XII
 
              DIES IRAE
 
Neergedwongen in de lage zeden 
zie, ons leven in de zwarte kuilen 
éne horde, schijnbaar in twee kampen,  
o, de woede, machtloos tot de tanden 
wanneer zal de horizon weer lichten 
laat éen ster, een onaanzienlijk teken  
 
van een sombren godvergeten tijd
gaan wij schichtig om tussen de beesten
dien wij langzaam zijn ten prooi bereid.
onder roet en regen van den nacht,
is nog slechts de echo van hun huilen
dat het uur van zijn voldoening wacht.
 opgejaagd en weer belust op bloed,
hunkrend naar de pijn van sterke rampen, 
 en het leven van den geest verbloedt.
bloot te staan aan dit grauw vagevuur! 
 wanneer zal dit Babel dan verbranden 
 van de schachten tot het zwart azuur?
met dien smallen gloorstreep onzer hoop?
zij behoeft geen grootse vergezichten
om zich op te richten uit den dood;
 flonkren boven de rampzaligheid
en opnieuw geloven wij in streken
voorbij 't moeras van dezen lagen tijd.