Ter kennisname aan
het College van Burgemeester en Wethouders.
Aan de Voorzitter van de
commissie van onderzoek
inzake handhaving Puyckendam,
Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 20 oktober 1970, welk vergezeld ging van
een definitief rapport over de handhaving van Puyckendam, menen wij zeer beslist
de volgende opmerkingen te moeten maken.
1. De korte termijn waaraan de commissieleden waren gebonden was dermate kort,
dat reageren in vergadering onmogelijk was, terwijl enige leden van de commissie
helemaal niet in staat waren te reageren, daar zij eerst bij hen thuis dit 's
avonds (al oktober) dit rapport aantroffen.
2. U stelt verder dat er geen definitief rapport aan de Raad zal worden
uitgebracht, indien mocht blijken, dat de meerderheid van onze commissie niet
achter dit rapport kan staan.
Wij hebben gemerkt, dat de leden van de Raad een rapport is aangeboden.
Dit doet bij ons de vraag rijzen, wie er viel en wie er niet achter staan.
3. In de laatste alinea van uw schrijven deelt U mede, dat het rapport een
samenvatting is van grotendeels gegevens uit het rapport van architect A. van
Oerle te Leiden en van het commissielid J.P. van den Bosch, terwijl overigens is
geput uit de besprekingen met overige deskundigen en uit de vergadering en van
onze commissie.
Wij willen U er op wijzen, dat de opdracht om een definitief rapport samen te
stellen is gegeven aan de Heer J.P. van den Bosch, die hierbij zou uitgaan van
exact aangegeven stukken uit de brief die de Heer H. A. van Oerle onze commissie
heeft gezonden en die dit zou aanvullen met gegevens uit het conceptrapport dat
hijzelf op onze laatste vergadering heeft overgelegd.
Op uw vraag of de aanwezige leden met deze procedure (een voorstel van Ir. F.C.G.
Puys) konden instemmen, is positief gereageerd.
Wij concluderen voorshands, dat het rapport niet volgens afspraak is
samengesteld en dat het bovendien niet duidelijk is of de commissie achter dit
rapport en achter de gang van zaken staat.
Wat betreft het definitieve rapport de volgende kanttekeningen.
Wij concluderen uit het aan de Raad toegezonden rapport, dat er met name onder
punt B door niet-commissieleden een uitweiding is toegevoegd, in strijd met de
opdracht.
Hierdoor is het rapport tendentieus geworden en krijgen wij het gevoel, slechts
een commissie pro forma geweest te zijn.
Wij stellen nogmaals met klem voor, dat onze commissie er bij de Raad op
aandringt het Bouwteam twee opdrachten te geven reet betrekking tot Victor III:
Een zònder en een mèt handhaving van Puyckendam.
Wanneer vervolgens alle mogelijkheden zijn becijferd, dan is er eerst een
vruchtbaar overleg mogelijk, dat kan uitmonden in een gefundeerd advies aan de
Raad.
Ter Uwer informatie delen wij U tevens mede, dat wij ons genoodzaakt zien dit
schrijven alle Leden van de Raad te doen toekomen, daar het rapport in de
Raadsvergadering van 27 oktober reeds behandeld wordt.
Noordwijkerhout, 24 oktober 1970,
P. Janssen Groesbeek,
J.A.M. van Hensbergen.