Vormingswerk Jong Volwassenen
VJV-Bollenstreek


Eén woord vooraf:

ONDUIDELIJKHEID



Het is wellicht tekenend voor het heden dat zowel mensen als instellingen graag op zoek gaan naar hun identiteit met vragen als:
Wie ben ik, wat wil ik, hoe, waarom..??

Onduidelijkheid over onszelf is in elk geval het begin geweest om te gaan werken aan deze nota. En bezig zijnde, ontdekten we dat er ook bij anderen niet altijd duidelijkheid over ons bestond, of soms ook wel een duidelijkheid die niet de onze was.
We hebben geprobeerd enkele uitgangspunten en doelen van en voor ons werk op een rij te krijgen en in enkele verhalen nader toe te lichten.
Een evaluatierapport van het seizoen 1977/1978 en de bundel statuten plus huishoudelijk reglement completeren ons beeld van dit ogenblik.

Graag nodigen wij ieder uit met ons mee te denken over ons beeld voor morgen, waarbij we niet de illusie willen wekken dat het dan “af” zal zijn.


Kandinsky’s woorden:
“Het is nu -meer dan ooit- onmogelijk, een geheel complete theorie te construeren”,
manen tot bescheidenheid, maar zeggen tegelijkertijd:

"Het is nu -meer dan ooit- mogelijk, een geheel complete theorie te construeren".

Maar, als we goed luisteren, kunnen we er misschien in horen:
“Laat ons vooral ook praktisch blijven.”

We ontvangen heel graag reacties, maar wachten ze niet af.
Het werk moet vooral doorgaan.

Lisse, 12 september 1978
Het bestuur van de Stichting VJV- Bollenstreek.
 

OUTLINE  BELEIDSNOTA  VJV-BOLLENSTREEK


1.0       BELEIDSUITGANGSPUNTEN & –DOELEN
1.1       Doelstelling VJV-Bollenstreek
1.2       Organisatie vormingswerk jong volwassenen
1.3       Werkuitvoering VJV
1.4       Relaties VJV
1.5       Planning VJV-Bollenstreek
 

2.0       VAN BEMINNELIJKE MOEDER NAAR JONGE VOLWASSENE
 

3.0       GROEIEN IN EEN ORGANISATIEMODEL
3.1        bestuur
3.2        staf
3.3        centra
 

4.0        OP ZOEK NAAR DE DOELGROEP
 

5.0        VAN DOELSTELLING NAAR PROGRAMMA’S
5.1        Educatief programmeren.
5.2        Fasering voor programmering.
5.3        Voorwaarden.



6.0        HUISVESTINGS-OVERPEINZINGEN
6.1        algemeen
6.2        Huidige huisvesting vjv-bollenstreek
6.2.1     vjv-qbus te lisse
6.2.2     vjv-‘t krebol te hillegom

 

7.          OVER LASTEN EN BATEN
7.1        de subsidie-regeling
7.2.       het subsidie-systeem

 

8.          PERMANENTE EDUCATIE
8.0        Ontwikkelen tot we niet meer kunnen?
8.1        de open school
8.2        plaatselijke educatieve netwerken



9.0       GEMEENTELIJKE  ONTWIKKELINGEN
9.1       hillegom
9.2       lisse
9.3       sassenheim
9.4       overige gemeenten

 

10.       OVER LIJNEN & AANSLUITINGEN
10.0     algemeen

10.1     De Overheid
10.1.1  het rijk
10.1.2  de provincie
10.1.3  de gemeenten

10.2     Vormingswerk Jonge Volwassenen
10.2.1  Landelijk
10.2.2. regionaal

10.3     Overige instanties en instellingen.
10.3.1. plaatselijk
10.3.2  bovenplaatselijk / regionaal

11.0     COLOFON  &  LITERATUUR-OVERZICHT 

 


1.0 BELEIDSUITGANGSPUNTEN & –DOELEN

1.1 Doelstelling VJV-Bollenstreek

Het VJV stelt zich ten doel één of meer centra te creëren waar de jonge mens met anderen kan werken aan de ontplooiing van zichzelf om:
a. duidelijker zicht te krijgen op zichzelf in de maatschappij,
b. doelgerichter te kunnen werken aan zijn levensomstandigheden,
c. een eigen bijdrage te kunnen leveren aan de ontwikkeling van de samenleving,
zodat hij beter kan voldoen aan zijn opdracht als mens.

De doelstelling zal met regelmaat op haar waarde worden beoordeeld en zonodig in overleg met de externe en interne relaties worden bijgesteld.
Bij het concretiseren van de doelstelling zal in principe aangesloten worden op de behoeften van de doelgroepen en de leemten in het educatieve veld.
Bij het samenstellen van een activiteitenprogramma wordt primair, doch niet uitsluitend uitgegaan van de doelgroepen en de leemten in het educatieve veld.
Er wordt niet gekozen voor een exclusieve doelgroep om beter te kunnen aansluiten in de Bollenstreek en de desintegratiemechanismen niet te versterken.
Gezien de situatie in de streek en het hiervoor gestelde, zal het VJV niet slechts een louter educatieve functie hebben, doch ook op het sociaal-culturele vlak moeten functioneren. De centra zullen daarom dienen als ontmoetingsplaats voor mensen en gedachten.
Het blijven vervullen van nevenfuncties is zeer wel mogelijk, doch moet, daar het ten koste kan gaan van het eigenlijke werk, geschieden aan de hand van een aan te leggen prioriteiten- en voorwaardenschaal.

Het realiseren van de doelstelling zal geschieden in open overleg met de direct en indirect betrokkenen, met de in- & externe relaties.
Problemen die de realisering van de doelstelling in de weg staan, zullen in een zo breed mogelijk veld, mits efficiënt, aan de orde worden gesteld, alvorens naar een oplossing zal worden gezocht.
Zaken die als belemmerend ervaren worden, zullen primair binnen de eigen organisatie ter opheffing worden gesteld.
Pas in tweede instantie zullen andere wegen worden gezocht.

Een beleidsnota over werken in/aan voortdurende ontwikkelingen kan niet dan van voorlopige aard zijn.


1.2 Organisatie vormingswerk jong volwassenen

De organisatie van het VJV is statutair vastgelegd binnen de grenzen die de Rijksoverheid en de Landelijke organisatie hebben bepaald en is nader uitgewerkt in het Huishoudelijk Reglement van de stichting.

1.2.1 Het bestuur
Het bestuur wordt gevormd door een dagelijks bestuur,
deskundigen voor de stichting van belang en
vertegenwoordigers van deelnemers en werknemers.
In commissies zullen naast leden van het bestuur ook deelnemers, stafleden en mensen van buiten zitting kunnen hebben.

1.2.2 De staf
De staf wordt gevormd door alle betaalde en onbetaalde medewerkers die door het bestuur belast zijn met administratieve, organisatorische of agogische werkzaamheden.
De staf zal in staat zijn, uitgaande van de gestelde beginselen, de activiteiten agogisch en methodisch verantwoord aan te bieden en te begeleiden.
De staf zal ook moeten kunnen inspelen op de individuele vragen van de deelnemer.
De staf zal, gezien de beperkende formatieregeling, prioriteit moeten geven aan het vjv-werk in engere zin, het opzetten en begeleiden van cursussen.
De staf zal ter consolidering van het werk een jaarplan opstellen, waarin op basis van afgeleide werkdoelen activiteitenplannen kunnen worden opgenomen, welke tweemaal per jaar geëvalueerd zullen worden.

1.2.3 De centra
Het instituut beschikt op dit moment over twee centra, t,w,: “t Krebol in Hillegom en Qbus in Lisse. Daarnaast is er, in het verleden wat duidelijker dan nu, een werkpunt in “De Stormbal”in Sassenheim.

Om tot een noodzakelijke consolidatie van het werk te komen, worden bij de werkuitvoering prioriteiten gelegd in Hillegom en Lisse.
Het werkpunt in Sassenheim is in overleg met de stichting Interkerkelijk Jeugdwerk Sassenheim op de “waakvlam” gezet en zal zo blijven tot er voldoende perspectieven zijn om het werk weer op te nemen.
Het werk zal in Hillegom beperkt gestalte krijgen tot de accommodatie aan redelijke eisen voldoet, zodat het werk beter uit de verf kan komen.
De per centrum ingestelde centrumraad zal met de bevoegdheden en taken, zoals neergelegd in het Huishoudelijk Reglement, moeten leren werken en zich daarmee een duidelijke positie verwerven in de organisatie.
Per centrum dienen minimaal een full- & een halftime medewerker beschikbaar te zijn.
Bij het starten van een nieuw centrum zullen de volgende voorwaarden gesteld worden.
a. de plaatselijke overheid zal overeenkomstig de geldende regeling het werk moeten subsidiëren.
b. de accommodatie zal aan redelijke eisen moeten voldoen.
c. er moet een extra fulltime pedagogische medewerker kunnen worden aangesteld.
d. een behoefte onderzoek dient de verwachting te rechtvaardigen, dat er voldoen de vraag is naar het werk.
Indien omstandigheden dat noodzaken, of op verzoek van derden, kunnen activiteiten ook buiten de centra worden opgezet en begeleid.

1.3 Werkuitvoering VJV

Kaders waarbinnen wordt geprogrammeerd zijn de Programmavoorschriften van de landelijke organisatie en het door de minister gestelde in de subsidieregeling.
In het programma-aanbod zal duidelijk moeten zijn, dat elk onderdeel geen doel op zich, maar middel is ter verwezenlijking van de doelstelling.
De ingestelde onderzoeken naar vrijetijdsbesteding, leermotivatie en oriëntatie zullen getoetst en voorgezet worden, teneinde hun waarde als leidraad voor programmering niet te verliezen.
Programmavragen die vallen binnen onze vjv-termen zullen mits aan de materiële voorwaarden kan worden voldaan, door ons opgenomen worden.
Tweejaarlijks, in de maanden november en maart zal er een deelnemersoverzicht gemaakt worden, uitgewerkt naar plaats, activiteit, leeftijd en beroep.
De programma uitvoering zal geschieden in open overleg met de deelnemers, wat zijn beslag krijgt in het activiteitenplan, welk voor elke activiteit zal worden gemaakt.
Tussentijdse veranderingen of bijstellingen van de programma’s zullen via evaluaties worden doorgevoerd nadat de betreffende deelnemers en de staf dit hebben besloten.
Door het betreffende staflid zullen tijdig het activiteitenplan, de tussentijdse evaluaties met mogelijke programmabijstellingen en de eindevaluatie gemaakt worden.
Er zal een sociaal-culturele en -educatieve kaart worden samengesteld waarnaar verwezen kan worden voor programma’s die niet kunnen worden uitgevoerd binnen ons instituut of die een follow-up elders behoeven.
Om beter aan programmavragen te kunnen voldoen zal er bij betreffende instanties op aangedrongen worden, de gastdocentenregeling te verruimen.
Bij programmering zal getracht worden altijd uit te gaan van de door de deelnemer beleefde werkelijkheid.
De deelnemer met zijn ervaringen, interessen en verwachtingen is de enige die een organisch vormingsproces kan inzetten.

1.4 Relaties VJV
Het VJV kent velerlei relaties.
Sommige ontstaan spontaan, andere zijn opgelegd pandoer.
Het initiatief tot kan ook verschillende achtergronden hebben.

1.4.1 De Overheid.
Via de landelijke organisatie moeten bij de Minister de knelpunten duidelijk gemaakt worden die in het werk op zich nog kansarm doen zijn.
De nieuwe educatieve ontwikkelingen die interdepartementaal zijn geëntameerd, zullen nauwlettend gevolgd worden opdat ze niet leiden tot een verdere verscholing van de maatschappij waardoor vormingselementen verdrongen kunnen raken.
In de gemeenten van ons werfgebied zal geprobeerd worden de relatie uit de wat eenzijdige, financieel-technische sfeer te halen door waar mogelijk mee te werken aan de nieuwe educatieve ontwikkelingen op plaatselijk/regionaal niveau.
We zijn van mening dat de Bollenstreekgemeenten an sich te klein zijn voor een totaal welzijnsvoorzieningenpakket op lokaal niveau.
Zeer nauwe samenwerking tussen de gemeenten en afstelling van de educatieve plannen op elkaar is daarom noodzaak, wil een zekere diversiteit en pluriformiteit regionaal gewaarborgd zijn.
Daar de minister subsidiëring tot 97,5 % toestaat, zal de gemeenten gevraagd worden hun bijdrage te bepalen tot 27,5 % van de subsidiabele lasten, zodat er iets meer ruimte ontstaat voor een investeringsbeleid.
Er moet tevens een betere voorschotregeling met een aantal gemeenten getroffen worden om de liquiditeitspositie gezond te krijgen en te houden.   

1.4.2 Plaatselijke en regionale instellingen.
Wij zijn voorstander van een overlegsituatie op regionaal niveau voor sociaal-culturele & -educatieve instellingen, ten einde het werk te optimaliseren, de werkzaamheden op elkaar te kunnen afstemmen en leemten op te vullen.
Voorshands is het VJV tegen de gedachte om meer werksoorten in de stichting onder te brengen.
Het VJV is bereid mee te werken in, of het initiatief te nemen tot werkgroepen op lokaal niveau ter voorbereiding van een educatief plan.
Om het VJV beter ingang te doen vinden bij de doelgroepen, zal geprobeerd worden in overleg met de directies van het LBO en MAVO de laatstejaarsleerlingen voor zij de school verlaten nader te informeren.
In overleg met het bedrijfsleven, instellingen met jonger personeel en het GAB zal getracht worden jonge werknemers en werklozen te informeren en te interesseren voor het VJV.


1.4.3 Het VJV

Het VJV gaat in zijn beleid uit van de gedachten en adviezen die de landelijke organisatie stelt in:

“Beleidsuitgaven en doelstellingen met betrekking tot de nieuwe educatieve voorzieningen”(juni 1976).
“Nota personeelsbeleid”(december 1976)
“Onderhandelingspakket Interim Subsidiesysteem”(juni 1978)
“Beleid t.a.v. nieuwe educatieve ontwikkelingen”(juni 1978)

met dien verstande, dat aleer het VJV zich erop beroemt “onmisbare basisvoorziening” te zijn, het met goed gevolg zal moeten hebben gewerkt aan het opheffen van de belemmeringen die het ondervindt bij het concretiseren van het werk aan de basis, daar derden niet altijd even spontaan tot een dergelijke kwalificatie komen.
Wij zullen trachten te voorkomen, dat de ontwikkelingen binnen de landelijke organisatie zullen leiden tot een ontoelaatbare technocratisering van het vormingswerk.

Wij zijn van mening dat de landelijke organisatie primair een service-instituut is voor de plaatselijke centra, die zullen moeten kunnen bepalen op welke wijze door hen gestelde werkzaamheden moeten worden uitgevoerd.


1.5 Planning VJV-Bollenstreek
De gestelde beleidsuitgangspunten & -doelen zullen jaarlijks tijdens de Algemene Vergadering besproken en opnieuw vastgesteld worden.


