DE DICHTER H. MARSMAN.
Indeling Scriptie
Verantwoording
keuze voor Marsman en opbouw scriptie
Hoofdstuk I: Groots en Meeslepend
Hoofdstuk II:
De dichter Marsman
eerste periode
tweede periode
derde periode
tempel en kruis
Hoofdstuk III: Korte samenvatting
nieuw bijgewerkt printvriendelijk in pdf december 2022 |
Mijn eerste kennismaking met Marsman had ik op de
kostschool.
De leraar Nederlands verlangde van ons, dat we een gedicht
helemaal uit het
hoofd leerden.
Na verschillende boeken doorgebladerd te hebben
– het moest wel ‘mooi’ maar niet te lang zijn –
vond ik
‘Paradise regained’
Van dat ogenblik dateert mijn voorliefde voor Marsman.
In deze scriptie wil ik als volgt te werk gaan:
Het eerste hoofdstuk zal handelen over het leven van
Marsman.
In hoofdstuk twee wordt zijn poëtisch werk behandeld
aan
de hand van een indeling van Marsman zelf.
Daarna zal zijn laatste bundel
“Tempel en Kruis”
in dit hoofdstuk aan de orde komen.
Hoofdstuk drie zal bestaan uit een korte samenvatting.
Tevens zullen in dit hoofdstuk enige stijlkenmerken
worden weergegeven.
de
gedichten zijn in "marsman
dichterbij" terug te vinden.
Ik meen op deze wijze
dfe dichter het beste te
kunnen benaderen.
Moge de Europese Geest van Marsman
U deelachtig worden.
Jan van Hensbergen
noordwijkerhout
1967
GROOTS EN MEESLEPEND WIL IK LEVEN
Marsman
werd geboren op 30 september 1899 te Zeist.
Hij was de zoon van een
boekhandelaar en een onderwijzeres.
Ongeveer
zes jaar oud bezocht hij de lagere school van de
Hernhutterse Broeder Gemeente.
Hier ontmoette hij Arthur Lehning, met wie hij
jarenlang bevriend zou blijven.
Beiden bezochten na de lagere school de Rijks-H.B.S. te Utrecht.
Op deze
school ontmoetten zij een leraar,
“een der weinige uitzonderingen in deze
woestenij”,
die zijn leerlingen hevig wist te interesseren voor de literatuur.
Hij heette Dr. Klaas Later of, zoals Marsman hem noemt in
“Zelfportret van
J.F.”: Dr. du Pon.
Tijdens
zijn H.B.S. tijd schreef Marsman zijn
eerste gedichten.
In dit verband moet het dagboek van Arthur Lehning wel
genoemd worden,
omdat hier alles in staat opgetekend, wat Marsman in die eerste
jaren,
vanaf 1916, heeft geschreven.
In een volgend hoofdstuk zullen wij nader
op deze gedichten ingaan.
In februari 1918 werd Marsman ernstig ziek.
Zijn gezondheid had vaak veel te wensen overgelaten
(op zesjarige leeftijd had hij al enige maanden het bed moeten houden),
maar nu dwong een verwaarloosde bronchitis hem, langdurig rust te nemen.
Tijdens zijn ziekte begon de dichter zich te ontpoppen.
Het gedicht “Dageraad” dicteerde hij 4 maart aan zijn vriend Arthur Lehning.
Hij was zelf van mening, dat zijn dichterschap nu gekomen
was.
Zijn vorige werk beschouwde hij slechts als een virtuoos
voorspel.
Groot was dan ook zijn teleurstelling, toen “Het Getij” zijn gedicht niet
plaatste en
het maandblad “Elsevier” evenmin.
Uiteindelijk werd het geplaatst in het decembernummer van “Stromingen".
In “Het getij” heeft Marsman in tegenstelling met wat
nogal eens beweerd wordt
ook later nooit gepubliceerd.
