen in de 
daarop volgende vierentwintig schooljaren? Was het sfeertje dat eerste 
schooljaar op Hertenduin wel zo romantisch?
Zeker is, dat het eerste schooljaar 1961-1962 onvergetelijk is. Maar daar teken 
ik meteen bij aan, dat ieder mens zo in elkaar zit dat hij of zij bijzondere 
gebeurtenissen uit het leven onthoudt en daarbij de neiging heeft, de prettige 
dingen te verheerlijken en de onprettige te onderdrukken. Met andere woorden: 
Het eerste jaar van De La Salle is voor mij zo bijzonder, omdat het werd 
beheerst door een soort haat/liefde-verhouding. Let wel, ik heb het over over 
mijn herinneringen in relatie tot mijn functioneren als muziekdocent, niet over 
de relatie tussen de broeders en zusters en de zusters en de anderen. Wat zijn 
mijn herinneringen?
De schoolgemeenschap was klein: twaalf docenten en zestig leerlingen, 
opgesplitst tot een klas van eenendertig meisjes en negenentwintig jongens. Veel 
van die jongens kenden mij al van de muzieklessen op de Henricus. Alle meisjes 
waren "nieuw".
Roep het interieur van lokaal IV (het muzieklokaal) nog eens uit je herinnering op. Soms droom ik er zelfs nog van! Een schitterende salon met parketvloer, donkerhouten lambrisering en wandkasten met links een ingebouwde zithoek rond de open haard, achterin de toegang naar de serre en rechts de tuindeuren naar het terras met uitzicht op het uitgestrekte gazon en de bosachtige verte.
Intiem waren de vieringen, die deze kleine schoolgemeenschap rond het knetterend haardvuur organiseerde. Kerstmis 1961 was niet alleen bijzonder vanwege onze drie maanden oude dochter, maar ook door de meerstemmige kerstliederen die we (na vier maanden al) toch maar samen in het sfeervolle lokaal IV zongen.

Onuitwisbaar zijn de feërieke beelden die het landgoed in de winter bood.
En dan zijn daar de spannende tegenstellingen in de menselijke relaties tijdens 
de muzieklessen. Lokaal IV puilde uit naar mijn gevoel. Als je niet tijdig tot 
bezinning kwam, zou je er een achtervolgingssyndroom aan overhouden. Met 
knikkende knieën handhaafde ik "law and order" in naam van de muziek. 
Ik zou 
later horen, hoe ondeskundig ik was op het gebied van de muziek en het onderwijs. 
Daar werd ik openlijk toe uitgedaagd. Ik ging mijn eigen koers en deed anders 
dan anderen (een houding die ik mijn hele loopbaan heb gekoesterd). In een 
confrontatie met anderen is het je strikt eigen identiteit die bepalend is voor 
het verrassingselement, dat omwille van de zaak boeiend, aandachttrekkend en bij 
overdaad of miskleunen on aandachtafleidend kan zijn. Deze analyse van nu klopt 
natuurlijk niet met de beleving van toen. Maar het zijn wel de ervaringen uit 
dat eerste jaar, die mij steeds weer hebben gedwongen, goed voorbereid en beter 
beslagen dan de vorige keer ten ijs te komen.
Wat gebeurde er dan in die lessen?
Elke confrontatie met (vooral) de knullen was een pijnlijke gewaarwording van 
pedagogisch-didactisch onvermogen. Er werden "domme" waarom-vragen gesteld die ik 
niet kon beantwoorden, er werd te weinig thuis geoefend, soms was het zelfs 
onzindelijk wat je hoorde. Daar reageerde ik uiteraard op mijn eigen wijze op; 
men blokkeerde elkaars fluiten door er propjes in te stoppen; men maakte 
opmerkingen over mijn uitdagend pedagogisch handelen, mijn verzorgde kleding en 
wat dies meer zij.
Bij de meisjes bleef ik voor mijn gevoel meer als "docent" overeind. Maar dit 
was puur gevoelsmatig. Feitelijk was het wel zo, dat de aard van het verzet bij 
de meisjes anders was dan bij de jongens. Er waren niet meer dan twee of drie 
meisjes die openlijk kritiek durfden uiten. Van de rest, die het (waarschijnlijk) 
stilzwijgend eens was met de critici, had je als docent geen last. Dit lag wel 
effe anders in de jongensklas. Hier heerste vier uur per week de wet van de 
jungle. Voor mij een "struggle for life" voor hen een "struggle for freedom". 
Mijn strijd betrof niet één bepaald figuur, maar bijna iedereen in de klas. Ook 
hier ervoer je die wonderlijke tegenstelling, wanneer je veel van de 
"vrijheidstrijders" op de koorrepetities voor of na de lessen zag verschijnen om 
met volle overgave in het koor mee te zingen. Ze hadden dus kennelijk hart voor 
de zaak en niet zo direct voor de man die de muzikale zaak tijdens de lessen 
bracht.
1992, Scheepers Muziekleraar.