2. VAN BEMINNELIJKE MOEDER NAAR JONGE VOLWASSENE

Het huidige VJV-Bollenstreek is voortgekomen uit de in 1951 opgerichte stichting Rooms Katholieke Mater Amabilisschool te Lisse. Deze stichting ontplooide haar activiteiten binnen de huishoudschool ten behoeve van rooms-katholieke meisjes in de leeftijdsgroep van 17 tot 23 jaar. Ze werkte daarbij nauw samen met de huishoudschool in Noordwijkerhout die eveneens een MAST, Mater Amabilis Stichting had opgezet. Deze ontwikkelde zich tot VJV-Duinstreek.

Aan het eind van de jaren zestig begon in het gehele land de belangstelling voor MA-scholen met sprongen achteruit te gaan.
De landelijke M.A.-organisatie stelde dan ook in overleg met de minister van Onderwijs het plan op, de M.A.-scholen in een vijf jaar durend experiment om te bouwen tot een meer geavanceerde werkvorm: het VJV, vormingswerk voor jong volwassenen.
Dit experiment ging in 1968 in. In Noordwijkerhout ging de huishoudschool direct aan de slag met een dependance op de zolder van het Wit-Gele Kruisgebouw. Enkele docenten vormden met leden van de Werkgroep "Leven nu, ...en morgen? een bestuur.
In 1971 verhuist de M.A.-school Lisse samen met het pas opgerichte Jongerencentrum Lisse naar een gebouw van Openbare Werken, dat omgedoopt wordt tot “Qbus”.
In september van datzelfde jaar ontvangt men toestemming van de Minister van Onderwijs, over te schakelen op het VJV. In 1972 treedt het traditionele M.A.-bestuur (Directrice Huishoudschool, de directeur van de Middelbare School en de notaris van het dorp) af en draagt haar verantwoordelijkheden over aan het bestuur van de stichting Jongerencentrum Lisse.
Dit bestuur besluit na enige tijd om de dan nog bestaande scheiding tussen de vormingsactiviteiten door de week en de jongerencentrum in het weekend organisatorisch op te heffen en verder door het leven te gaan als “vormingscentrum Qbus.”

Na rijp beraad wordt er door het bestuur een doelstelling geformuleerd, die ook nu nog in de statuten is terug te vinden:

De stichting stelt zich ten doel:
 één of meer centra te creëren waar de jonge mens met anderen kan werken aan de ontplooiing van zichzelf ten einde:

zodat hij beter kan voldoen aan zijn opdracht als mens.”

De motivatie bij deze doelstelling:

“Het bestuur heeft de overtuiging dat de huidige maatschappij vraagt om een mentaliteitsverandering daar de mens zijn heil niet kan bereiken zonder de ander of ten koste van de ander, maar alleen door het heil van de ander na te streven.”

In september 1972 wordt begonnen met het geven van cursussen in de Stormbal te Sassenheim. In dit jaar ontstaat ook de ideeën over een VJV-Bollenstreek. Hierbij werd in eerste instantie gedacht aan een fusie met VJV-centrum De Mast in Noordwijkerhout.
Het bleek echter niet zo eenvoudig om twee qua sfeer en deelnemers nogal verschillende centra aaneen te smeden. De fusieplannen verdwijnen voor onbepaalde tijd in de ijskast. Er blijft echter een samenwerking op stafniveau die tot op de dag van vandaag voortduurt.
Er wordt afgesproken dat De Mast zich zal richten op het gebied ten westen van de spoorlijn Haarlem-Leiden: de Duinstreek.
Qbus zal zich dan bezig houden met het gebied ten oosten van deze lijn: De Bollenstreek.
In september 1974 wordt er in Hillegom in samenwerking met een plaatselijke werkgroep en na overleg met het College van B&W gestart met het werkpunt Krebol in het KWJ-gebouw, een ontmoetingsaccommodatie voor aanvankelijk katholieke,nu kritisch werkende jongeren.
Dit groeit al snel uit tot een kompleet centrum met een geheel eigen sfeer, vooral als in augustus 1975 de bovenverdieping van villa Remina betrokken kan worden.
Ondertussen is de commissie “keesstudie” begonnen met het bestuderen van de diverse structuurmodellen die bruikbaar zouden kunnen zijn voor de langzamerhand regionaal geworden organisatie.
November 1975 besluit de gemeenteraad van Lisse na overweging van vele alternatieven tot nieuwbouw van het steeds bouwvalliger wordende Qbus.
Op voorstel van de kommissie Keesstudie wordt begin 1976 begonnen aan de herstructurering van de organisatievorm.
Speciale aandacht krijgen hierbij de bestuursorganisatie en de centrumraden.
Doel is, te komen tot een gedemocratiseerde, regionale opzet.
In mei 1976 vinden de statutenwijzigingen plaats en is het VJV-Bollenstreek officieel een feit geworden.
In 1976 blijft het door velerlei oorzaken steeds moeilijker om het werk in De Stormbal op verantwoorde wijze te doen plaatsvinden.
Begin 1977 wordt dan ook in overleg met de Stichting Interkerkelijk Jeugdwerk Sassenheim besloten de werkzaamheden daar, althans voorlopig, op te schorten.
Rond deze tijd treedt ook het huishoudelijk reglement van de stichting in werking. Hiermee is de in 1976 begonnen structuurwijziging afgerond en heeft het VJV-Bollenstreek zijn huidige gedaante gekregen.



3. GROEIEN IN EEN ORGANISATIEMODEL

3.0 algemeen
Het VJV kent een stichtingsvorm en heeft als zodanig een bestuur en stichtingsstatuten. De nadere uitwerking van de statuten wordt gegeven onder andere in het huishoudelijk reglement. Hierbij worden o.a. de structuur en werkwijze van de organisatie nader bepaald.
Juridisch gezien vormt het bestuur het hoogste orgaan binnen de stichting. De aard van het vormingswerk en de doelstellingsmotivatie van de stichting nopen echter tot een wat meer democratische structuur.

Het vormingswerk jonge volwassenen wil namelijk een leerschool zijn voor democratie, door de deelnemers in staat te stellen een eigen verantwoordelijkheid te dragen en hen de gelegenheid te geven ervaringen op te doen met organisatorische en bestuurlijke bezigheden. Ervaringen die van groot belang zijn in een maatschappij waarin “decentralisatie”, “participatie”, “democratie” & “medezeggenschap”, veelgehoorde kreten zijn.

Vanuit deze gedachte is een organisatiestructuur ontstaan waarin zich een viertal geledingen laat onderscheiden:
- de deelnemers, verspreid over de diverse centra
- de centrumraden, in elk centrum één
- de staf
- het bestuur.

De centra kennen een vorm van zelfbestuur door middel van centrumraden. In deze raden zijn op democratische wijze deelnemers, staf en bestuur vertegenwoordigd. Daarnaast hebben staf, centrumraden en deelnemers elk een vertegenwoordiging in het bestuur. De verantwoordelijkheden binnen de organisatie zijn als volgt over de geledingen verdeeld.
Het bestuur is verantwoordelijk voor de juridische en subsidietechnische zaken, het personeelsbeleid en het beleid van de stichting in het algemeen.
De staf draagt de verantwoordelijkheid voor de activiteitenprogramma’s, de administratie, de correspondentie en de kontakten met andere organisaties en instellingen.
De centrumraden vertegenwoordigen de deelnemers in overlegsituaties binnen de stichting en bepalen samen met staf en bestuur de activiteitenprogramma’s.
Ook de inrichting en aankleding van het centrum wordt door hen in overleg met de staf verzorgd.
Zij kunnen het bestuur gevraagd en ongevraagd van advies dienen.

Het VJV-Bollenstreek onderhoudt sinds jaar en dag een samenwerkingsverband met de stichting Jongerencentrum Lisse.
Deze stichting beheert o.a. de kantinefaciliteiten in Qbus en Krebol en wordt in het nieuwe gebouw van Qbus de medehuurder. Het ligt in de bedoeling om aldaar via deze stichting activiteiten te ontplooien waarvoor binnen het VJV beleidsmatig geen ruimte is.
Hierdoor kan gedacht worden aan een jeugdsoos (14 tot 16 jaar) en diverse culturele activiteiten. Dit is uiteraard alleen mogelijk indien er duidelijke afspraken bestaan tussen beide stichtingen over de wederzijdse verantwoordelijkheden, iets wat in het verleden ondanks de hoge graad van verwevenheid van de beide besturen, toch nog niet tot volle tevredenheid van beide partijen gelukt is.

3.1 bestuur

In februari 1976 werden op advies van een interne commissie de bestuurssamenstelling en de taakverdeling binnen het bestuur ingrijpend gewijzigd. Dit heeft in de twee jaar dat deze vernieuwde opzet van kracht is een duidelijke verbetering gebracht in het bestuurlijk functioneren.
Om een of ander te optimaliseren zal het bestuur in de toekomst meer nog dan in het verleden gebruik maken van de mogelijkheid om speciale bestuurscommissies in te stellen. Deze commissies zullen een besluitvoorbereidende en uitvoerende taak hebben.
Het lidmaatschap van een dergelijke commissie zal niet gebonden zijn aan het bestuurslidmaatschap.

Afhankelijk van opdracht en werkterrein van de desbetreffende kommissie kunnen ook staf- en centrumraadsleden, deelnemers of andere terzake kundige personen gevraagd worden in de kommissie plaats te nemen.

3.2 staf

Volgens de statuten wordt de staf door het bestuur aangetrokken ter uitvoering van de uit de doelstelling voortvloeiende werkzaamheden.
Het huishoudelijk reglement noemt in dit verband:
het uitvoeren van het bestuursbeleid,
het in overleg met de centrumraden en het bestuur opstellen van een activiteitenprogramma en het uitvoeren van dit programma.
Het voeren van administratie en correspondentie.
Het beheren en onderhouden van het materiaal en de ruimte die de stichting ter beschikking staan.
Over de samenstelling van de staf lezen we verder dat deze bestaat uit:
een directeur, agogische medewerkers, technische en administratieve medewerkers.

Door het subsidiesysteem, de veelheid van subsidiegevers, (in 1977 naast het rijk nog eens 16 gemeenten), de kontakten met vele organisaties en instellingen binnen en buiten de regio en de ontwikkeling van het VJV-Bollenstreek die wel eens met groeistuipen gepaard ging, is de directeursfunctie binnen onze organisatie momenteel niet weg te denken.
Onder deze functie vallen onder andere, het coördineren van alle werkzaamheden, de organisatieplanning, het leiden en begeleiden van de stafactiviteiten, het onderhouden van kontakten met andere instellingen en de overheden, het adviseren van het bestuur, het volgen van ontwikkelingen op sociaal-cultureel en educatief vlak.

Ten einde het totaal van werkzaamheden overzichtelijker te maken, wordt er jaarlijks door de staf een werkplan en een taakverdeling opgesteld. Aan de hand van dit werkplan en de respectievelijke subdoelstellingen van de activiteiten worden de zogenaamde activiteitenplannen opgesteld.
Deze planningen worden als basis gebruikt bij de regelmatig terugkerende evaluaties. Op deze wijze kan er meer lering getrokken worden uit de opgedane ervaringen, terwijl de evaluaties ook overzichtelijker en waardevoller worden.
Van de stafleden wordt gevraagd dat zij de groepsactiviteiten kunnen plannen en opzetten, het groepsproces kunnen begeleiden en vervolgens evalueren. Daarbij dienen zij een open oog te hebben voor de wensen en problemen van de individuele deelnemer. He vormingswerk leent zich dan ook niet voor een al te strakke structurering door b.v. een vast jaarprogramma en stringente programmavoorschriften. Steeds opnieuw moet er bij de vormingsprogramma’s worden ingehaakt op de eigen ervaring en belevingswereld van de deelnemer.
Dit stelt hoge eisen aan de agogische capaciteiten en het methodisch inzicht van de vormingswerker

Wanneer we hierbij ook nog de lange werktijden betrekken, dan mogen wij gerust stellen, dat een hoge mate van persoonlijke inzet en een flinke dosis idealisme nodig zijn naast de al eerder genoemde deskundigheden.
In het verleden is er regelmatig een beroep gedaan op het VJV-Bollenstreek om activiteiten te ontplooien op terreinen die niet direct onder de VJV-normen vallen. Vaak waren dit activiteiten die zeer zeker binnen onze doelstelling vallen en die we graag op ons zouden nemen.
Door de beperkte financiële middelen en niet in het minst door de beperkingen van het subsidiesysteem en de formatieregeling die voor de staf van kracht zijn, ziet het bestuur zich genoodzaakt de staf prioriteit te laten schenken aan de specifieke VJV-activiteiten.
Voor zover mogelijk zullen we de diverse nevenfuncties blijven uitoefenen. Deze nevenfuncties ontstaan meesttijds door het ontbreken van bepaalde voorzieningen binnen de plaatselijke samenleving.

Uit het verleden zijn hiervan voorbeelden te noemen als:

Door de beperkte financiële en personele middelen zijn we echter genoodzaakt hierbij uit te gaan van een prioriteitenschaal.

Hierin zal rekening gehouden worden met de factoren als:

Het op de juiste wijze hanteren van een dergelijke prioriteitenschaal kan een overbelasting van de staf en vrijwillige medewerkers voorkomen en zal de kwaliteit van de werkuitvoering verbeteren.


3.3 centra

Momenteel kent het VJV-Bollenstreek de centra Qbus in Lisse en Krebol in Hillegom. Daarnaast bestaat er nog het werkpunt Stormbal in Sassenheim. Het afgelopen jaar heeft het bestuur zich genoodzaakt gezien om in overleg met de stichting Interkerkelijk Jeugdwerk Sassenheim het werk in de Stormbal tijdelijk op te schorten.

De oorzaken hiervoor zijn velerlei, de voornaamste redenen zijn wel:

a. langdurige ziektegevallen in de staf
b. de snelle groei van het werk in Hillegom.
c. het wat moeizaam op gang komen van het werk in De Stormbal.

Door de noodzaak van een verdere institutionalisering van 't Krebol in Hillegom en de herbouw van het verbrande Qbus in Lisse zal ook de komende tijd het zwaartepunt van de activiteiten van het VJV in Hillegom en Lisse liggen.
Toch leeft binnen het bestuur een goede hoop, mede door de positieve houding van de gemeente Sassenheim, binnen twee jaar in staat te zijn het vormingswerk in Sassenheim een nieuwe impuls te geven.
Het bestuur heeft de Stichting Interkerkelijk Jeugdwerk Sassenheim enige tijd geleden al gevraagd hierbij haar medewerking te verlenen door een regelmatig overleg te creëren tussen de beide stichtingen en De Stormbal die zich bezighoudt met het organiseren van activiteiten voor jongeren van 17 jaar en ouder.

In Hillegom, waar enerzijds de accommodatie zodanig is dat een gemiddelde groepsgrootte van 13 mensen onhaalbaar is, anderzijds de behoefte aan een open jongeren centrum door een dominant groepje nogal eens conflictueus kenbaar gemaakt wordt, zal in afwachting van een noodzakelijke verbouwing het werk worden beperkt tot één cursus per avond.
Met een aantal, daarvoor enthousiaste jongeren zal getracht worden een goede oplossing te vinden voor de problematiek van het open jongerenwerk.

