LR.521
Haarlem, 14 februari 1990.
Geacht College,
In reactie op uw bovenomschreven brief, waarin U een algemene uitnodiging doet
aan de provinciale welzijnsinstellingen voor overleg over uw standpuntbepaling
ten aanzien van het advies van de Externe Commissie, vraagt het bestuur van de
Raad uw aandacht voor het volgende:
De afgelopen jaren heeft de Raad meermalen adviezen en commentaren, zowel met
betrekking tot jeugdbeleid, het jeugd- & jongerenwerk als het welzijnsbeleid in
algemene zin uitgebracht.
Ondertussen is het gehele proces doorgegaan, politiek vaak gekenmerkt door een
hoog abstractie-niveau en gedreven door de financiële taakstelling.
Nu het rumoer over de adviesfunctie is verstomd, nadert de besluitvorming over
de overige functies, waarbij de reorganisatie van het aanbod van de
steunorganisaties domineert.
Dit wordt een proces, dat in termen van GS zich “tijdens de vaart en op volle
zee met alle risico's van dien” zal moeten afspelen.
Het lijkt geen toeval, dat in deze beeldspraak van GS zelfs de titels van twee
door de Raad uitgebrachte adviezen zeer toepasselijk zijn (Met Killend Fok /
Klampen & Kikkers).
Veel is er op te merken over het door de Externe Commissie uitgebrachte advies
en de door het College geformuleerde standpunten.
De Raad meent echter, met verwijzing naar eerdere besluitvorming ten aan¬zien
van jeugdbeleid en de functies van de Raad čn met referte aan de uitwerking van
die besluitvorming in bi-lateraal, bestuurlijk overleg, nu op dit punt enige
terughoudendheid te moeten betrachten.
Daarbij komt, dat de bezorgdheid van de Raad voor het toekomstig welzijnsbeleid
voor een deel wordt weggenomen door de duidelijk toenemende bereidheid bij
ondersteunings-organisaties tot intensieve samenwerking.
De Raad adviseert het College, bij de uitwerking van de reorganisatie daarop aan
te sluiten en afstemming te zoeken met de landelijke ontwikkelingen, opdat de
horizontale dubbeling die in het ondersteuningsaanbod werd verondersteld niet
wordt vervangen door een verticale dubbeling.
De Raad deelt de mening van GS, dat de "winkel" geen restcategorie mag worden.
Ook mag de "winkel" geen opheffingsuitverkoop houden ten gunste van de hoger
gekwalificeerde werkplaats.
Het uitvoerend welzijnswerk wordt grootdeels, en niet alleen in de kleine
kernen, gedragen door vrijwilligers die behoefte hebben aan een winkel met
praktische producten.
Waar overigens beroepskrachten aanwezig zijn, is vaak een verschuivend
beroepsprofiel te onderkennen, waarbij ook vrijwilligers nieuwe taken krijgen.
Oog voor de dynamiek in het uitvoerend werk is dan ook zeer belangrijk, naast
afstemming met de NIZW, het landelijk laboratorium, dat een aantal
gelijkluidende taken heeft als de door de Externe commissie genoemde
"werkplaats" (Zie "Werkend op Weg", NIZW december 1989).
Tot slot beveelt de Raad het College van GS aan, de te benoemen formateur en de
betreffende instellingen in kennis te stellen van de met betrekking tot het
welzijnsbeleid uitgebrachte adviezen en commentaren. Er zijn duidelijke
parallellen met de GS-standpunten in te vinden, alsmede handreikingen voor de
verdere uitwerking.
De Raad biedt graag, zolang het hem gegeven is, zijn diensten aan bij de
inrichting van het welzijnsbeleid en verblijft inmiddels,
met Hoogachting &
een vriendelijke groet,
(Drs H.J. Verdier),
voorzitter.
klik hier voor de outline van
het register