Begin 1919 zoekt
hij contact met Albert Verweij, wat resulteert in
een plaatsing van vier gedichten onder de gezamenlijke titel ‘Omtrekken’:
De twee schilders, Vrouw, De verhevene
en Schaduw,
in het julinummer van ‘De Beweging’.
Door deze gedichten wordt de aandacht van de Nederlandse
literaire wereld op hem gevestigd.
Van deze gedichten is ‘Schaduw’ het enige, dat
ongewijzigd is gebleven.
Het is een evenwichtig gedicht vol spanning.
Onder de titel
“Brieven aan die zeer ver en zeer nabij is”
verscheen een handschriftenuitgave van enkele pagina’s in 1920.
De colofon vermeldde:
“Deze enige handschriftenuitgave der Brieven bestaat uit
vijfentwintig exemplaren.”
Er werd slechts één exemplaar van de Brieven verkocht.
Daarom kwam het goed uit, dat niet alle vijfentwintig exemplaren waren
vervaardigd.
In die tijd ontmoette Marsman
Jan Havermans.
Deze zou
enkele gedichten in hout snijden voor een luxe editie.
Toen er echter niets van
deze uitgave terecht kwam, opperde Havermans,
het grootser aan te
pakken en meer gedichten volgens hetzelfde procédé uit te geven,
waaronder:
’Vrouw’, ‘Heerser’, ‘Schaduw’, ‘Brieven’ en ‘Triptiek’.
Zowel ‘Brieven’
als ‘Triptiek’ waren gedichten,
waarvan de versregels aaneengeschreven waren.
Ook zouden enkele verzen door Havermans geïllustreerd
worden met houtsneden.
Hoewel de houtsneden klaar waren, is er van deze uitgave ook niets terecht
gekomen.
Enkele ervan vindt men terug in
‘Marsman en het
Expressionisme’ van Arthur Lehning.
In de zomer van 1921 maakte Marsman zijn eerste
buitenlandse reis.
Op het eiland Hiddensoe in de Oostzee woonde hij een maand
met vrienden in een vuurtoren. Van hieruit gingen ze een week naar Berlijn,
waar hij veel expressionistische schilders ontmoette zoals:
Kandinsky, Marc,
Klee.
Na een korte rondreis langs omliggende steden,
ging Marsman weer naar Berlijn,
vanwaar hij regelmatig zijn dagboekfragmenten
naar Arthur Lehning stuurde.
Tegen het eind van de zomer keerde hij naar Nederland
terug en
ging in Leiden rechten studeren.
Om gezondheidsredenen vestigde hij
zich in Noordwijk.
Ook hier is hij –evenals op Hiddensoe – weer in zijn element:
“Noordwijk! Misschien leef ik hier nog zekerder, hechter
samen met lucht en
brug tussen land en zee.
Mijn God, kan
dat alles?
In juni 1922 werd hij weer ziek en moest rust nemen in
Zeist.
Na zijn staatsexamen vertrok Marsman naar Zwitserland.
Van hieruit trok hij tien dagen naar Berlijn en ging vandaar
naar Parijs, dat
hem
‘omhelsde en verzwolg':
“Oh!
Montmartre, walmende honingraat aan de korf der Sacre Coeur!
Lied
en wijn en nergens ter wereld is déze vreugde, kramploos, vrij, zwevend,
Zijn reis door Zwitserland, Duitsland en Holland
inspireerde hem
tot de gedichtenreeks ‘Seinen’:
Berlijn
Potsdam
Stralsund
Freiburg
Milo
Bazel
Dordrecht
Delft
Scheveningen
Amsterdam
Hij sloot zijn Europese reizen af met een rondreis door
het westen van Nederland.
Ook hier trekt hij alle romantische registers open;
hij ontdekt Holland,
zoals uit de gedichten blijkt.
Hoewel Parijs dus een overweldigende
invloed op hem had,
schreef hij toch geen ‘Sein’ hierover.
Hij heeft hier
blijkbaar nog niet die verwantschap gevoeld, die hij in Duitsland ervoer.