Zowel in Qbus als in 't Krebol functioneren nu al enige tijd de zogenaamde centrumraden, zij het met een wat wisselend succes.
Met de plaats die door het in begin 1977 van kracht geworden huishoudelijk reglement aan de centrumraden wordt toegekend binnen de organisatie van het VJV is een nieuwe impuls gegeven aan de centrumraden.
De beide raden zijn dan ook enthousiast aan het werk geslagen om hun positie als plaatselijk bestuur waar te maken.
Toch is voor veel deelnemers de centrumraad nog een wat onduidelijke zaak. Het is de bedoeling dat de deelnemer gaat ervaren dat de centrumraad er voor en door hem is; dat hij daarmee zelf een actief aandeel kan hebben in het reilen en zeilen van het centrum.
De komende jaren zal de institutionalisering van de centrumraad binnen het centrum een feit moeten worden.

Naast een goed functionerende centrumraad is de aanwezigheid van een vaste fulltime agogische medewerker van groot belang.
Uit ervaringen opgedaan zowel in Hillegom als in Sassenheim is gebleken dat zonder een dergelijk “rustpunt” in een centrum al heel snel onduidelijkheden ontstaan over taakverdeling en verantwoordelijkheden. Ook voor het in evenwicht blijven van de verhoudingen tussen de diverse groeperingen en stromingen binnen een centrum kan een dergelijk persoon veel doen.
Terwijl de invloed van een vaste werker op de gezichtsbepaling en de duidelijkheid van centrum en werk naar de plaatselijke samenleving toe, niet onderschat kan worden.

Nieuwe centra.
De ervaringen van de afgelopen jaren in Hillegom en Sassenheim en al wat langer geleden in Lisse hebben ons geleerd dat de start van een centrum slechts succesvol kan verlopen door grote inspanning en inzet van staf, bestuur, vrijwillige medewerkers en niet in het minst de deelnemers.
Dit is iets waar het subsidiesysteem in niet onbelangrijke mate toe bijdraagt, omdat je eerst “uren” moet maken voordat er subsidie komt. Subsidie die je hard nodig hebt om de ruimte te huren, het materiaal te kopen en de staf aan te stellen die je juist nodig hebt om uren te kunnen maken.
Er wordt bij het opzetten van een nieuw centrum dus een aanzienlijke investering gevraagd van tijd en geld, dat daarvoor onttrokken moet worden aan de andere centra van de stichting.
Dit alles met het risico dat er na korte of langere tijd toch afgehaakt moet worden, wat zeer zeker niet denkbeeldig is.
Dit kan niet alleen een teleurstelling of zelfs demotivatie bij staf, bestuur en deelnemers ten gevolg hebben, doch ook het gedwongen ontslag van de vormingswerker.

Het is dus zaak de risico’s zo klein mogelijk te houden door bijvoorbeeld bij het opzetten van een centrum eerst te onderzoeken of bepaalde primaire voorwaarden vervuld zijn. Dergelijke voorwaarden zijn:


4. OP ZOEK NAAR DE DOELGROEP

Als we het over onderzoek hebben, dan denken we daarbij vooral aan het verzamelen van informatie. Bijvoorbeeld informatie over de doelgroep, over mogelijkheden van programmeren, over de effectiviteit van de cursus, redenen waarom met een cursus wordt gestopt, enz..
We zien onderzoek als een noodzakelijke voorwaarde voor de kwaliteitsverbetering van het vormingswerk. Jammer genoeg zijn we er in de afgelopen jaren nog niet voldoende aan toegekomen. Ook wat dit betreft is er een relatie tussen subsidietechnische oorzaken en onderbezetting van de staf.

Een uitzondering hierop vormen twee onderzoeken, die verricht werden in samenwerking met studenten van het Pedagogisch Instituut van de Rijksuniversiteit Leiden. Beide onderzoeken waren gericht op het verzamelen van informatie over de doelgroep van het VJV-Bollenstreek. De onderzoeksvraag luidde:

“Welke zijn de interessen en de behoeften van de groep leerplichtvrije, niet schoolgaande jonge volwassenen in Lisse ten aanzien van hun vrijetijdsbesteding en in het bijzonder ten aanzien van het vormingswerk?”

Het eerste onderzoek (mei 1976) was met name gericht op de interesse- & behoeftepatronen die tot uiting kwamen in het vrijetijdsgedrag.
D.m.v. een enquête werd informatie verzameld met betrekking tot dat gedrag en een aantal algemene kenmerken, zoals: leertijd, opleiding, enz.
Een algemeen beeld dat bij dit onderzoek naar voren kwam was, dat men zijn vrije tijd voornamelijk besteedde in de eigen vrienden- & familiekring. Hierbij lag de nadruk meer op de gezelligheid dan op doelgerichte kernactiviteiten. Studeren werd laag gewaardeerd.
Verder bleek, dat ongehuwden vaker een cursus volgden dan gehuwden en dat er bovendien een sterke nadruk lag op scholingscursussen.
Een ander opmerkelijke uitkomst was, dat degenen die geen politieke voorkeur hadden, vaak passief waren in hun vrije tijdsbesteding
(tv-kijken of grammofoonplaten draaien scoorden hoog; weinig actieve sportbeoefening).
Bij nadere analyse bleek deze groep voor de helft uit LBO-ers te bestaan, terwijl de andere helft gelijkmatig over de resterende opleidingsniveaus gespreid lag.

Op grond van deze gegevens stellen wij dat het VJV in Lisse (daar vond het onderzoek plaats) een functie kan en moet vervullen, met name waar het gaat om het aanbieden van mogelijkheden die leiden tot actief bezig zijn en meer ontwikkeling, zonder dat dit uitmondt in een strak lesprogramma met een schools karakter dat ten koste kan gaan van de gezelligheid.
Vooral de groep met een lager opleidingsniveau zal meer aandacht moeten krijgen. We dienen ons hierbij wel te bedenken, dat deze groep zowel uit ouderen als jongeren bestaat.

Het tweede onderzoek, dat in mei 1977 plaatsvond, verzamelde informatie omtrent de leer-oriëntatie & -motivatie van de respondenten, die overigens afkomstig waren uit dezelfde populatie als die van het eerste onderzoek.
Ook deze respondenten hadden over het algemeen een lagere opleiding. Slechts 13% had als hoogst afgemaakte opleiding: MMS, HAVO of VWO.
In dit onderzoek werd de geïnterviewden gevraagd betreffende een aantal redenen om te leren aan te geven, in hoeverre deze voor hen belangrijk waren.

U ziet in het volgende de redenen aangegeven in de generale volgorde van belangrijkheid.

- om iets te kunnen doen voor andere mensen
- om samen met andere mensen bezig te zijn
- om naast werk ook nog iets anders te doen
- omdat leren gewoon fijn is
- om hogerop te komen in het werk
- om verder te kunnen leren
- om wat te doen te hebben
- om wat meer over mijzelf na te denken
- om meer over politiek te weten
- om met belangrijke mensen in contact te komen

Ook hier komen het samen iets doen en de ontspanning als belangrijke factor naar voren. Dit in tegenstelling tot factoren als individuele bezinning en politieke betrokkenheid.
Wat de twee uitersten betreft kan men zich afvragen o de geldende sociale normen niet te zeer bepalend zijn geweest, ten nadeel van de individuele mening.

De informatie over de interessen van de respondenten geeft een aantal uitschieters naar boven en beneden te zien.

Veel werden genoemd:

gezellig bij elkaar zijn    algemene ontwikkeling    kleren en sieraden maken    E.H.B.O.    stijldansen    films kijken    fotografie    pottenbakken     engels


Weinig werden genoemd:

huwelijksproblemen    kunstgeschiedenis    rekenen    iets uitbeelden door beweging    hoe ontstaan huurverhogingen    meditatie    krant maken

De laatstgenoemde onderwerpen hebben een iets meer intellectuele inslag als de eerstgenoemde. We geloven, dat hier een duidelijke grens wordt aangegeven met betrekking tot onderwerpen die voor de doelgroep wel en niet herkenbaar zijn.
Het spreekt voor zich, dat de informatie die deze onderzoeken hebben opgeleverd, relevant en bruikbaar is bij het programmeren. Juist daarom willen wij het doen van onderzoeken stimuleren. Dit ter verbetering van de kwaliteit van ons werk, dat hierdoor beter kan aansluiten in activiteitenkeuze en methodische aanpak.

Degene die gedetailleerder informatie wenst, verwijzen we naar de onderzoeksrapporten:
“Vrije tijd: wat willen we ermee?” deel 1 en 2.

5. VAN DOELSTELLING NAAR PROGRAMMA’S

5.1 Educatief Programmeren
In zijn boekje “educatieve programma’s maken” omschrijft Hinnekint educatieve behoeften als: “Tekorten in het feitelijke of toekomstige handelen die d.m.v. leerprocessen kunnen worden opgelost.
Hiervan is pas dan sprake, als tekorten in het handelen terug te voeren zijn op tekorten in het weten, het kunnen of in attitude t.o.v. mensen, gebeurtenissen, waarden etc.
We zijn ons ervan bewust dat het woord “tekort” bij velen negatieve gevoelens oproept.
Dat deed het in eerste instantie bij ons ook.
Toch is de ervaring “te - kort - te - schieten” heel alledaags en aan iedereen bekend.

Velen van ons weten te weinig van techniek af om een televisietoestel te repareren. Anderen zullen het gevoel hebben te kort te schieten als blijkt dat zij hun politieke keuze niet goed kunnen hard maken of als zij hun loonstrookje niet kunnen lezen; of als je kinderen vraagt waar Huizen ligt en je weet het zelf niet; of als je als kind behandeld wordt, waar je aan wilt ontkomen en je weet niet hoe.

Zo zijn er nog legio voorbeelden te noemen. Het is volgens ons erg belangrijk tekorten op een positieve manier te benaderen. Ze te accepteren en te proberen er iets aan te doen. De cursussen die de afgelopen zeven jaar door ons verzorgd zijn, grepen aan op de meest verschillende educatieve behoeften. Voor sommige werd dit duidelijk omschreven voor anderen niet. Zo sloot de derde werkgroep aan op een tekort in het weten door het besluit zich te verdiepen in de historische ontwikkelingen van het wereldgebeuren.
De medewerkster van yoga schreef in een van de evaluatierapporten: “Yoga probeert mee te helpen een groeiproces op gang te brengen, dat leidt tot het beter benutten van de eigen mogelijkheden in het dagelijks leven.”

Hiermee sloot zij aan op een tekort in het kunnen benutten van de eigen mogelijkheden, maar ook op een tekort in de kennis van de eigen mogelijkheden en de waardering hiervan. Cursussen als Algemene Ontwikkeling en Engels waren vooral gericht op het opheffen van tekorten m.b.t. het weten. Terwijl de laatste ook een duidelijke functie had t.o.v. het aanvoelen van waarden, getuige de vele discussies die gevoerd werden.

Hinnekint maakt o.i. terecht een onderscheid tussen subjectieve behoeften d.w.z. het tekort wordt aangevoeld door iemand buiten de betrokkene zelf. Zo waren er deelnemers die zich bewust waren van het feit dat zij de Nederlandse taal slecht beheersen en om die reden naar ons toe kwamen. Maar ook werden de tekorten wel eens aangevoeld door de medewerkers en startten zij een nieuwe cursus.
Niet altijd was het succes even groot. Het bleek ook wel dat men verkeerd had aangevoeld met alle gevolgen van dien.
Ook is er verschil in de mate waarin behoeften d.w.z. tekorten bewust ervaren waren. Hinnekint spreekt van latente en manifeste behoeften. In het eerste geval wordt de behoefte niet bewust ervaren door de betrokkene zelf, of door mensen buiten de betrokkene. In het tweede geval zijn de tekorten wel bewust ervaren door de betrokkene of door mensen buiten hen. In de praktijk is de scheiding tussen wel of niet bewust niet zo sterk. We hebben vaker te maken met een bewustwordingsproces, waarin eventuele tekorten in het weten, het kunnen of het aanvoelen van waarden manifest worden.
Zo’n proces kan in gang gezet worden door een gesprek aan de bar, door een keer meedoen in de spelgroep, door het lezen van een folder of door ervaring in het werk of thuis.
Het begeleiden en stimuleren van dit proces is een belangrijk aspect van het werk. Ook dit is een vorm van educatieve arbeid, wat door Hinnekint omschreven wordt als “doelgerichte systematische arbeid die in een samenleving wordt verricht om mensen te helpen bij het leren”.

Wanneer iemand educatieve arbeid verricht, ontkomt hij niet aan het doen van keuzen. Ook wij niet.
Zo hebben wij primair gekozen voor mensen met een lager opleidingsniveau. Niet alleen omdat zij veel moeite hebben met het verkrijgen van een eigen beeld op zichzelf in de samenleving en het vinden van eigen antwoorden op vragen als:

hoe sta ik tegenover mijn werk, collega’s, vrienden, ouders, maatschappelijke ontwikkelingen?

Daar heeft uiteindelijk ieder zo zijn eigen moeite mee.
We hebben die keuze vooral gemaakt, omdat minder onderwijs zo licht minder kansen geeft, zowel kwalitatief als kwantitatief, om in situaties te geraken die bewustwording van eigen tekorten toestaan of stimuleren. En die, wat in feite het belangrijkste is, faciliteiten in zich dragen om ervaren tekorten op te heffen. Vaak is er sprake van weinig vertrouwen in eigen mogelijkheden; een blijven steken in vooroordelen en een gevoel van machteloosheid.
Wij vinden dat mensen met minder onderwijs recht hebben op voorzieningen die hen in de gelegenheid stellen alsnog eigen tekorten bewust te worden en op te heffen.
Het VJV lijkt ons bij uitstek hiervoor geschikt. Onze programma’s zullen dus moeten aansluiten bij door hen beleefde, educatieve behoeften.

Een tweede keuze wordt ons opgelegd door de subsidieregeling, die slechts van toepassing is voor mensen tussen 17 en 30 jaar*.
Het spreekt voor zich, dat elke leeftijdsperiode zijn specifieke tekorten kent. Zo blijkt dat jongeren die binnenkomen, in eerste instantie behoefte hebben aan contact, elkaar leren kennen, het opdoen van ervaringen, het bespreken van ongenoegens met het eigen gedrag. Ouderen zijn overwegend veel sterker gericht op het aanvullen van tekorten in het weten van dingen, of het aanvoelen van waarden die van direct belang zijn voor hun levenssituatie.

Toch willen we de bovengenoemde groep door de, als het goed is, samen opgestelde programma’s niet alleen meer kansen bieden, hun mogelijkheden te vergroten, of zo men wil te ontplooien; er is meer:
Bij ons werk willen we uitgaan van een emancipatiebegrip dat beoogt de deelnemer tot kritische bezinning te brengen op alle afhankelijkheden en haar/hem weerbaarder maken,  zodat zij/hij een zelfstandiger en waardiger positie verkrijgt in de maatschappij en tevens onafhankelijk wordt in zijn functioneren, zijn oordelen, keuren, voelen, beslissen.

