Leven nu,.. en morgen?
jongerenmanifestaties
sociëteit "ante portas"
en  werkgroep  noordwijkerhout
de tweede avond: vrijdag 13 december 1968

 

Twee Partijen


voordracht van Jos Vrijburg, studentenpastor in Amsterdam


De titel is ontleend aan een gedicht van Leo Vroman, die in Amerika werkt en voor het ogenblik in Nederland verblijft vanwege een bloedonderzoek. Hij is namelijk bioloog. Van hem citeer ik enkele verzen uit zijn gedicht "Twee partijen", hij noemt eerst de twee partijen: Die van de levenden en die van de doden. Wat hem betreft zijn ze beide verboden., want het zijn uiterst hachelijke partijen, ze bereiken niets.

De Partij van de levenden niet, want wat ze wil is belachelijk; die van de doden niet, want ze houdt zich vast aan wat voorbij is.
Geen van beide partijen staat in het heden, ze vluchten er allebei uit; de een in zijn illusie van een toekomst, de ander in een versteende droom van het verleden.
Voor een goed verstaan van het gedicht is nodig dat men begrijpt dat ieder mens de neiging heeft om met een grote sprong in een toekomst te springen die niet haalbaar is, of om met grote hardnekkigheid vast te zitten aan het verleden, dat echt voorbij is.

Vroman wil een partij tussen eergisteren en overmorgen, hij sticht in zijn gedicht een nieuwe partij, maar wel een heel bijzondere: een partij van mensen die nergens toe horen, niet aan een verstard verleden, niet aan een onbereikbaar paradijs. In de stille hoop dat ooit die derde partij de mensen van het heden omvat, mensen die door hebben wat er gaande is.

Hier komt een deel van het gedicht:


Er zijn twee hachelijke
partijen; één strevende
naar het belachelijke,
dat is die der levenden;

en één van het gezag,
dat is die der doden
en als het aan mij lag
waren beide verboden.

Lag het aan mij
dan stichtte ik graag
en liefst nog vandaag,
een derde partij.

De "Waar Alleen Zij
Die Nergens Toe Horen
Toe horen Partij"
Zij hierbij geboren.



Dat is het motto.
Wij willen niet vast blijven zitten aan wat altijd zo geweest is, evenmin wegvluchten over de vragen heen in een gemakkelijke toekomst, maar ons afvragen wat we nu te doen en te denken hebben.
Als uitgangspunt nemen we het eerste artikel van de rechten van de mens. Van de week herdachten we het feit dat die rechten twintig jaar geleden werden geformuleerd en in principe werden aanvaard door de Verenigde Naties.

Kent U eigenlijk het eerste artikel, het eerste van de dertig?
Vroeger leerden we allerlei uit het hoofd, het Onze Vader, de Tien Geboden, het Wilhelmus.
Niet dat het geheugen een waarborg is voor het vasthouden van de betekenis van woorden, maar kent U het eerste artikel?
Bijvoorbeeld in twee talen of drie of in driehonderd? Weet U hoe het klinkt in het Chinees of in het dialect van Tasmanië, of in het Swahili ?
In het Nederlands klinkt het eigenlik veel te vertrouwd, want dan is het net of we op onze eigen rechten staan.


Dit eerste artikel luidt:
Alle mensen worden vrij geboren....Als ik dat alleen al hoor denk ik meteen: vergeet het maar: alle mensen!
Maar we gaan door: alle mensen worden vrij geboren. Vrij geboren? Dat weet ik nog zo net niet. Welke lasten kan een mens al niet meekrijgen eenvoudig door de plaats waar hij geboren wordt; door....
Enfin, noem maar op, ik heb wel de indruk, dat deze rechten van de menssterk idealistisch zijn, maar het eerste artikel is nog niet volledig geciteerd.