Zijn
romantiek is niet alleen verwant, maar ten dele
ook door het Duitse
expressionisme ontstoken.
(Lehing, A., H. Marsman, de vriend van mijn jeugd.
Amsterdam 1960. blz. 66.)
Vanuit Parijs schrijft hij Arthur Lehning:
“Frankrijk is kortzichtig, Duitsland ruim en donker, diep
daarentegen.”
Amsterdam 1960, blz. 66.)
Rond september 1922 begon Marsman reeds met de
voorbereiding van een
uitgave van zijn verzen, die als “Het rode boekje” de
literatuurgeschiedenis zou in gaan.
Een jaar is er overheen gegaan, voor het
uitkwam:
een jaar, waarin Marsman vreselijk hard gewerkt moet hebben.
Er werden nieuwe gedichten geschreven,
veranderd, teruggenomen, weer erin gezet.
De oorspronkelijke titel van “Het Rode Boekje” zou luiden:
"Droomkristal:
Synthese tussen het Franse en het Duitse,
dag en nacht, droom
en helderheid – een goede naam."
De bundel zou uit twee delen bestaan met als deeltitel
‘Seinen’ of ‘Signalen’
en
‘Ruimteschemer’, dat andere verzen zou bevatten.
Arthur Lehning zou de lay-out verzorgen.
In verband met
de uitgave ontstond er nog een omvangrijke correspondentie.
Iedere nieuwe brief
bevatte weer andere suggesties
De titel ‘Droomkristal’ wordt echter veranderd in
‘Verzen’ (1923).
In februari wordt Marsman weer ziek, nu een paar maanden.
Het kandidaatsexamen, dat hij al had moeten doen zat hem, evenals zijn ziekte
erg dwars.
Ongedurig wachtte hij echter op het eerste exemplaar van
zijn bundel,
die in september eindelijk uitkwam.
Door deze bundel werd Marsman’s naam als dichter definitief gevestigd.
Ook hield hij zich bezig met ‘De Vrije
Bladen’,
het tijdschrift, dat in plaats van
‘Het Getij’ zou verschijnen.
Hoewel men het reeds in september 1923
wilde laten verschijnen,
werd het in januari 1924 pas uitgegeven.
Begin 1924 voltrekt er zich een verandering in Marsman,
die gezien kan worden
als een afsluiting van zijn Duitse expressionistische
tijd.
We kunnen reeds een stuk onzekerheid bij hem waarnemen, als
hij dobbert tussen
‘Droomkristal’ en ‘Verzen.
Oorspronkelijk zou het een
synthese zijn tussen Frans en Duits.
Het is uiteindelijk Frans geworden, hetgeen ondermeer blijkt
uit het
terugnemen van ‘Gertrude’, waarmede hij had willen openen.
Nu heeft hij de stap
gezet en schrijft Arthur Lehning:
“…
dank met
mij de muze, dat zij mij niet liet omkomen in de spelonken van
modern
En als hij het heeft over de meesterwerken der jongere
Fransen:
“(die)
kunnen
eenvoudig daar (Duitsland) niet ontstaan, een adel! een cultuur!
Ondertussen behaalt hij in juni 1924 zijn kandidaats en
in
de herfst van datzelfde jaar begint hij met de reorganisatie van ‘De Vrije
Bladen’,
dat toen nog onder redactie van Herman van de Berg,
J.W.F. Werumeus
Buning en Constant van Wessem verscheen.
De 2e jaargang zou uitkomen onder redactie van
Marsman en R. Houwink.
Het tijdschrift zou "minder omvangrijk en meer
agressief” worden.
Zeer enthousiast en hoge verwachtingen koesterend
zet
Marsman zich in hopend,
de jeugd te stimuleren.
Het loopt echter uit op een diepe teleurstelling.
“Waarvoor
werk je hier?
Zonder klank- en voedingsbodem, zonder werkelijk
krachtige kerels om je op hun beurt kracht en vaart te geven.
Holland is en blijft ellende; een tijdschrift is en blijft ellende;
een
Hollands tijdschrift is en blijft dus een aller-ellendigste ellende.”