Wij denken hierbij vooral aan:

De educatieve behoeften waarin we vanuit het VJV kunnen voorzien liggen in het spanningsveld van enerzijds het weten, kunnen en aanvoelen van waarden door de deelnemers aan het begin van het vormingsproces en de daarmee gepaard gaande leerbehoefte; anderzijds van datgene wat wij met onze doelstelling beogen. De leerbehoefte dus in (of uit) datgene wat de deelnemer in zijn dagelijkse levenservaringen meemaakt.
We hebben leerbehoefte eerder aangegeven als de ervaring van een tekort in kunnen, weten of aanvoelen. We hebben ook aangegeven dat deze ervaring niet altijd bewust is. Bewuste ervaring van een leemte motiveert tot deelname aan een bepaald programma, onbewuste ervaring van een dergelijke leemte mondt uit in een subjectieve aandrang tot activiteit
(b.v. behoefte aan contact, gezelligheid, iets nieuws mee maken etc.)

Uit het voorgaande kunnen we concrete leer- & werkdoelen distilleren, waarbij we een driedeling kunnen maken:
cognitieve (kennis) aspecten, houdingsaspecten en vaardigheidsaspecten.

Voorbeelden van concrete doelen ter ontwikkeling van de houdingsaspecten welke uit onze doelstelling voortvloeien:


Voorbeelden van concrete doelen ter ontwikkeling van de vaardigheid-aspecten:


Voorbeelden van concrete doelen ter ontwikkeling van het cognitieve aspect:
Het gaat hier om de inhoudelijkheid van de programma’s waarbij we ons voorstellen informatie, kennis te verstrekken over hoe de samenleving om ons heen is opgebouwd, door welke mechanismen zij zich ontwikkelt (en in stand houdt), op welk sociaal waarden- & normensysteem zij gebaseerd is; kennis die voorziet in de behoefte van de deelnemers om zich een betere opstelling te verwerven ten aanzien van de eisen van de maatschappij.

Concreet: kennis over en van:

Dit betekent niet dat we “slechts” maatschappijleer of zuiver alleen kennisprogramma’s moeten aanbieden. Bovengenoemde kennisaspecten kunnen ook onderdeel zijn van een project fotografie of handenarbeid (tijdens het maken van lappenpoppen, een poppenkast of kruidenrek) gesprekken over opvoeding); in een speelgroep (wat kom ik tegen in de gezondheidszorg waar ik werk?); in een cursus engels (i.p.v. traditioneel lesmateriaal de krant als onderwerp van bespreking); in yoga (tijdens de nabespreking over ervaringen als vrouw in de samenleving) enz.

Maar hoe deze cognitieve, houdings- & vaardigheidsaspecten nu in een aansprekelijk programma te gieten dat zo aansluit bij emotionele beleving van de deelnemers, dat het hen prikkelt om mee te doen?
Het programma zal herkenbaar moeten zijn voor de deelnemer; moeten voorzien in de leerbehoefte. Dit betekent dat we moeten aansluiten op de leermotivatie en bij de concrete dagelijkse ervaring van de deelnemers.
Het gaat hier om ervaringen die door meerdere deelnemers van een groep gedeeld en of begrepen worden:
a. concrete ervaringen (ervaringen waar een mening over gevormd is)
b. onbewuste ervaringen
Bij a. staat de mening centraal, bij b. de handeling in het vormingsprogramma. De eis die hierbij aan de vormingswerker gesteld wordt is, deze ervaring te kunnen zien in een maatschappelijke context en te kunnen vertalen in herkenbare kennis en vaardigheden.
Wanneer we hieraan voldoen voorzien we ook in de affectieve behoefte van de deelnemer.


5.2 Fasering voor programmering

  1. Bepalen van de beginsituatie van de deelnemers in de groep:
    Wat kan, weet en voelt de deelnemer, welke zijn zijn concrete levenservaringen en achtergronden?
    Wat is de motivatie, welke leerbehoeften (cognitief , affectief heeft de deelnemer?  
  2. Bepaling van werkdoelen (wat zijn de belangen van de deelnemer?)
  3. Bepalen wat de perspectieven zijn voor de deelnemers en waaraan de “geleerdheden” te toetsen zijn
  4. Uitzetten van de programmalijn:
    In hoeverre bepalen de deelnemers mee, dragen zij medeverantwoording voor vorm, inhoud, organisatie en op welke wijze?
    Inbouwen van evaluatiemomenten, bijsturingmogelijkheden etc.
  5. keuze van de werkvormen, technieken, hulpmiddelen & materialen:
    (discussie, lezing, rollenspel, excursie, film, gastdocent &c.
  6. De uitvoering
  7. De evaluatie.


5.3 Voorwaarden.

a. Deskundigheid van de vormingswerker.
b. Materiële en organisatorische omstandigheden in het vormingscentrum
c. Wijze van ontwikkelen & aanbieden van de programma’s

ad a: Uit het voorgaande vallen al heel wat eisen af te leiden die binnen de deskundigheden van de vormingswerker aantoonbaar moeten zijn..
Nu hoeft het natuurlijk niet zo te zijn dat alle deskundigheden in één stafkracht aanwezig moeten zijn. We beschikken gelukkig over de mogelijkheden te werken met een team waarin de krachten evenredig verdeeld kunnen worden.
Met elkaar zullen we de volgende deskundigheid moeten bezitten en/of ontwikkelen:

  1. kennis van concrete levenservaringen en omstandigheden van de deelnemers,
  2. gevoelig zijn voor het onderkennen van ervaringen van deelnemers,
  3. op het spoor kunnen geraken van latente en manifeste behoeften van deelnemers,
  4. methoden kunnen hanteren waar in plaats is voor, welke uitgaan van ervaringen van de deelnemers,
  5. ervaringen kunnen plaatsen in hun maatschappelijke kaders,
  6. invloeden van maatschappelijke kaders of oordeelsvorming van de deelnemers kunnen inschatten,
  7. flexibiliteit,
  8. problemen kunnen invoelen
  9. kunnen bepalen waarbij (welke kennis, vaardigheid etc.) de deelnemers precies belang hebben en welk belang,
  10. perspectieven kunnen bieden
  11. kennis van algemeen, maatschappelijke onderwerpen (minimaal zoveel dat je voldoende relevante informatie kunt aandragen:)
  12. het kunnen hanteren van een aantal technieken en programmavormen, creatief en of thema-, project-, onderwerp-, cursusmatig gericht;
  13. kunnen werken met een groep, processen kunnen hanteren;
  14. kunnen evalueren inclusief de wil om te leren uit evaluaties;
  15. een dosis organisatievermogen, initiatief, verantwoording, flexibiliteit en humor,
  16. een beetje zelfvertrouwen en vooral veel interesse in en solidariteit met de deelnemers


ad b: Materiële en organisatorische voorwaarden van het centrum:
Het moet een gezellige sfeer ademen, dus aansprekelijke aankleding, muziek, literatuur, drankjes enz,

ad c: Aanbieding of werving:


6. HUISVESTINGS OVERPEINZINGEN

6.1 algemeen
huisvesting moet zoveel mogelijk voldoen aan de voorwaarden, die het doel van de organisatie welke er zich huisvest, stelt. In geval van een VJV-centrum betekent dit vooral, dat de onderwijsnorm minimaal gehanteerd wordt en dat de ruimten waarover kan worden beschikt multifunctioneel zijn.
Dit is belangrijk om vanuit de accommodatie die er is zo weinig mogelijk belemmerd te zijn in het plannen van activiteiten. Deze planning van activiteiten wordt immers door andere zaken ook al belemmerd. Men denke aan de subsidieregeling, de mogelijkheden van de staf en de beschikbare hulpmiddelen.

Ten aanzien van de ligging van huisvesting voor een VJV-centrum valt het volgende te zeggen:

Het centrum zal voor deelnemers goed bereikbaar moeten zijn, speciaal voor hen die afhankelijk zijn van het openbaar vervoer. Anderzijds moet er flinke stallingruimte voor tweewielers in de directe omgeving zijn. Ook zou een VJV-centrum (evenals winkel, kerken, restaurants, cafés, bioscopen, scholen, etc.) enigszins herkenbaar moeten zijn op afstand.
Vanuit de gedachte dat de doelgroep ondermeer bestaat uit werkende mensen van 17 tot 30 jaar, waarvan een groot deel moeilijk te bereiken is met stukjes in de kranten, brochures e.d., wordt het belang aangestipt van de waarneembaarheid en het uitnodigend karakter van het centrum zelf.
Dit zou op een zodanige wijze moeten zijn verwezenlijkt dat de nieuwsgierigheid bij voorbijgangers wordt gewekt. Te denken valt b.v. aan duidelijke informatie op opvallende borden, affiches voor de ramen, totempalen of andere kunstwerken in de directe omgeving.

- Wanneer er gewerkt wordt aan de opvallendheid van een centrum is de zin daarvan groter naarmate er meer mensen voorbijkomen. Een VJV-centrum dient dan ook niet ergens achteraf, op een stil plekje, te worden gehuisvest.

- Niet minder belangrijk is het voorkomen, de uitstraling van het gebouw zelf. Aan de buitenkant, maar ook qua inferieur. Het mag niet formeel of schools zijn, moet er niet al te clean uitzien, maar wel opgeruimd, fris, gezellig en goed onderhouden.
Het hiervoor geschetste geldt in het interieur met name voor de entree, de garderobe, de sanitaire ruimten en de huiskamer, waar voor nieuwkomers de erg belangrijke eerste ontmoeting met de stoffelijke zijde van het centrum plaatsvindt.
Overigens is dit alles ook voor een groot deel sfeerbepalend. De overige ruimten (werkruimten) zullen weliswaar aan bovengestelde moeten voldoen, maar bovenal zullen deze functioneel moeten zijn, gericht op de daar te plegen activiteiten. Ook is een goede interne bewegwijzering is aan te bevelen.


6.2 Huidige huisvesting VJV-Bollenstreek.

Stichting VJV-Bollenstreek werkt momenteel in twee centra:
Qbus in Lisse en ‘t Krebol te Hillegom

6.2.1 VJV-Qbus te Lisse
Eind juli 1977 kregen wij een grote tegenslag te verwerken. Het nieuwe onderkomen van Qbus aan de Ruishornlaan brandde geheel af. Iedereen had ernaar toegeleefd het nieuwe seizoen te beginnen in de vrijstaande nieuwbouw (semi-permanent) met eigen parkeerterreintje en voldoende stallingruimte voor tweewielers en met in de directe omgeving halten voor regionaal openbaar vervoer, gelegen aan een druk bereden en belopen slagader van het Lisser wegennet. De Ruishornlaan is namelijk de verbinding tussen het “oude”dorp en de nieuwe bebouwing in de Poelpolder.

Nu we ruim een jaar verder zijn, is herbouw al zodanig gerealiseerd dat we mogen aannemen binnen enkele maanden te kunnen verhuizen. Een beschrijving geven van de situatie waarin het werk zich bijna in acht jaar heeft afgespeeld (en ontwikkeld) kan derhalve achterwege blijven. Een korte beschrijving van het nieuwe gebouw met een plattegrond mag hier bij voorbaat al wel voor in de plaats komen.
Het gebouw, dat voldoet aan de eisen welke worden gesteld i.v.m. rolstoelen, wordt betreden via een tochthal met aansluitend een infobalie/garderobe met omliggend de administratieruimte, de keuken (12 m2), sanitaire ruimten (toilet voor invaliden, toiletten en douches), een “natte activiteiten “- werkruimte met aparte doka (totaal 45 m2) en de ontmoetingsruimte, deelbaar door een vouwwand, zodat een derde activiteitenruimte kan worden gecreëerd (110 m2). Via de administratie komt men in de twee vertrekken voor de staf, waar o.a. ook vergaderingen van centrumraad, bestuur of projectgroepen kunnen worden gehouden. Aansluitend aan de keuken ligt een grote berging (36 v. meter).
Aan de ontmoetingsruimte grenst een grote werkruimte met parketvloer voor volksdansen , yoga, exposities, filmvoorstellingen etc. (75 m2)

Het gebouw is tot stand gekomen in zeer goed en uitvoerig overleg met de gemeente Lisse. Beperkingen werden gevormd door de subsidiemogelijkheden van het ministerie en de voorkeur bij de gemeente voor semi-permanente bouw.

Terzijde mag hier toch wel opgemerkt worden dat de subsidieregeling, waarin wordt gesuggereerd dat een maximum huurbedrag van 75 gulden per vierkante meter voldoende is voor een gebouw waar redelijke eisen aan gesteld mogen worden (art. 22), verre van voldoende is, als een eenvoudige rekensom al leert, dat het gebouw de gemeente Lisse zonder grondkosten het dubbele en met grondkosten bijna driemaal het maximum bedrag kost.
We prijzen ons bijzonder gelukkig , dat de gemeente zo genereus is.

SCHETS PLATTEGROND NIEUWE GEBOUW QBUS GELEGEN
RUISHORNLAAN 21  TE  LISSE          (bouwtekening wordt nog toegevoegd)

  1. Entree    2. Hal    3.   Ontmoetingsruimte     4. Buffet    5.  Keuken    6. Administratie    7. Stafkamer    8. Bestuurskamer  
  9.  Berging    10. Studio: yoga, volksdansen etc.    11. Informatie ruimte  12. Atelier: fotografie, handvaardigheid    13. doka   
14. toiletten en douches    15. aangepast toilet    16. c.v. ruimte




6.2.2. VJV -‘t Krebol te Hillegom
In Hillegom ligt de situatie qua huisvesting ook niet al te best.
’t Krebol bewoont daar samen met de Culturele Raad van Hillegom een oudere villa, genaamd “Villa Remina” aan de Weeresteinstraat 2.
Op de ligging is weinig aan te merken. Er komt veel verkeer langs en de situering vlak bij de dorpskern is gunstig. Haltes van het openbaar vervoer zijn vlakbij aanwezig. Het aan voetgangers duidelijk laten zijn dat hier een VJV-centrum is gehuisvest, ligt erg moeilijk.
De verhuurder, de Commissie Sport en Recreatie van Hillegom, heeft verboden op of rondom het gebouw reclame van enige aard aan te brengen. Dit betekent dat potentiële deelnemers, die voorbijkomen, zonder enig vermoeden aan dit statige oudere huis voorbijgaan.
Het interieur, met name de indeling in vertrekken is eigenlijk ongeschikt als huisvesting voor een VJV-centrum.
Hetgeen ons nu aan ruimte overblijft bestaat uit een veel te kleine ontmoetingsruimte (ca. 38 vierkante meter), twee kleine werkvertrekken ( een van 20 vierkante meter en een van 24 vierkante meter) een zéér kleine staf- annex administratieruimte (5 vierkante meter) en een doka van 14 vierkante meter.

