op de valreep
2. Inleiding
2.1. Sociaal-cultureel werk en beleid
2.2. De rijksbijdrageregeling en provinciale taken
2.3. De Adviescommissies
2.4. De Adviescommissie Jeugd- & Jongerenwerk
2.1. Sociaal-cultureel werk en beleid
Het sociaal-cultureel werk (voortaan SCW) heeft zich ontwikkeld vanuit
organisaties op ideële of politieke grondslag, die daartoe zelf meestal het
initiatief namen.
Anvankelijk kenmerkte het SCW zich door:
De organisatie was de belanghebbende.
Rond de zestiger jaren wordt het besloten karakter wat opengebroken door
ontwikkelingen van binnen- & van buitenuit.
De inspraak- en
democratiseringstendensen gaan aan het SCW niet voorbij.
Daarnaast beginnen particuliere (belangen-)groepen zich te organiseren, gebruik
makend van onder andere de middelen die de overheid ter beschikking stelt.
Deze
ontwikkeling heeft op zijn beurt weer een stimulerende invloed op het
traditionele SCW, dat zijn aanbod meer moet gaan aanpassen aan de behoeften van
de doelgroepen.
De gebruiker wordt meer en meer belanghebbende.
Het ontbreken van een brede overheidsvisie op welzijnsbeleid en een ongekend
groeiende welvaart veroorzaakten rond het eind van de jaren zestig een zeer
voorspoedige groei van allerlei voorzieningen in welzijnsland.
Een eerste poging van de overheid om enig inzicht te krijgen op het veld, was de
instelling van de Welzijnsraad (1971) op basis van het "Memorandum voorbereiding
wetgeving maatschappelijk en cultureel welzijn 1971".
Dit memorandum werd alras gevolgd door de zogenaamde "Knelpuntennota" (1974),
waarmee een "Beraadsgroep" werd ingesteld. Deze diende de knelpunten in het
welzijnsbeleid en de -wetgeving te inventariseren en bouwstenen aan te dragen
voor de gewenste harmonisatie en decentralisatie.
De landelijke discussie die door de knelpunten werd ingezet, vormde de grondslag
voor de te ontwikkelen Kaderwet voor het Specifiek Welzijn.
In dat licht moet
ook de Rijksbijdrageregeling SCW worden gezien.
Ook op provinciaal niveau werd voortvarend meegedaan aan het ontwikkelen van een
welzijnsbeleid.
In de "Welzijnsnota" (1978) werden uitgangspunten voor de planning op het gebied
van specifiek welzijn vastgelegd.
Drie jaar later werden de "Nota planning specifiek welzijn" en de
voorbereidingsnota en procedureverordening
"Planning en programmering sociaal-cultureel werk en emancipatie" vastgesteld.
Ondertussen waren er al adviescommissies voor de onderscheiden deelterreinen van
het sociaal-cultureel werk geïnstalleerd om overeenkomstig de nog vast te
stellen procedure aan het werk te gaan.
2.2. De rijksbijdrageregeling en provinciale taken.
Ten einde een aantal knelpunten op te lossen en meer samenhang te brengen in het
welzijnswerk, is na ampel beraad besloten tot decentralisatie van het
welzijnswerk. Daardoor werden ook de lagere overheden directer betrokken bij het
werk en kregen zij hun eigen verantwoordelijkheden en taken.
In het algmeen kan gesteld worden, dat de gemeenten verantwoordelijkheid kregen voor het directe, uitvoerende werk en dat de provincie voor het indirecte ondersteuningswerk aanspreekbaar zou zijn.
Om de comptabele veranwoordelijkheid van de lagere overheden vorm te geven, werd
het principe van de rijksbijdrage ontwikkeld voor de decentralisatie van het
welzijnswerk.
Zo werd voor het sociaal-cultureel werk de Rijksbijdrageregeling
Sociaal-Cultureel Werk (RBR-SCW) van kracht.
Sociaal-Cultureel Werk (SCW)
Onder sociaal-cultureel werk verstaat de RBR: "sociaal-culturele activiteiten en
de steunfunctie", twee begrippen die we eerst nader zullen toelichten.
Overeenkomstig artikel 2 van de RBR worden onder sociaal-culturele activiteiten
verstaan, activiteiten gericht op:
Artikel 2 zegt voorts, dat de sociaal-culturele activiteiten dienen aan te
sluiten bij de initiatieven en behoeften van de bevolking of groepen daaruit,
dat ze vooral dienen te worden uitgevoerd door vrijwilligers, dat ook
ondersteuningsactiviteiten als hulp bij programmering en administratie ertoe
worden gerekend, evenals activiteiten voor opvang en hulp van en aan groepen en
personen ten einde hen in staat te stellen aan sociaal-culturele activiteiten
deel te nemen.
Betreffende de steunfunctie zegt artikel 3 van de RBR:
Onder de steunfunctie wordt verstaan: begeleiding gericht op verbetering van de
kwaliteit van sociaal-culturele activiteiten, alsmede op onwikkeling van beleid
en uitvoering.
Onder steunfunctie wordt mede begrepen: de begeleiding welke is gericht op
samenwerking of integratie van sociaal-culturele activiteiten met andere
activiteiten.