Omdat hij de medeverantwoordelijkheid voor ‘De Vrije
Bladen’ niet langer wilde dragen,
besloot hij zijn redacteurschap neer te
leggen.
“De Tweesprong”,
waarin hij verklaarde,
dat ook de 2e jaargang geen ‘orgaan’ was geweest,
omdat de eenheid
en vooral het leven ontbrak.
Na zijn redacteurschap van ‘De Vrije Bladen’ werkte
Marsman ook mee aan
‘De Gemeenschap’,
een tijdschrift van de katholieke
jongeren, dat in 1925 was opgericht.
Uiteraard was het vreemd, dat de
‘Paganist' en de ‘Vitalist’, zoals men hem noemde,
meewerkte aan dit
‘Maandschrift voor Katholieke Reconstructie’.
Hij was echter bevriend geraakt
met Gerard Bruning, de apologeet van de groep,
en deze probeerde hem ervan te
overtuigen,
dat hij zijn gaven niet ontvangen had om het vuur van zijn
zichzelf
verslindend vitalisme brandend te houden,
maar het vuur van de Heilige Geest.
Hij stelde Marsman voor zichzelf aan te sluiten bij de
Katholieke Kerk en
zijn gaven in dienst
te stellen van de gemeenschap.
Hoewel Marsman zich aangetrokken voelde tot het
katholicisme,
al moeten we hierbij opmerken, dat het dat van de
‘Kathedralen en Kruistochten’ was,
heeft hij zich toch niet bij de Katholieke
Kerk aangesloten.
Hij heeft wel enige gedichten in ‘De Gemeenschap’ geplaatst.
Toch moet zijn meewerken meer
geweest zijn,
dan alleen maar een ‘flirtation’ met Rome,
zoals het wel eens
genoemd wordt.
In ‘De Gids’ van september 1959 schrijft P. Calis,
dat
Marsman in een geestelijke worsteling verkeerde,
die niet gebagatelliseerd mag
worden tot een ‘flirtation’.
Ook voelt Marsman verwantschap met het fascisme.
Hij stond
sterk onder invloed van Erich Wichmann, medewerker aan
het fascistische
weekblad ‘De Bezem’.
Het was Wichmanns vitalisme, dat de jonge Marsman trok.
Hij is echter nooit op de uitnodiging ingegaan om in ‘De Bezem’
te schrijven en
later, toen het fascisme extreme vormen begon aan te nemen
heeft hij fel
geprotesteerd tegen deze
‘plebeïsche opstand der horden’,
heeft hij de
catastrofe ingezien, waarop dit zou uitdraaien.
De tijd van 1926 tot 1936 is er een geweest van zoeken.
Hier komen wij later nog op terug.
Van 1929 tot 1932 is hij weer redacteur van
‘De vrije bladen’,
maar hierna stapt hij over naar ‘Forum’, waaraan hij drie
jaar meewerkt.
Ook is hij als criticus werkzaam, voornamelijk in
‘De Gids’, de
‘Nieuwe Rotterdamse Courant’
en “De Groene Amsterdammer”
In 1933 en 1934 maakte hij een
reis door Spanje en Italië.
In 1936 woonde hij enige tijd in Brussel en in
hetzelfde
najaar brak de inspiratie opnieuw los.
Eerst nu is er een periode
afgesloten:
“Ik ben
als een stroom door een vrij geaccidenteerde bedding
en er is geen
De rivier die ik ben, maakt dit jaar haar eerste grote bocht."
Marsman maakte in 1937 een reis door Zwitserland
en
vestigde zich een jaar later in Frankrijk.
In december 1939 legt hij de laatste hand aan een nieuwe
bundel, die
“..als Adolf het toelaat
begin april verschijnt.”
In februari 1940 schreef hij dit aan Arthur Lehning.
Enige maanden later werd het vrachtschip ‘De Bernice’
uit
Bordeaux op weg naar Engeland,
in de vroege ochtend van de 21e juni
in het Kanaal getorpedeerd.