Met name de twee werkruimten zijn zo klein, dat alleen gespreksgroepen en creatieve handvaardigheden, mits met kleine aantallen deelnemers, mogelijk zijn. Dit geeft toch wel een te smalle basis aan de mogelijkheden voor het VJV in Hillegom.
De gemeente is inmiddels plannen aan het maken om de villa op te knappen, dan wel naar andere mogelijkheden voor huisvesting van de bewoners van “Huize Remina”om te zien.
Geboden blijft het dat de stichting VJV-Bollenstreek op korte termijn in nauwe samenwerking met de gemeente Hillegom een adequate oplossing voor de huisvestingsproblematiek realiseert.

Door de formatieregeling van het subsidiesysteem is het niet mogelijk kleinere groepen in het programma op te nemen zonder een zware wissel te trekken op de staf, die dan om een groepsgemiddelde van 13 te halen meer dan vier groepen per persoon moet begeleiden.
Om de kwaliteit van het werk niet al te nadelig te laten beïnvloeden door accommodatie-omstandigheden, heeft het bestuur derhalve besloten het programma in Hillegom voorlopig te beperken tot één cursus per avond met daarnaast enkele werkgroepjes ter voorbereiding van een verdere uitbouw zodra er over een betere huisvesting beschikt kan worden.


7. OVER LASTEN EN BATEN.

7.1 de subsidieregeling.
Het VJV mag voor financiering van haar werkzaamheden aanspraak maken op de z.g. “Rijksregeling Subsidiëring Vormingswerk Leerplichtvrije Jeugd 1964” mits aan enkele voorwaarden is voldaan. Deze voorwaarden zijn in een aantal artikelen vervat in de genoemde regeling.

Het kan zinvol zijn er enkele uit te lichten.

Artikel 2.
Het vormingswerk van leerplichtvrije jeugd beoogt volgens een specifieke methode de geestelijke, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling te bevorderen van jeugdigen voor wie de verplichting tot het volgen van volledig dagonderwijs is geëindigd.

Artikel 8.
De landelijke organisatie stelt met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid voorschriften vast omtrent de inrichting van de vormingsprogramma’s van de door haar erkende vormingsinstituten en onderwerpt deze voorschriften aan de goedkeuring van de minister. De minister hoort hiertoe de Raad voor de Jeugdvorming.
(Het tweede lid van art. 8 over de duur van een vormingsprogramma is voor het VJV niet van toepassing).

Artikel 11.
Het vormingsinstituut heeft tot taak de uitvoering van één of meer vormingsprogramma’s in overeenstemming met de voorschriften, bedoeld in artikel 8, eerste lid.

Artikel 12.
Het vormingsinstituut behoeft een erkenning door een landelijke organisatie.
De erkenning wordt slechts verleend, indien het instituut  in stand wordt gehouden door een privaatrechterlijke rechtspersoon die:
a. blijkens zijn statuten het gestelde in artikel 11 ten doel heeft.
b. de leiding van de landelijke organisatie aanvaardt.
c. voldoet aan de voorwaarden, vervat in deze beschikking, of waarvan, indien zulks op het tijdstip van de erkenning nog niet kan worden vastgesteld, redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat die in geval van subsidiëring ingevolge deze beschikking en bij voortduring en naar behoren aan deze voorwaarden zal voldoen.

Artikel 14:
Tot het vormingsinstituut kunnen slechts worden toegelaten zij, die:
a) niet ouder zijn dan 21 jaar en op de datum van aanvang van de uitvoering van het vormingsproces.
b) geen volledig dagonderwijs volgen aan een school voor voortgezet onderwijs.
(het VJV heeft ontheffing voor lid a en mag bij de inspecteur ontheffing aanvragen voor lid b)

Artikel 16:
1. Het vormingsinstituut benoemt voor de uitvoering van het vormingsprogramma één of meer vormingsleiders met één gespecialiseerde opdracht.
2. Tot vormingsleider kan slechts worden benoemd hij, die naar het oordeel van de desbetreffende landelijke organisatie voldoende bekwaamheid bezit voor zijn taak bij de uitvoering van het vormingsprogramma.

Artikel 17:
Het vormingsinstituut stelt met inachtneming van de voorschriften, bedoeld in artikel 7, tweede lid, de formatie vast van zijn personeel.
(art. 7 sub b: Zij  -de landelijke organisatie-  stelt voorschriften vast omtrent de formatie, de rechtspositie en de salariëring van het personeel van de door haar erkende vormingsinstituten en onderwerpt deze voorschriften aan de goedkeuring van de Minister.).
Benoemingen en ontslagen van het personeel, bedoeld in artikel 16, eerste lid, deelt het vormingsinstituut binnen een maand mede aan de landelijke organisatie.

Artikel 19:
Het vormingsinstituut heeft de beschikking over ruimten die naar het oordeel van de Minister geschikt zijn voor de uitvoering van het vormingsprogramma.

Artikel 22:
Een vormingsprogramma wordt niet uitgevoerd in lokalen, die door de krachtens de gezondheidswet bevoegde inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid zijn afgekeurd als schadelijk voor de gezondheid, gevaar opleverende voor de veiligheid of wegens onvoldoende ruimte voor het aantal in die lokalen toegelaten deelnemers.

Artikel 24:
Het vormingsinstituut brengt jaarlijks verslag uit aan de Minister over de toestand van het vormingswerk voor leerplichtvrije jeugd aan het vormingsinstituut.

Artikel 26:
De landelijke organisatie of het vormingsinstituut kan voor subsidiëring in aanmerking komen, indien de Minister, de Raad voor de Jeugdvorming gehoord, heeft beslist, dat de behoefte aan de landelijke organisatie of het vormingsinstituut voldoende is gebleken.

Artikel 28:
Vermeldt percentage van subsidiëring. Voor het VJV zijn hierop aanpassingen en ontheffingen van toepassing. Plaatselijke instituten ontvangen 70% op alle subsidiabele kosten van de Rijksoverheid. Het restant tot maximaal 97.5 % komt van de gemeenten.
Lid 3: De Minister geeft nadere voorschriften omtrent hetgeen in het vorige lid onder overdag en ’s avonds deelnemen aan het vormingsprogramma moet worden verstaan.

Artikel 57:
2. De subsidiëring van een vormingsinstituut wordt beëindigd, indien de Minister, het vormingsinstituut, de landelijke organisatie en de Raad voor Jeugdvorming gehoord, heeft beslist, dat de behoefte aan het vormingsinstituut niet meer in voldoende mate bestaat.


Artikel 61:
1. De Minister ziet toe, dat de bepalingen van deze beschikking worden nageleefd. De besturen van het personeel van de landelijke organisatie en de vormingsinstituten zijn gehouden aan de inspectie alle daartoe vereiste inlichtingen te geven.

Tot zover de meest relevante artikelen (of delen daaruit).

7.2. het subsidiesysteem
Deze subsidieregeling heeft een leidraad voor hanteren nodig. Deze leidraad noemen we het subsidiesysteem.
Tot november 1975 gold het z.g. “lump sum system”, vrij vertaald het “klontersysteem”
Dit was gebaseerd op een vast bedrag (laatstelijk f 12,50) per uur dat een deelnemer aan een activiteit meedeed. Je mocht er bij wijze van spreken mee doen en laten wat je wou.
In november 1975 werd, met terugwerkende kracht tot 1 januari van dat jaar en voorlopig geldend voor twee jaar een nieuw systeem gedecreteerd het z.g. INTERIM SUBSIDIESYSTEEM (I.S.S.)
Ook in dit systeem staat de deelnemers-uren-productie centraal.

Voordelen t.o.v. het oude systeem zijn de garanties die geboden worden, en wel:

Bodemgaranties: (bij start of 4.680 uur)
er is minimaal één pedagogische medewerker.
er is f 16.500,-- beschikbaar voor een administratieve hulp
een instituut mag over minimaal twee werk-, een ontmoetings-, een staf- en een administratieve ruimte beschikken.
er is minimaal f 3.000,-- voor de financiële administratie.

Gegarandeerde uitbreidingsmogelijkheden:
een personeels formatietabel
een formule voor ruimte uitbreiding
een schoonmaakurentabel

Geen directe dreiging bij terugloop deelnamen.
Het systeem kent vijf teldata t.w.:
1 januari, 1 maart, 1 mei, 1 september, 1 november.
De som van het aantal deelnemers-uren van vijf aaneengesloten perioden is uitgangspunt voor formules waarmee de personeelsformatie, huisvestigingsmogelijkheden, aantallen gastdocenten en administratieve krachten kunnen worden berekend.
Gaat op een gegeven moment het aantal deelnemers uren zodanig achteruit, dat er naar een lagere formatie moet worden teruggeschakeld, dan rest het instituut nog vier telperioden alvorens hier daadwerkelijk toe moet worden overgegaan.
Gedurende deze tijd kan men proberen het aantal uren weer op peil te krijgen.

Een groot nadeel van het subsidiesysteem is, dat het de subsidieregeling beperkt in hoge mate. Het systeem noemt bedragen en getallen, waar de regeling spreekt van procenten en subsidiabele kosten. Waar de maximale bedragen van het systeem op zijn gebaseerd, is voor ons moeilijk te achterhalen. In ieder geval niet op de realiteit, mag verondersteld worden, als we bijvoorbeeld te horen krijgen van de gemeente Lisse, dat de 75 gulden huur die maximaal per vierkante meter per jaar betaald mag worden ternauwernood een derde dekt van de kosten die de gemeente voor het gebouw heeft moeten maken.
Van alle werkelijkheid gespeend zijn ook de bedragen die aan schoonmaakpersoneel uitgegeven mogen worden. Zelfs “zwart” verdient men de helft meer bij de “mevrouwen” in de Bollenstreek. Als verder de maximale vergoedingen voor excursies, weekends, en kampen bekeken worden, wellen associaties op aan schoolreisje en padvinderbivak uit de vijftiger jaren.
Een niet te veronachtzamen probleem is voorts, dat het niet mogelijk is een verantwoord investeringsbeleid op eigen krachten op te bouwen.
Er is geen artikel waarop minimaal de basisinventaris kan worden aangeschaft. Wie door het ontbreken van kredieten geen inventaris kan aanschaffen kan ook niet afschrijven, oftewel: wie niets heeft, zal ook niets krijgen.

Het is allemaal verklaarbaar:
De Mater-Amabilisschool maakte voor de uitvoering van haar werk gebruik van lokalen, docenten en materialen van de huishoudschool overeenkomstig artikel 20 van de subsidieregeling.
Bij de omschakeling naar VJV werd het werk losgekoppeld van het Nijverheidsonderwijs en men heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van het feit dat voor deze verzelfstandiging extra faciliteiten nodig waren.
Met deze verklaring komen we echter niet veel verder.
Wij willen er sterk voor pleiten, dat er op basis van redelijk te stellen eisen voorwaarden worden geformuleerd om de kwalitatieve groei van het werk te bevorderen. Dat daarbij zowel de regeling als het systeem op de helling moeten, staat voor ons buiten kijf.


8.  PERMANENTE  EDUCATIE

8.0 Ontwikkelen tot we niet meer kunnen?
De verklaring van de UNESCO in de jaren zestig over het basisrecht voor ieder mens, zijn hele leven mogelijkheden ter beschikking te hebben voor vorming en ontwikkeling. . . . . “zowel ter bevordering van de individuele ontplooiing als van de actieve deelname aan het maatschappelijke en politieke leven en aan de sociale en economische ontwikkeling van het land …”, heeft veel in beweging gezet.
Het eerste effect was een forse uitbreiding van het aantal rijkssubsidies voor de verschillende vormen van buitenschools sociaal-cultureel en educatief werk (een algemeen verschijnsel voor de wat rijkere landen.)

Later werd het beleid van de overheid wat systematischer en werden er commissies, werkgroepen en deskundigen ingeschakeld om mee te denken over een structurele aanpak in de richting van een integraal welzijnsbeleid in zeer ruime zin.
Zo werd onder meer:

Het idee dat iedere burger in staat gesteld moet worden zich een positie in onze samenleving te kunnen verwerven en belangrijker nog te kunnen handhaven heeft geleid tot de opstelling van een nieuw beleidsplan t.a.v. de sociaal-culturele voorzieningen in Nederland. Hierin staat voorop dat de “sociaal zwakkeren” hun positie relatief en absoluut moeten kunnen verbeteren. Deze positieverbetering heeft niet alleen betrekking op de directe materiële behoeften maar komt vooral tot uiting in de indirecte, niet-materiële sfeer, zoals scholing, vorming & ontwikkeling.

Het is vanuit bovengenoemde filosofie dat een spreiding van kennis en macht in de kern van het regeringsbeleid zijn gekomen. Om zo’n spreiding duidelijker tot uiting te laten komen, waardoor de afstand tot de individuele burger vermindert, is gemeend ook de uitvoering van het besluit te moeten spreiden d.m.v. “decentralisatiebeleid”.
Het decentralisatiebeleid wil de beslissingsbevoegdheid t.a.v. het sociaal-cultureel beleid verschuiven van de centrale naar de lagere overheden, hiertoe is de “Rijksbijdrage regeling Sociaal-Cultureel Werk” ontworpen (staatscourant 17 januari 1977 nr. 13).
Het voordeel hiervan is dat de plaatselijke en regionale overheden, die een beter overzicht hebben van de situatie in hun gebied, de gelden besteden welke door de landelijke overheden ter beschikking worden gesteld.
De lagere overheden zullen volgens richtlijnen van de landelijke overheid de mogelijkheid hebben sociaal-culturele activiteiten te subsidiëren die van belang geacht worden voor de bevolking in hun gebied. Plannen tot subsidiëring van activiteiten dienen hiertoe opgenomen te worden in een “Educatief Plan”.
Verwacht mag worden dat zo voorzieningen en behoeften beter op elkaar afgestemd kunnen worden.

Gevaar van deze ontwikkeling is wel, dat de sociaal-culturele voorzieningen inzet van gemeentepolitiek kunnen worden, een kans die zeker t.a.v. kritisch maatschappijwerk niet onderschat mag worden. Immers, werk dat een voorhoedefunctie vervult in een samenleving, zal licht op verzet kunnen stuiten van traditioneel ingestelde groepen.
We kunnen ons echter wel de vraag stellen hoe een evenwicht te bereiken is tussen een gezonde kritische instelling en de eis die aan alle werk gesteld mag en moet worden:
Sluit het aan bij het behoeftepatroon van de bevolking?
Het uiteindelijk resultaat van dit dilemma zal het al dan niet opnemen van het omstreden werk in het sociaal-cultureel beleidsplan van de gemeente betekenen.
Dit heeft direct consequenties voor de subsidiëring en daarmee de bestaansmogelijkheid van een werksoort. Hierbij dient opgemerkt te worden, dat er tegen het niet opnemen in het sociaal-cultureel beleidsplan beroep aangetekend kan worden.