De volgende taken worden tot de steunfunctie gerekend:
Begeleiding, kadervorming, documentatie en informatieverstrekking, onderzoek en
studie, bemiddeling en ontwikkeling.
Door de Coördinatiecommisie is daar nog "belangenbehartiging" aan toegevoegd.
In hoofdstuk III van de RBR-SCW stelt de rijksoverheid de voorwaarden voor het
verlenen van een rijksbijdrage aan gemeenten; in hoofdstuk IV hezelfde voor
provincies.
In artikel 32 stelt de minister, dat het voor provincies in zijn algemeenheid
alleen gaat om bijdragen voor organisaties die een steunfunctie uitvoeren.
Lid 2 van hetzelfde artikel geeft de mogelijkheid voor een rijksbijdrage ten
behoeve van uitvoerend werk, wanneer de identiteit, de spreiding of aard van de
betreffende groepen noodzaken tot uitvoering voor de gehele provincie of delen
daarvan.
De provincie krijgt een bijdrage op basis van een jaarlijks op te stellen
programma.
Dit programma moet gebaseerd zijn op een vierjarenplan, het provinciale plan.
Voor de wijze waarop plan en programma tot stand dienen te komen schrijft het
rijk een procedureverordening voor, alsmede voor de verdeling van subsidies een
subsidieverordening.
De omvang van het plan of programma is geen garantie voor overeenkomstig
verwerving van een rijksbijdrage.
Zowel voor provincie als gemeenten geldt dat de kosten worden vergoed tot "ten
hoogste het jaarlijks vast te stellen bedrag dat ontstaat door de verdeling van
de voor dat jaar in de rijksbegroting hiervoor beschikbaar gestelde gelden op
basis van een door onze minister vast te stellen verdelingsplan".
Dat door bezuinigingsoperaties het verdelingsplan meer weg krijgt van een
bedelingsplan, hebben we onlangs nog kunnen merken, toen de minister op een wel
zeer ongelukkig moment een eerste bezuinigingsingreep pleegde.
De commissie heeft zowel bij de minister, als bij de betreffende Vaste
Tweedekamercommissie ernstig bezwaar aangetekend tegen de voorgenomen
bezuinigingen.
De commisssie achtte het vooral onverkwikkelijk, dat
bezuinigingsmaatregelen werden voorgesteld op een moment, dat in het land volop
werd gewerkt aan planning en programmering.
Politieke besluitvorming ten aanzien van de bezuinigingsplannen zou uitgelegd
worden als minachting voor de vele duizenden direct of indirect betrokken die
zich veel tijd en energie getroosten door te participeren in de democratische
procedures die door diezelfde overheid waren ontwikkeld.
De provincie heeft in het kader van de decentralisatie SCW een
voorbereidingsnota en procedureverordening voor de planning en programmering van
het SCW en Emancipatiewerk vastgesteld.
In de plan-ontwikkeling spelen de reeds eerder genoemde adviescommissies een
rol.
Voor de provinciale plannen stelt het provinciaal bestuur de volgende criteria:
De provincie onderscheidt in de voorbereidingsnota en procedureverordening de
volgende deelterreinen:
Voor elk van deze deelterreinen heeft de provincie een adviescommissie ingesteld, gevormd uit betrokken deskundigen op het betreffende deelterrein, die Gedeputeerde Staten voorzien van informatie en meningen, benodigd voor het opstellen van het plan.
2.3. De Adviescommissies
Op 18 augustus zijn in het kader van de provinciale planning en programmering van het sociaal-cultureel werk zes adviescommissies geïnstalleerd met als opdracht aan het College van GS rapport uit te brengen, betreffende:
Of om het in termen van de voorbereidingsnota te zeggen in plaats van de hierboven gebruikte terminologie van de procedure-verordening:
''De taak van de adviescommissie... kan meer gedetailleerd als volgt worden worden aangeduid:
En dat allemaal uiteraard in het kader van het sociaal-cultureel werk.
2.4. De Adviescommissie Jeugd- & Jongerenwerk
De adviescommissie Jeugd- & Jongerenwerk bestrijkt het vrij omvangrijke
deelterrein van het jeugd- en jongerenwerk, het club- en buurthuiswerk en het
peuterwerk.
Om het terrein wat overzichtelijker te maken heeft de commissie de volgende
onderverdeling gemaak.
De commissie onderscheidt zich van de overige adviescommissies die een
bepaalde sector uit het sociaal-cultureel werk bestrijken omdat haar werkterrein een leeftijdsgebonden groep
mensen betreft.
Dit houdt in, dat facetten van de overige deelterreinen ook binnen deze
commissie aan de orde komen.
Zeer duidelijk speelt dat voor wat betreft Kunstzinnige Vorming en Emancipatie
(Meidenwerk).
Met de commissie die dat aangaat is de afspraak gemaakt dat ieder zijn werk
volledig uitvoert en de ander informeert, wanneer gedachten in formuleringen
worden vastgelegd.
In haar evaluatie zal de commissie ook aandacht schenken aan de problemen die
door de verstrengeling van de functionele en categoriale benadering ontstonden.