Volledig luidt het:
Alle mensen worden vrij geboren, gelijk in waardigheid en rechten. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten, en behoren zich jegens elkander te gedragen in een geest van broederschap.
Mijn idee is, dat mensen niet vrij geboren worden, ongelijk in waardigheid en rechten en dat hun verstand en geweten gevormd moeten worden.
Er is dus iets aan de hand met dat woord geboorte. Ik dacht dat het een illusie was te denken dat de mens met zijn geboorte persé een goede start heeft.
En de rechten van de mens zijn niet zozeer geboorterechten. Waar het om gaat bij de rechten van de mens is dat hem recht gedaan wordt. Dat anderen hem recht doen, de ontwikkeling van zijn verstand en zijn geweten mogelijk maken, het hem mogelijk maken een werkkring te vinden die hem past, brood op de plank, en als het even kan een boek in de kast, een huis om in te wonen.
Ik wil uiteraard het eerste artikel niet verwerpen, geenszins. Het goede van dit artikel is, dat het ook geen voorrechten aan speciale geboortes geeft. Maar het zou wel eens kunnen, dat we ons verheugend over die 30 artikelen een waas voor ogen krijgen, waardoor we niet zien dat alleen een krachtsinspanning van allen, die rechten van het individu mogelijk maken.
Het is niet voor niets dat de ontwikkelingslanden niets kunnen aanvangen met deze rechten van de mens. Daarvoor zijn ze teveel geschreven vanuit en situatie van welvaart en westers individualisme. Het klinkt gek, maar deze universele verklaring blijkt in de twintig jaar van zijn bestaan niet zo universeel te zijn als we in 1948 dachten. Het is ook maar een eerste ontwerp.
We noemen die verklaring een universele, d.w.z. een voor iedereen geldende, maar het blijkt dat het een eenzijdige verklaring is slechts geldend voor het percentage van de wereldbevolking.
Wonderlijk: de verklaring is bevochten op machtsmisbruik b.v. van de Nazi's in de oor;log, we dachten er een in mensen krachtsinspanning mee geleverd te hebben, een overwinning op onrecht, een manifest waarmee de toekomstgegarandeerd zou zijn, en intussen blijkt dat het om het even grof te zeggen : een verklaring van de bezittende klasse is, een verklaring, die als \e niet wordt aangevuld afkomstig moet zijn van de partij der doden, van de onbeweeglijken, die blijven zitten waar ze zitten.

Een voorbeeld:
wij in het westen zijn bezeten van onze individuele vrijheid, maar wie nog geen brood op de plank heeft, kent andere zogen; we hebben een gematigd kapitalisme, maar wie geen enkel bezit heeft, kan met een dergelijk systeem weinig aanvangen; wij zijn tegen geweld, maar wie dagelijks geweld lijdt van een overheersende klasse, kan zich dat niet voorstellen. Wij zijn doorgaans tegen revolutie, maar wie zo onder de duim gehouden wordt dat hij niet kan ademhalen, kan zich een dergelijke luxe niet permitteren. Zonder het te weten zijn we partij.

Nu zijn er een aantal, meest jeugdigen, die uiterst scherp aanvoelen dat er iets mis is, en die minder dan oudere groepen er mee akkoord gaan te behoren tot die partij der doden, die partij der bestaande orde van het bezit, van de gevestigde posities.
Zij rebelleren. Bijvoorbeeld in Berlijn en in Parijs. Dan komt er opeens een berg van protest. Zodra in het Westen zelf een groep opstaat, die op heel kleine schaal lijkt op de opstanden van de ontwikkelingslanden, slaan we die met geweld neer.
Zij verstoren de openbare orde, de rust.   - Rust zacht lieve dode- 

Hebben we dan geen gelijk als we tegen die relletjes zijn, tegen het in brand steken van auto's, tegen het in moeilijkheden brengen van de politie, je zou kunnen zeggen dat die opstandigen, die jeugdigen die het niet langer nemen, zich teveel opstellen als die partij der levenden, dat ze andere methoden zouden moeten gebruiken, dat hun motieven niet zuiver zijn etc. Maar hoe zouden we ons moeten opstellen als we niet tot die ene en niet tot die andere partij willen behoren, hoe komen we uit dit dilemma?

Een ander dilemma.
Er is een Warschaupact en een NAVO-verdrag. Wat heeft mij de laatste weken getroffen, dat de stemmen van degenen die vraagtekens zetten achter de NAVO, achter de Defensiebegroting, achter de "225-miljoen" sterker worden. Zo sterk blijkbaar, dat de minister-president meende deze onrust te moeten bezweren met een TV-toespraak.