8.1 de open school
De open school wil zowel tweede weg als tweede kansonderwijs bieden.
Tweede-wegonderwijs: de mogelijkheid voor niet leerplichtigen, die geen volledig dagonderwijs willen genieten, toch scholing krijgen.
Tweede-kansonderwijs: bedoeld voor degenen die in hun jeugd geen kans gehad hebben het normale dagonderwijs te volgen en dit in hun vrije tijd willen doen d.m.v. speciaal op hun situatie afgestemde cursussen.

In het derde advies van de Commissie Open School (COS) december 1976, wordt uitgegaan van drie poten:
1. thematisch
2. leerdoelgericht
3. bezigheidsbepaald

ad 1: Thematisch.
Aan de hand van een thema kan de cursist een aantal specifieke onderwerpen kiezen. Een thema kan worden uitgewerkt tot een educatief programma van 8 tot 12 à 16 weken,  waarbij een viertal thema’s per jaar aan de orde kunnen komen.
Binnen een thema is er een fasegewijze opbouw: oriëntatie, de herkenning van een probleem; plannen, de vragen op een rij zetten en structureren, werkstuk, binnen de groep tot een afronding komen.

ad 2: Leerdoelgerichte cursussen.
Deze poot verwijst nadrukkelijk naar een diploma. Minimum niveau is de 5e klas van de basisschool. Eindniveau is 2e klas mavo. Het vakkenpakket is traditioneel, de opbouw is volgens een 40- of 80 tal onderwijsleereenheden. (ole’s)

ad 3: Bezigheidsbepaalde thema’s.
Geen uitspraken vraag zoals onder 1 en 2.
Deze poot is nog erg onderontwikkeld.
Hoe haar verhoudingen zijn met 1 en 2 wordt, is niet duidelijk (educatieve voorzieningen: netwerk?)

Nadat de ervaringen van de stichting proefprojecten, die nu drie experimenten uitvoert, eind 1978 of begin 1979 bekend zijn, zal een definitief advies volgen over de inkleding van de open school.
Vast staat wel dat het multimediaal educatief systeem wordt, waarin de verschillende media ondersteunend zullen gaan meewerken. Te denken valt hier aan: tv, radio, schriftelijk onderwijs, vormingswerk, bibliotheken e.d.

In het derde advies worden de volgende doelgroepen onderscheiden:
- vrouwen vanaf 30 jaar.
- werkende (of werkloze) jong volwassenen tot 30 jaar.
- werkende (of werkloze) volwassenen

De keuze die hier gemaakt word lijkt vrij arbitrair, want waarom geen boven 50-jarigen of 65+, die ook hun eigen scholing- en vormingsbehoeften hebben? Het COS-rapport spreekt zich hier vreemd genoeg niet over uit.

Des te opvallender is de keuze die gemaakt word voor de levensbeschouwelijke aspecten, zoals geformuleerd in het COS-rapport:

“In de structuur van de open school zullen de volgende elementen tot gelding moeten worden gebracht.

Deze uitgangspunten kunnen dienen als criteria bij de structurering van het openschoolsysteem. Daarnaast is de plaatselijke begeleiding een belangrijk element in zo’n systeem. Dit zouden we kunnen aanmerken als het meest kritieke. Op de maatschappelijke solidariteit van plaatselijke kerken en het confessionele vormingsleven dient dan ook in dit verband een dringend beroep te worden gedaan."
(uit: “Edukatieve Netwerken: net werk”)

DE VORM VAN ORGANISATIE  EN  COÖRDINATIE.
De COS onderkent twee mogelijkheden:
  1. Enkelvoudig componentensysteem d.w.z.
    Samenwerkingsverbanden van zelfstandige organisaties en/of instellingen.
  2. Meervoudige componentensysteem d.w.z.
    Samenwerking tussen de afzonderlijke, uit meerdere organisaties en instanties bestaande componenten van de volwasseneneducatie.

De COS kiest voor de tweede mogelijkheid.
Zij denkt dat hier de garantie geschapen wordt in onderling overleg te bepalen welk stadium het beste voor welke taak ingeschakeld kan worden. Daarnaast kan dan gebruik worden gemaakt van het hele scala van pluriformiteit van deskundigheden in de afzonderlijke componenten.
De COS trekt de volgende consequenties:

  1. De landelijke componenten van volwasseneneducatie, als omroep en schriftelijk onderwijs, dienen elk voor zich samenwerkingsverbanden te vormen om dan gezamenlijk een optimale bijdrage aan de ontwikkeling en vernieuwing van de multimediale volwasseneneducatie te kunnen leveren.
  2. Plaatselijk en/of regionaal zullen er “educatieve netwerken”moeten komen, waarin de begeleidings- en ondersteuningscomponenten op elkaar zijn afgestemd.
  3. Voor de coördinatie van de activiteiten van de landelijke componenten van volwasseneneducatie in relatie met de plaatselijke en/of regionale “educatieve netwerken” is een “ontwikkelingsorganisatie”nodig. (visie COS)

De landelijke adviesgroep Nieuwe Educatieve Voorzieningen van het VJV geeft op het voorgaande de volgende kritiek:
“De COS kiest voor het meervoudige componentensysteem. Een garantie voor een betere coördinatie zien wij geenszins gewaarborgd door een meervoudig componentensysteem.
Juist in het enkelvoudig componentensysteem kan er door de afzonderlijke organisaties en/of instellingen snel en in gezamenlijk overleg tot uitvoering worden overgegaan.
Wanneer er problemen zijn, is er alsnog de mogelijkheid de desbetreffende overkoepelende of bindende organisatie om steun te vragen. Dat eerst het geheel ingeschakeld moet worden voordat onderdelen kunnen gaan functioneren, lijkt ons ietwat onlogisch”.

Tot slot:
Kenmerkend voor de hele opzet van de open school is het bevoogdend karakter. Inbreng van de toekomstige gebruikers wordt niet gevraagd, wel een overmaat aan vermeende deskundigen.
Maar wat mag dan wel het belang zijn van vertegenwoordigers van werkgevers, humanisten, kerken e.d., boven dat van de gebruikers zelf, die geen vertegenwoordiging in het bestuur van de Stichting Ontwikkeling Open School (STOOS) krijgen?
Zeker zo kwalijk is de kans dat onderwijs in engere zin en scholing meer nadruk krijgen dan vorming- en ontwikkelingswerk. Dit lijkt een bedenkelijke ontwikkeling waarbij de vinger aan de pols gehouden dient te worden.

8.2 plaatselijke educatieve netwerken
Zoals uit het voorgaande blijkt accepteert de overheid haar grote verantwoording t.a.v. de volwasseneneducatie, die in een gedecentraliseerde structuur haar beslag moet krijgen.
De potentiële deelnemers die om velerlei redenen bij willen blijven of zich verder willen ontplooien, wordt dan de mogelijkheid geboden om in de eigen regio hier wat aan te doen.
In eerste instantie is het de bedoeling dat de gemeenten een educatief plan opstellen waarin zij een inventarisatie maken van wat aanwezig is in de gemeente of eventueel in de regio. Hieruit zal dan blijken of het aanbod voldoende is en zo niet, waar de knelpunten zitten.
Het is de bedoeling dat de activiteiten die in een educatief plan genoemd worden zoveel mogelijk het hele scala aan voorzieningen in een regio omvatten.

De financiering van de voorzieningen staat hier los van.
Hiervoor geldt dat activiteiten die nu al gesubsidieerd worden volgens een eigen regeling, zoals bibliotheken, VJV-centra e.d., hun subsidiekanalen blijven gebruiken.
Alleen de activiteiten die nu niet gesubsidieerd worden of met een CRM-subsidie betaald worden gaan vallen onder de nieuwe rijksbijdrageregeling sociaal-cultureel werk.
De rijksbijdrageregeling van CRM legt de verantwoording bij de lagere overheden, wat betreft de uitgave van de subsidiegelden.
Het VJV tekent hierbij aan in stelling 6 van de ledenraad, juni 1976, dat alvorens overgegaan wordt tot het overhevelen van verantwoordelijkheden naar de plaatselijke overheden de volgende voorwaarden moeten worden gesteld:

Vermelden we nog , dat de financiële mogelijkheden voor 1978 en 1979 in ieder geval bevroren zijn op het peil van 1977. Bij het werken aan een langere-termijnplanning kunnen geen grote verwachtingen gemaakt worden.
CRM heeft al een aantal gemeenten signalen gegeven van gebrek aan voldoende fondsen en ook bij O&W moet er “ingeleverd gaan worden”, zoals dat tegenwoordig heet.
Dat de bezuinigingsdebatten nu al enkele malen zijn uitgesteld, kan ook bepaald niet als een gunstig teken gezien worden. Het gaat er een beetje op lijken, dat er achter de voortdenderende welzijnstrein een akelig leeg tendertje bungelt.
Vooralsnog een weinig bemoedigend beeld voor wat betreft de totstandkoming en financiering van educatieve voorzieningen in de streek. Dit betekent niet, dat alle plannenmakerij maar moet worden opgeschort. Integendeel, er zal nog harder en ingrijpender moeten worden gewerkt aan het realiseren van voorzieningen, met name die welke toegankelijk zijn voor diegenen in onze samenleving die door wat voor oorzaak dan ook tot op heden te weinig kans of stimulans ervaren hebben om deel te nemen aan activiteiten op dit terrein.
Zo er keuzen gemaakt moeten worden, kan wat ons betreft de “Open Universiteit” nog wel even de ijskast in, om maar niet te praten over ontwikkelingen op terreinen van andere politieke plannenmakers die vragelijk gesteld mogen worden. Maar wellicht praten we dan over moeilijk vergelijkbare grootheden.

9.  GEMEENTELIJKE  ONTWIKKELINGEN

Ook aan de diverse gemeentebesturen in de Bollenstreek zijn de ontwikkelingen op het sociaal-culturele en -educatieve vlak niet onopgemerkt voorbijgegaan.
Met name de invoering van de Rijksbijdrageregeling Sociaal en Cultureel Werk (staatscourant 13, 1977) heeft op verschillende gemeentehuizen een aanzet gegeven tot het ontwikkelen van gedachten over sociaal-cultureel en -educatief beleid.
In het algemeen kan gesteld worden dat men op dit moment (augustus 1978) nog in een stadium van oriëntatie en inventarisatie verkeert, waarbij de ambtelijke voorhoede in de ene gemeente wat verder is dan in de andere, zoals in het volgende wel zal blijken. Om deze inventarisatie te laten zijn wat zij beoogt, namelijk kort te zijn, zal worden volstaan met het geven van een overzicht van wat er gebeurt in de drie gemeenten waarmee wij als VJV-Bollenstreek het meest direct te maken hebben, namelijk Hillegom, Lisse en Sassenheim, waarna we nog even terugkomen op de gemeenten in het algemeen.

9.1 Hillegom
In Hillegom is momenteel het ambtelijk apparaat en met name de ambtenaar onderwijszaken bezig met het bestuderen van de mogelijk- en onmogelijkheden van de rijksbijdrageregeling. Tevens worden er kontakten gelegd met organisaties en instellingen die op het sociaal-cultureel vlak werkzaam zijn. Doel van deze kontakten is, te komen tot een inventarisatie als bedoeld in artikel 9 lid 2 van de rijksbijdrageregeling.
Het plan was om deze inventarisatie in de vorm van een nota, waarin ook grondslagen van een concept vierjarenplan zouden worden vastgelegd, vóór de zomer van 1977 de gemeenteraad aan te bieden.
De voorbereidende werkzaamheden zijn echter zo veelomvattend geweest, dat pas na de zomer van dit jaar een voorlopig plan verwacht kan worden.
Binnen het College van B&W zal omstreeks juli een procedure vastgesteld worden. Na vaststelling van het conceptplan zullen de bevolking en betrokken instellingen gehoord worden en wensen kenbaar kunnen maken.
Mede door de financieel niet al te rooskleurige situatie van de gemeente Hillegom, is een van de grondgedachten, dat overlappingen van functies bij de verschillende instellingen uitvoerig aan de orde zullen komen.
Het opbouwen en verstevigen van een goede relatie tussen de diverse instellingen achten wij dan ook erg belangrijk en zouden wij graag willen stimuleren.
Op de valreep vernamen wij, dat de Raad van de gemeente Hillegom in haar vergadering van 13 juli f 25.000,-- beschikbaar gesteld heeft om de voorbereidingskosten voor een educatief en een sociaal-cultureel plan te kunnen dekken. Voorts is er, voorlopig voor de termijn van drie maanden een ambtenaar vrijgesteld om zich met de voorbereidende werkzaamheden bezig te houden.

Over de vorm waarin de uitvoering van de rijksbijdrageregeling op langere termijn gegoten gaat worden, is nog niet veel te zeggen. De mogelijkheid bestaat, dat men de huidige Culturele Raad de taak van coördinerend lichaam zal gaan toekennen met een adviserende stem naar de gemeenteraad.

9.2 Lisse
In Lisse is men al vrij vroeg begonnen met het zich oriënteren op de nieuwe ontwikkelingen. Vanaf november 1976 is er een werkgroep “culturele commissie”aan de slag gegaan.
Deze groep heeft het bestaande programma-aanbod geïnventariseerd en ook instellingen voor schriftelijk onderwijs hierbij betrokken.
Men heeft tevens geprobeerd inzicht te krijgen in de wensen en behoeften van de bestaande organisaties.

“Uit het onderzoek is niet gebleken, dat zich belangrijke tekorten in het aanbod van culturele activiteiten voordoen en ook niet dat bepaalde activiteiten extra dienen te worden gestimuleerd. Er doen zich dan wel mogelijkheden tot coördinatie voor, waarbij vooral wordt gedacht aan de creatieve sector. Hierbij tekent het College echter direct aan, dat het ingrijpen in de gevestigde zaken (nog afgezien van de vraag of daartoe de noodzaak aanwezig is) met de nodige voorzichtigheid dient te geschieden. De wensen van de diverse instanties zijn samen te vatten in twee woorden: subsidie en huisvesting.”

Aldus enkele uitspraken uit de memorie van toelichting op de begroting voor 1978.
In dezelfde memorie wordt kritisch stelling genomen door het College tegen de door CRM gewenste ontwikkelingen en het vraagt zich af of dit departement qua geld, tijd en mankracht voldoende geëquipeerd is.
De werkgroep Culturele Commissie heeft een aantal aanbevelingen gedaan die door B&W aan de Raad zijn voorgelegd en zijn aangenomen. Gevolg hiervan is onder meer, dat er geen culturele commissie komt overeenkomstig Artikel 61, lid 1 sub a, althans voorshands niet. Er is namelijk gekozen voor een vaste kommissie van advies en bijstand, gevormd uit de leden van de Raad.
Hoewel er blijkens de toelichting van B&W voldoende openingen zijn gelaten om democratisch handelen en inspraak te garanderen, zijn wij er toch niet helemaal van overtuigd, dat een dergelijke opzet optimale kansen geeft aan het particulier initiatief.
Ook bestaat het gevaar, dat zo’n kommissie louter academisch te werk zal gaan:

Er wordt een onderzoekje gedaan, op de gegevens wordt na een “onderons-interpretatie” een advies gebouwd en overeenkomstig besloten.

Deze wat karikaturaal geschetste procedure kan werkelijkheid worden. Wij pleiten dan ook voor directe verbindingen tussen instellingen en het particuliere initiatief enerzijds en de kommissie anderzijds, oftewel: voor een functionele kommissie ex artikel 61.
Een dergelijke kommissie achten B&W gelukkig niet uitgesloten. En gelet op de stand van zaken in vele andere gemeenten, zijn we er in Lisse op het sociaal-culturele & -educatieve vlak ook weer niet zo slecht aan toe.


9.3 Sassenheim
Ten opzichte van Hillegom, maar vooral van Lisse kan er in Sassenheim van een geheel andere situatie gesproken worden. Een aantal mensen ten gemeentehuize is weliswaar begonnen met het zich informeren over de nieuwe regelingen maar er is nog in het geheel geen zich op een beleid dat er op zou kunnen inhaken.

Er zijn extra argumenten voor:

Toch vindt men, dat er noodzakelijk iets gedaan moet worden; dat de hele zaak van het welzijn aan de orde gesteld moet worden. Het gemeentebestuur staat zeer positief tegenover sociaal-culturele en -educatieve ontwikkelingen en is in principe open voor initiatieven in deze richting.
Wij merken dit zelf onder meer aan de zeer loyale wijze waarop wij worden  gesubsidieerd.
Wat dat betreft is Sassenheim een voorbeeld voor vele gemeenten.

9.4  overige gemeenten
Vanaf 1971 heeft het percentage deelnemers afkomstig uit andere gemeenten dan de drie hiervoor genoemde, geschommeld tussen de 12,6 en 18,3.
Het percentage door hen gemaakte deelnemersuren is globaal hetzelfde.
Dit betekent, dat we voor zo’n 18% van de gemeentelijke bijdrage afhankelijk zijn van tien tot vijftien overige gemeenten.
Amsterdam, Haarlem en Leiden weigeren tot op heden ons werk te steunen. In die steden zijn dan ook VJV-centra aanwezig. Andere gemeenten hebben er geen probleem mee. De ontwikkelingen die zich in al die gemeenten voordoen op het sociaal-cultureel en educatief terrein lopen zeer uiteen. Er zijn gemeenten waar zich nog niets afspeelt op dit gebied en gemeenten waar men alweer met bijgestelde educatieve plannen bezig is.
Alle gemeenten houden wij op de hoogte van de inhoud en voortgang van ons werk en waar gevraagd wordt om in deze materie mee te denken, doen we graag mee, tenzij de betreffende gemeente ligt in het werkgebied van een ander VJV-instituut. In dat geval verwijzen we eerst naar dat centrum.
Met het instituut in Noordwijkerhout hebben we die gemeenten waar wij beiden deelnemers uit krijgen, verzocht om overeenkomstig de regelingen te blijven subsidiëren. Hierdoor kunnen wij in staat blijven gezamenlijk een zo gevarieerd mogelijk programma aan te bieden en de verschillende activiteiten binnen de gehele regio op elkaar af te stemmen.


10.   OVER LIJNEN  &  AANSLUITINGEN

10.0 algemeen
Van en naar het VJV-Bollenstreek lopen vele relatielijnen.
Sommige zijn verplicht, andere zelf aangegaan of aangeboden.
Sommige werken stimulerend, andere remmen, geven service, controleren, denken mee, kosten veel tijd en/of zijn onmisbaar .
Deze wat willekeurige opsomming kan natuurlijk nog worden uitgebreid. Daar wordt echter toch de realiteit nog niet mee gedekt, omdat alle relaties op zich slechts met een mengeling van dergelijke eigenschappen gekwalificeerd kunnen worden.

Voor de relaties wordt grofweg de volgende indeling gehanteerd:

1. De Subsidiërende overheid:
a. het Rijk
b. de Provincie
c. de Gemeenten

2. Het Vormingswerk Jong Volwassen
a. Landelijk
b. Regionaal

3. Overige instanties en instellingen
a. Plaatselijk
b. Bovenplaatselijk

Zakenrelaties blijven hier buiten beschouwing.

10.1 De Overheid.

10.1.1 het Rijk
De lijnen met de rijksoverheid lopen via de landelijke organisatie van het VJV, zoals bepaald in de subsidieregeling. Ook de verbinding met de rijksinspecteur gaat via Utrecht, hoewel de inspecteur ons ook op eigen initiatief kan bezoeken, hetgeen zomaar kan gebeuren.
De inspecteur is erg behulpzaam geweest na de Qbusbrand. Hij is over de schade komen praten, heeft zich op de hoogte gesteld van de eventuele gevolgen en deze besproken met de Gemeente en het Ministerie.
Zowel hij als wij betreuren dat zijn taak zo veelomvattend is, dat hem weinig tijd rest om zich uitgebreid met het VJV-werk bezig te houden. De ophanden zijnde herindeling van taken en rayons zal wellicht uitkomst bieden.

Het ontbreken van een directe lijn met het Ministerie heeft gevolgen voor de basis. Alle aanvragen en verzoeken gaan via Utrecht met commentaar of preadvies naar Den Haag en de reacties komen via de landelijke organisaties terug.
Nieuwe voorschriften, regelingen en aanwijzingen worden lang niet altijd na overleg met de landelijke organisatie, maar wel via, naar de plaatselijke instituten gestuurd. In het verleden is gebleken, dat er op het Ministerie niet altijd even grote duidelijkheid bestaat over wat er aan de basis gebeurd. Er is eenmaal een bezoek geweest van enkele ambtenaren. Eén van hen zei na de koffie en een inleidend gesprekje dat hij erg benieuwd was en het centrum wel een wilde bekijken. Hij had het hele centrum al gezien zonder het zich te realiseren!
Hij had zich ruime, goed geoutilleerde lokalen voorgesteld en besefte toen pas in welk een gribus en onder wat voor primitieve omstandigheden het werk zich afspeelde.
Het Ministerie heeft ook niet zelf de financiële verantwoordelijkheid. Het heeft de comptabiliteit aan de landelijke organisatie gegeven. Deze is daardoor in een moeilijk parket gemanoeuvreerd en niet geheel vrij in de belangenbehartiging van de plaatselijke instituten.
Wij zouden niet alleen graag de comptabiliteit door het Ministerie zien teruggenomen, waardoor Utrecht zich wat vrijer kan opstellen, maar pleiten voor óók een directe lijn met de plaatselijke instituten.

10.1.2 de Provincie
Tot 1976 betaalde de provincie 15% van de subsidie. Vanuit die tijd dateert de relatie met de Provinciale Jeugdraad, een adviserend lichaam voor de Gedeputeerde Staten. Door deze Jeugdraad zijn er kontakten ontstaan met de provinciale stuurgroep jeugdwerkeloosheid en de Culturele Raad, een ander advieslichaam voor GS.
Daar de provincie niet meer subsidieert, worden er ook geen voorwaarden meer gesteld. Relaties met provinciale organen zijn dus op eigen initiatief of op uitnodiging aangegaan, reden waarom we er onder 3b op terug komen.

10.1.3 de Gemeenten
De relatie met de gemeente Lisse dateert van het begin1951, toen de Mater Amabilis-school in Lisse werd opgericht. De kerk, het bijzonder nijverheidsonderwijs, het bedrijfsleven en de cursisten zelf zorgden in het begin voor voldoende financiën. De subsidieregeling van 1964 veroorzaakte een grote betrokkenheid met de gemeente.
Relaties met andere gemeenten ontstonden op het moment dat deelnemers van buiten Lisse kwamen. Jaarlijks hebben we te maken met vijftien tot twintig gemeenten.
Zeer nauwe relaties worden onderhouden met de gemeenten Lisse, Hillegom en Sassenheim. De laatste twee vanaf 1974 en 1973, in welk jaar we na een gesprek met betreffende colleges van B&W een werkplek hebben gestart, waaruit in Hillegom ’t Krebol is ontstaan.
Elders in deze nota zijn we al ingegaan op aard en intensiteit van de relaties met de gemeenten. In het algemeen kan gesteld worden, dat hoe verder een gemeente van Lisse verwijderd is, hoe minder deelnemers er vandaan komen en des te zakelijker de reactie.
Een opmerkelijke uitzondering is de gemeente Vlissingen, vanwaar in 1976 twee deelnemers kwamen. Deze gemeente heeft ons zeer nauw betrokken bij haar educatieve planning.
We vinden het erg belangrijk om met de ons subsidiërende gemeenten een bredere dan een louter financieel-technische relatie te hebben. We geloven dat dat zowel het werk, als de “rendabiliteit” van de gefourneerde subsidies ten goede zal komen.
De omschakeling van MAS naar VJV heeft in de beginjaren zeventig de relatie met veel gemeenten negatief beïnvloed. Bij enkele gemeenten ervaarden we zelfs enige mate van scepsis en wantrouwen.
Dat stadium van onbegrip, op zich verklaarbaar maar desniettemin zeer vervelend, zijn we gelukkig al weer enige jaren voorbij.
Hoewel we de indruk hebben dat de gemeenten niet meer subsidiëren vanuit een houding van willekeurige gunning , menen we echter ook nog niet te kunnen stellen, dat alle gemeenten zich met de rijksoverheid medesubsidiënt voelen van een basisvoorziening voor sociaal-cultureel en -educatief werk dat zij binnen de regio onmisbaar achten en waarvoor het Rijk gelukkig 70% van de lasten betaalt.

10.2 Vormingswerk Jonge Volwassenen

10.2.1 Landelijk
In Utrecht zetelt de Landelijke Organisatie van het VJV, kortweg genoemd LOVJV. Het bestaat uit een Stichting VJV, een landelijk Bureau VJV en de landelijke Vereniging VJV.
Het geheel wordt aan de basis vaak “Utrecht” genoemd.
Er bestaat met de LOVJV een zeer hechte relatie. Er wordt dan ook zeer voortvarend gewerkt in de organisatie.
Hoewel technocratoïde symptomen ons kritisch hebben gemaakt, is het helaas niet altijd mogelijk actief mee te werken in kommissies of overlegsituaties.
De consolidering van het werk aan de basis is zeer tijd- & energierovend. Wij vinden het dan ook belangrijker dat de landelijke organisatie zich in eerste instantie bezig houdt met de kwaliteitsverbetering van het werk in de bestaande centra. Alvorens te beginnen aan het oprichten van nieuwe, of het ontwikkelen van initiatieven die niet direct kwaliteitsbevorderend zijn.

Het werk draagt nog volop risico’s in zich zolang er

We vinden het dan ook jammer, dat een motie met deze strekking niet door de ledenraad van het VJV is aangenomen juni jongstleden. Tijdens onze vergadering is wel één van onze bestuurders in het bestuur van de Landelijke Vereniging gekozen, zodat niet alleen de relatie nog hechter zal worden, maar wellicht ook onze zorg voor het nog kwetsbare VJV iets meer aandacht zal kunnen krijgen.
Tweemaal per jaar schrijft de Landelijke Vereniging een algemene vergadering uit. De “Ledenraad VJV”. Op deze vergadering spreken alle plaatselijke instituten zich uit over het algemeen beleid van de landelijke organisatie en kunnen nieuwe richtlijnen worden vastgesteld.
Aan de ledenvergadering gaat meestal uitgebreid regionaal overleg vooraf. Het VJV-Bollenstreek heeft, gelijk de meeste andere instituten twee afgevaardigden met stemrecht in de ledenraad zitten.
Verder is er ook meegewerkt in kommissies of werkgroepen aan programmavoorschriften, pluriformiteit, VJV, deelnemersregistratie.
Ook aan de landelijke deelnemersdag wordt graag meegedaan.

10.2.2. regionaal
Het “regionaal bureau VJV” te Heemstede omvat de centra in Noord en Zuid Holland. Vanuit dit bureau worden vele overleggen georganiseerd en gecoördineerd, zoals:
Penningmeesteroverleg (PO), coördinatorenoverleg (CO) en overleggen van functionarissen (FO), de afgevaardigden naar de ledenraad (AL), secretaressen (SO), vrouwengroepen (VO) en scholings- en studiebijeenkomsten voor functionarissen.

Voorts bezoekt de regionaal consulent met grote regelmaat de instituten om op de hoogte te blijven van de plaatselijke ontwikkelingen, te adviseren in zich voordoende problemen, of waar nodig te bemiddelen.
De relatie met het regionaal bureau kan van ons uit als uitstekend gekwalificeerd worden. Zowel de consulent als de secretaresse zijn zeer attent, behulpzaam en hebben begrip voor de plaatselijke situatie.
Door de verschillende overleggen is er ook enige bekendheid met de instituten in Noord en Zuid Holland. Het zijn met name de functionarissen die elkaar regelmatig ontmoeten en bepaalde zaken bespreken.

Nauwer contact is er met “De Mast” in Noordwijkerhout. Dit dateert vanuit de Mater-Amabilistijd. Vaak zijn de programma’s gezamenlijk opgesteld en werden/worden wervingsacties regionaal gevoerd.


10.3 Overige instanties en instellingen.

10.3.1. plaatselijk

Stichting Jongerencentrum Lisse.

Deze stichting verdient het om al eerste genoemd te worden.
Gezamenlijk werd in 1971 Qbus opgericht. “Wij” zaten er door de week en “zij” verzorgden het weekend. Zeer nauwe samenwerking leidde tot een gezamenlijke verantwoordelijkheid. In het opgestelde organisatiemodel komt dit tot uiting in de wederzijdse vertegenwoordiging in bestuur en centrumraden.

De stichting houdt zich bezig met activiteiten die niet of moeilijk binnen het VJV zijn uit te voeren. Hiertoe behoort niet alleen de exploitatie van de ontmoetingsruimte in onze centra, maar ook het organiseren van ontspanningsprogramma’s en het meewerken aan evenementen zoals een fancy fair, een culturele markt of een tentoonstelling.
In het nieuwe Qbus gaat de stichting zich wat uitgebreider met het weekend bezighouden.
De behoefte aan opvang voor jeugdigen van 14 tot 17 jaar gaat onderzocht worden, zodat bijvoorbeeld op de zondagmiddag daar op ingehaakt kan worden.
De nauwe samenwerking tussen het VJV en de Stichting Jongerencentrum zal zeker worden voortgezet, daar de functies complementair zijn en met name in Lisse, waar voor jeugd en jongeren zeer weinig voorzieningen zijn.
Qbus in zijn totaliteit kan inschieten op een groot scala verwachtingen en behoeften.
In Hillegom beperkt de functie van de Stichting Jongerencentrum zich grotendeels tot exploitatie van de ontmoetingsruimte.
Het feit dat 't Krebol géén weekendfunctie heeft, noch historisch verweven is geweest met sociëteitswerk, is hier oorzaak van.