Dat allerlei initiatieven uit de laatste jaren onderhand gebundeld waren. Noemen we bijvoorbeeld: de oprichting van leerstoelen aan de universiteiten van een wetenschap die de oorlog analyseert, de polemologie; kennelijk maken de analyses indruk. Die nieuwe wetenschap lijkt me te horen tot die derde partij van Vroman: ze geeft informatie, ze werkt kritisch, wetenschappelijk verantwoord; ze ontmaskert allerlei gevoelens van haat, vergelding, prestige, die tot oorlogen aanleiding gaven, ze ontmaskert de economische belangen die oorlogen oproepen etc.
Toch ligt de zaak niet erg eenvoudig, want behalve het optreden van de minister-president hadden we ook het optreden van de Heer Schuyt: enerzijds kamerlid, anderzijds lid van het hoofdbestuur van Pax Christi. Hij raakte in een groot dilemma.
Pax Christi verklaart zich tegen de 225 miljoen, de KVP voor! Wat moest hij doen? Dit is nu eens in één figuur duidelijk weerspiegeld de verantwoordelijkheid waarvoor we staan. Niet bij iedereen komt die verantwoordelijkheid zo tot uitdrukking, maar in feite staan we allemaal voor een dergelijke beslissing.
Mijn vraag aan U: Hoe kom je daar uit? Hoe verzeil je niet in die ene partij, of in de andere, waardoor je de werkelijkheid recht doet?

We onderschrijven allemaal de rechten van de mens, of niet soms? Ik denk soms, dat we dat allemaal inderdaad doen, maar dan stiekem. Sommige mensen eigenlijk geen mensen meer vinden. Sommigen niet hoeven vertrouwen. Sommigen niet toerekeningsvatbaar achten, als inderdaad alle mensen waren zoals wij, was er geen probleem, dan kon je iedereen dezelfde rechten toekennen. De moeilijkheid zit in het toekennen van de kwaliteit mens. Van de grote problemen naar de kleine; want wat we op grote schaal beleven is de ongelijkheid tussen arm en rijk, tussen Oost en West, tussen bewapening en ontwapening, tussen openbare orde en ordeverstoring, beleven we op kleine schaal ook. Er is bijvoorbeeld verband tussen de wijze waarop Nazi's andere mensen zagen en de Jodenmoord, tussen hun ideeën over bloed en hun agressie in de oorlog.

Wat doen we met de mensen? Wie noemen we normaal?
Anderen abnormaal noemen? Dit is meestal en teken van te behoren tot de partij der doden.
In onze Nederlandse maatschappij heeft iedereen gelijke rechten, zeggen we. Als ik nu een aantal voorbeelden geef, die dit tegenspreken, loop ik het gevaar, U naar de mond te praten, want de voorbeelden gaan hier over, dat wij allen gelijke rechten hebben, maar de groep van 18 tot 25 jaar in feite niet gelijk berechtigd wordt.

Ik noem enkele punten:

  1. De woningnood
    Deze drukt in feite sterk op de adolescenten, de groep van woningzoekende bij uitstek. Ze hebben geen inspraak bij de verdeling en het vaststellen van de normen en hebben niet de middelen om zich vrij te vestigen.
     
  2. De werkloosheid.
    Er is een teruggang, maar zij drukt in feite sterk op de aankomende jongeren (jeugdwerkloosheid)
     
  3. De verplichte militaire dienst.
    Als de parlementaire meerderheid beslist dat er meer gedaan moet worden aan defensie, komt dat wat mankracht betreft neer op de mannelijke adolescenten. Zij knappen het vuile werk op. Zij hebben geen invloed op de beslissingen. Ze worden onderbetaald en er wordt niet voldoende gedaan aan het leefklimaat in de militaire dienst.
     
  4. Het onderwijs.
    Een zeer groot deel van de adolescenten wordt gevormd naar modellen die zij niet kunnen wijzigen, beoordeeld naar normen die niet de hunne zijn en voor een stof gezet waarop ze geen invloed hebben.
     
  5. Financiële afhankelijkheid.
    Wie voor zijn financiën afhankelijk is, is ook verder afhankelijk.
     
  6. De WA-verzekering.
    Jonger dan 23 jaar meer premie. Terwijl de oudere leeftijd riskanter is dan de jongere. Bovendien is de factor rijervaring in feite belangrijker dan de factor leeftijd. Wie nemen de beslissing, degenen die behoren tot de middelbare groep. Het lijkt wel of zij geneigd waren, de jeugd onverantwoordelijker te vinden.
     
  7. Politie en Justitie.
    Bij jeugdbladen -pornografie etc.- wordt de gehele oplage direct in beslag genomen. Bij grotere bladen wordt dat niet gedaan. De jeugd heeft minder toegang tot het recht.
     

 lag het aan mij, dan stichtte ik graag
en liefst nog vandaag
een derde partij.....

de derde avond

via negatieve...naar positieve vrede

si vis pacem, para bellum