Huurdersoverleg Villa Remina.
Dit overleg in Hillegom is gestart op initiatief van de Commissie voor Sport en Recreatie, de exploitant van het gebouw. De Stichting Culturele Raad Hillegom, de Federatieve Raad voor bejaarden en het VJV-Bollenstreek vergaderden onregelmatig onder voorzitterschap van de Commissie over het wel en wee binnen de villa. Gezamenlijk zijn er plannen besproken voor een ingrijpende verbouwing. Ideeën om van dit overleg uit te komen tot een stimuleringsgroep in de recreatieve sfeer zijn door soms toch wat moeizame pogingen om de vaart erin te houden en wat relationele gevoeligheden min of meer vastgelopen.
Vanuit dit overleg is wel veel werk verzet ten behoeve van de Europese jeugdmars-tegen-de-werkeloosheid, waarvan de deelnemers in de Villa gebivakkeerd hebben. Hoewel, niet iedereen is er achteraf erg gelukkig mee geweest. Toen bleek, dat de organisatie achter dit gebeuren sterk eenzijdig Trotskistisch georiënteerd was.
Het dagelijks bestuur van de Commissie is er ook erg voor geporteerd, dit overleg meer diepgang te geven door bijvoorbeeld doelstellingen en beleidszaken van de deelnemende instellingen ter sprake te stellen om zo een nauwere samenwerking te entameren. Met deze gedachte zijn wij erg gelukkig en graag willen wij daar aan meewerken.

Hillegoms Informatiebureau (H.I.B) i.o.
Op uitnodiging van één der initiatiefnemers zijn we betrokken geraakt bij de werkgroep tot oprichting van een advies- en informatiebureau.
De confrontatie met een duidelijke behoefte aan individuele hulpverlening en vragen om informatie over sociale, educatieve, medische, arbeidsrechtelijke en aanverwante zaken bij onze deelnemers gaf voldoende aanleiding om op die uitnodiging in te gaan.
Na een zestal bijeenkomsten hebben we voorlopig de deelname aan de werkgroep gestaakt, daar tijdsgebrek er ons toe dwong.
De totstandkoming van een advies- en informatiecentrum lijkt ons van groot belang en zodra er weer mogelijkheden zijn om actief en zinvol te kunnen meewerken, zullen wij dat zeker niet nalaten.

Commissie voor Sport en Recreatie Lisse.
Toen deze kommissie bijna vier jaar geleden zich ruimere doelen ging stellen dan louter het exploiteren van de gemeentelijke sportaccommodaties, is een van onze medewerkers gevraagd erin plaats te nemen. De kommissie zou zich bezig gaan houden met Jeugd- en Jongerenwerk, de ongeorganiseerde recreatie en cultuur; zaken waar ook het VJV binding mee heeft.
Daar is echter niet zoveel van terecht gekomen. Het dagelijks bestuur opperde al vrij snel dat de kommissie niet het platform kan zijn voor de bespreking van “Qbuszaken” en B&W beperkte de bevoegdheden van de kommissie tot de oorspronkelijke.
Toen twee jaar terug op het gemeentehuis de eerste plannen ontstonden voor een culturele kommissie werd dan ook zowel van ambtelijke als bestuurlijke zijde beaamd, dat vertegenwoordiging daarin zinvoller zou zijn.
Het werd echter wel op prijs gesteld als de zetel in de kommissie voor sport en recreatie tot het eind van de culturele kommissie bezet zou blijven.
In het onderdeel permanente educatie en de schets van plaatselijke ontwikkelingen is hier al op ingegaan.

Stichting Interkerkelijk Jeugdwerk Sassenheim.
In 1975 en 1976 huurden we van deze stichting lokalen in het gebouw “De Stormbal” in Sassenheim.
Deze stichting stond bijzonder positief tegenover ons werk. Vanaf september 1972 organiseerden we al met veel succes cursussen, zodat er per 15 april 1975 zelfs een fulltime kracht kan worden gestationeerd. Om het werk te consolideren werd de stichting twee plaatsen aangeboden in het VJV-bestuur.
Effectief is er echter slechts een plaats bezet geweest tot de zomer van 1976.
Met het bestuur van de stichting Stormbal, die zeer nauw gelieerd is met de stichting Interkerkelijke Jeugdwerk en door laatstgenoemde als intermediair werd gezien, is herhaaldelijk de slechte ontwikkeling van het cursuswerk besproken.
Toen de ontwikkeling niet te verbeteren bleek, is in overleg met beide stichtingen het werk voorlopig opgeschort.
Voor de Stormbal en Moef ’76 is nog tweemaal een vrijwilligerstraining georganiseerd en gezamenlijk wordt het filmprogramma opgesteld.
Het bestuur van de stichting Interkerkelijk Jeugdwerk Sassenheim is in maart 1977 gevraagd het initiatief te nemen tot een gestructureerd overleg tussen de vier stichtingen die in “de Stormbal” werkzaam waren.
Gezien de zeer drukke werkzaamheden van dit moment menen wij, dat een opbloei van VJV-activiteiten minimaal een/twee jaar voorbereiding vergt.

Stichting School voor volwassenen.
Vanaf 1973 zijn er in ons centrum in Lisse groepen huisvrouwen geweest, al of niet in een langdurig cursusverband overdag of ’s avonds.
Toen in september 1975 de vraag om overdag cursussen te kunnen volgen zo groot bleek, met name van mensen boven de subsidiabele leeftijd, dat het ten koste zou kunnen gaan van het VJV-werk, is er een initiatiefgroep gevormd om te komen tot een verzelfstandiging van het werk voor volwassenen.
Het seizoen 1976/1977 presenteerde de “School voor Volwassenen” zich met een uitgebreid programma, waar grif op ingeschreven werd.
In het bestuur van deze stichting is destijds onze voorzitter afgevaardigd om de relatie te behartigen. Nu hij de wens te kennen gegeven heeft om deze functie neer te leggen, nu hij al enige tijd geen voorzitter meer is van onze stichting, zal door ons een vervangende kandidaat voorgedragen worden.
Een goede relatie en diepgaand contact met deze stichting achten wij van zeer groot belang. Er zijn zeer vele raakvlakken en wanneer er niet een zekere afstemming kan plaats vinden van elkaars activiteiten, zal dat niet alleen verwarring geven bij deelnemers, maar ook tot een onnodige verspilling kunnen gaan leiden van tijd en energie.
Overlapping van elkaars activiteiten ligt niet direct voor de hand, daar de School voor Volwassenen in haar programma-aanbod meer appelleert aan de behoefte aan scholing in cognitieve vaardigheden, dan wij plegen te doen.

Overige plaatselijke relaties.
Bij gelegenheid en onregelmatig zijn er kontakten met vertegenwoordigers van kerken, gemeenteraad, vakbonden, politieke partijen, sociëteiten en verenigingen in de welzijnssector. Soms komt er wat lijn in door bijvoorbeeld de organisatie van een maandelijks koffie-uurtje of het afspreken van een reeks discussies over raakvlakken in het werk.
Bijzonder jammer is, dat dergelijke pogingen tot regelmatig overleg vaak vastlopen. Iedereen heeft het druk met zijn eigen kraampje, heeft wel graag regelmatig kontakten, maar kan er moeilijk toe komen.
Een geregeld overleg lijkt ons echter onontbeerlijk. Het kan de ontwikkeling van een gestructureerd gemeentelijk welzijnsbeleid alleen maar ten goede komen.
Wij hopen binnen een jaar zodanig “orde op zaken” te hebben, dat we daar meer aandacht aan kunnen geven.


10.3.2 bovenplaatselijk / regionaal

Culturele Raad Zuid-Holland
Van deze raad hebben we enkele bijeenkomsten meegemaakt over de educatieve ontwikkelingen. Voorts maken we deel uit van de werkgroep “Andersgerichte Culturele Belangstelling”, die heeft gewerkt aan een effectievere toepassing en omzetting van een subsidieregeling ter stimulering van de receptieve culturele belangstelling bij jongeren.
Daar er op dit terrein veel gedaan kan worden en er zeker ook in de Bollenstreek bovendien duidelijke raakvlakken zijn met ons VJV, achten wij een voortbestaan van de werkgroep nu de nieuwe regeling een feit is, nog steeds belangrijk.

Servicebureau voor jongeren.
Van dit bureau maken wij dankbaar gebruik bij het organiseren van filmprogramma’s, theater- en muziekactiviteiten. Het bureau attendeert op nieuwe ontwikkelingen en stuurt met regelmaat informatiemateriaal.
We vinden het bijzonder prettig dat het bureau het overleg met de sociëteiten en jongerencentra in de Bollenstreek weer op gang gebracht heeft. Het heeft de betrokkenheid van de verschillende instellingen, die merendeels draaien op vrijwilligers, weer versterkt.

Provinciale Jeugdraad.
Goede kontakten met deze raad dateren uit de tijd dat de provincie mede subsidieerde. Op uitnodiging hebben wij deel uitgemaakt van de toenmalige provinciale stuurgroep Jeugdwerkeloosheid.
Daar dit probleem in de Bollenstreek nauwelijks speelde, zijn wij bij deze werkgroep niet daadwerkelijk betrokken gebleven. We vinden het wel nodig om de ontwikkelingen te blijven volgen om, zodra we worden geconfronteerd met jeugdwerkeloosheid, paraat te zijn.

Overige bovenplaatselijke relaties.
Evenals bij de plaatselijke relaties, zijn de meeste kontakten niet in een vaste overlegvorm gegoten, maar worden ad hoc gehouden.
Zo zijn er gesprekken met:
Het Lager Beroepsonderwijs rond de tijd van de eindexamens over de problematiek van de schoolverlaters. Enkele scholen zijn erg behulpzaam met het geven van adreslijsten van schoolverlaters.
Ook is de mogelijkheid besproken om laatstejaarsleerlingen vóór hun eindexamen in hun klas te bezoeken, of klassikaal uit te nodigen voor een bezoek aan één van onze centra.

Met de stichtingen Maatschappelijke Dienstverlening Bollenstreek, Geestelijke Gezondheid Zuid Holland en het Bureau voor Gezondheid, Voorlichting en Opvoeding zijn ook met zekere regelmaat kontakten. Deze liggen meestal in de sfeer van informatie-uitwisseling ten behoeve van elkaars werk, of de individuele hulpverlening.
Het ligt in de bedoeling ook aan deze relaties zodanig aandacht te geven, dat de continuïteit gewaarborgd blijft.

Met het Gewestelijk Arbeidsbureau zijn er contacten die zich concentreren rond jeugdwerkeloosheid en werving.
Incidenteel loopt er wel eens een hulpvraag via ons naar het bureau.
 

_______________________________________________________


11.   COLOFON  &  LITERATUUR-OVERZICHT

RIJKSREGELING SUBSIDIËRING VORMINGSWERK LEERPLICHTVRIJE JEUGD
Publicatie nr. 48 in de serie “Wetten en bestuursmaatregelen onderwijs en wetenschappen”.

ONTWERP ALGEMENE MAATREGEL VAN BESTUUR:
RIJKSBIJDRAGEREGELING SOCIAAL-CULTUREEL WERK.
Rijswijk, april 1978, Ministerie van CRM.

EDUCATIEPROGRAMMA’S MAKEN
H. Hinnekint
Publicatie nr. 10 in de serie “Vormingswerk theorie & praktijk” Groningen 1975

MET PLANNING EN BELEID
Informatie over de planning van het gemeentelijk welzijnsbeleid.
Stichting Orgaan voor Overleg en Advies in de provincie Noord Holland. Haarlem 1977

PLANNING VOOR PLAATSELIJK EDUCATIEF WERK
Publicatie nr. 26 in de “groene reeks” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Den Haag 1976.

WERKINFORMATIE VJV    Deel 1
Een uitgave van de Landelijke Organisatie VJV over:
organisatie van een centrum, personeel, huisvesting, financiën, overheid en relatie.

WERKINFORMATIE VJV   Deel 2
Een uitgave van de Landelijke Organisatie VJV over:
werving, doelgroep, programmering.
Utrecht 1977.

ONTWERP PROGRAMMAVOORSCHRIFTEN VJV.
Laatstelijk gewijzigd ledenraad juni 1978.

DISCUSSIEMATERIAAL NOTA PLAATSBEPALING VJV.
Eveneens een uitgave van de landelijke organisatie.
Utrecht 1978.

EDUCATIEVE VOORZIENINGEN: NET WERK?
Een uitgave van de landelijke organisatie VJV,
samengesteld door de kommissie nieuwe educatieve voorzieningen.
Utrecht 1977.


HUISVESTING Vormingswerk Jong Volwassenen.
Een nota over de (on-)mogelijkheden van huisvesting.
VJV-Bollenstreek 1977.


VRIJE TIJD: WAT WILLEN ZE ER MEE?
Een onderzoek naar de behoeften en interessen van werkende jongeren in Lisse.
Uitgave: VJV-Bollenstreek. Deel 1 1976.   Deel 2 verschijnt binnenkort.


Lisse, 12 september 1978
Het bestuur van Stichting VJV-Bollenstreek

VJV–centrum ’t Krebol, Weeresteinstraat 2, Hilllegom
VJV–Centrum Qbus,  Ruishornlaan 21,  Lisse

met dank aan
centrumraden, staf, administratie
&
werkgroep "keesstudie"
hans gerritsen, niek heemskerk, cees schaap,
kees warmerdam, hans de buisonjé
 


1.0       BELEIDSUITGANGSPUNTEN & –DOELEN
1.1       Doelstelling VJV-Bollenstreek
1.2       Organisatie vormingswerk jong volwassenen
1.3       Werkuitvoering VJV
1.4       Relaties VJV
1.5       Planning VJV-Bollenstreek

2.0       VAN BEMINNELIJKE MOEDER NAAR JONGE VOLWASSENE

3.0       GROEIEN IN EEN ORGANISATIEMODEL
3.1        bestuur
3.2        staf
3.3        centra

4.0        OP ZOEK NAAR DE DOELGROEP

5.0        VAN DOELSTELLING NAAR PROGRAMMA’S
5.1        Educatief programmeren.
5.2        Fasering voor programmering.
5.3        Voorwaarden.

6.0        HUISVESTINGS-OVERPEINZINGEN
6.1        algemeen
6.2        Huidige huisvesting vjv-bollenstreek
6.2.1     vjv-qbus te lisse
6.2.2     vjv-‘t krebol te hillegom

7.          OVER LASTEN EN BATEN
7.1        de subsidie-regeling
7.2.       het subsidie-systeem

8.          PERMANENTE EDUCATIE
8.0        Ontwikkelen tot we niet meer kunnen?
8.1        de open school
8.2        plaatselijke educatieve netwerken

9.0       GEMEENTELIJKE  ONTWIKKELINGEN
9.1       hillegom
9.2       lisse
9.3       sassenheim
9.4       overige gemeenten

10.       OVER LIJNEN & AANSLUITINGEN
10.0     algemeen

10.1     De Overheid
10.1.1  het rijk
10.1.2  de provincie
10.1.3  de gemeenten

10.2     Vormingswerk Jonge Volwassenen
10.2.1  Landelijk
10.2.2. regionaal

10.3     Overige instanties en instellingen.
10.3.1. plaatselijk
10.3.2  bovenplaatselijk / regionaal

11.0     COLOFON  &  LITERATUUR-OVERZICHT 

 

Index
Vormingswerk Jong Volwassenen
Bollenstreek

 

Annual Position Paper 2021