Marsman, die zich in verband met de oorlog
op dit schip bevond om zich in Engeland te vestigen, vond de dood in zee.
“De
enige vrouw, die ik nooit verried, mijn onsterfelijke geliefde,
de enige die mij niet
verraden zal en die ik niet zal verraden.”
Op een boot, zoals hij tot zes maal toe heeft voorzien.
Aantekening bij dit eerste hoofdstuk:
Alle in dit hoofdstuk voorkomende brieffragmenten zijn
ontleend aan
“Marsman, de vriend van mijn jeugd”, van
Arthur
Lehning.
De dichter H. Marsman.
Nauwelijks vijfentwintig jaar heeft de tijd geduurd tussen de
eerste twee
"wereld-oorlogen" van de twintigste eeuw.
Toch zijn deze jaren van groot belang geweest voor
de literatuurgeschiedenis.
Deze stroming is ontstaan in de schilderkunst
(Césanne,
van Gogh, Munch), maar al ras door andere kunstvormen overgenomen.
Ze is ook te zien als tijdverschijnsel,
dat nauw
samenhangt met de ellende en wanhoop in en na de eerste wereldoorlog.
In de letterkunde ontwikkelt het expressionisme zich
allereerst in Duitsland.
Om enkele namen te noemen:
August Stramm (1887–1914),
George Heym (1887–1913), Georg Trakl (1874–1914).
In beginsel ging het
expressionisme dus al vooraf aan de eerste wereldoorlog.
We kunnen hier echter
spreken van
"expressionisme avant–la–lettre",
omdat deze stroming tijdens,
maar vooral na de oorlog zo’n grote vlucht genomen heeft.
Doodsangst en vitalisme, emotie, geladenheid, een
kosmische en visionaire symboliek
zijn kenmerken van het expressionisme.
Het is
volledig subjectief, het geeft het innerlijk van de dichter, ‘het hart’.
Enkele uiterlijke kenmerken van het expressionisme zijn:
geen
veelheid van details, maar een sobere stijl.
korte
zinnen, soms één woord, ’n kreet die intensiviteit
van het gevoel moet
elektrische schokken, revolverschoten.
het
vrije dynamische vers overheerst.
De beeldspraak is vaak ontleend aan de
grote stad.
De kiem voor het Noordnederlandse expressionisme werd
gelegd in ‘Het Getij’
opgericht in 1916, het jaar, dat Marsman zijn eerste
gedicht schrijft.
Het expressionisme kwam echter pas tot volle
bloei, nadat
‘De Vrije Bladen’
in 1924 werd opgericht door
H. v.d. Bergh,
Werumeus Buning, C. van Wessem en C.J. Kelk.
Zoals we reeds hebben gezien, is ook Marsman redacteur
van dit tijdschrift geweest.
Na deze korte inleiding over het expressionisme,
zullen
we de dichter Marsman gaan bespreken.
De
dichtenbundels, die in deze periode zijn verschenen zijn:
‘Verzen’ & ‘Paradise regained’.
De
meeste invloed op zijn eerste werk heeft H. v.d. Bergh,
voor Marsman de grote
geest van ‘Het Getij’, uitgeoefend.
Deze wilde het woord weer terugbrengen
tot zijn oerkracht.
Hij wilde kracht en spanning, directheid en samengebalde
plastiek (Nocturne).
Dit duurt echter niet lang. In 1920 schrijft Marsman:
“Het
Getij is allermiserabelst. Waarom spreekt van den Bergh niet meer,
Ook door de expressionistische beeldende kunst is Marsman
sterk beïnvloed.
Onder de titel “Over Franz Marc” wijdt hij een uitvoerige
beschouwing aan
de Duitse expressionistische schilders.
In deze
tijd schrijft hij zijn bekende stedengedichten.
In verband hiermee willen wij
het kubisme noemen, waarvan Marsman schrijft:
“Het
geeft het wezen der dingen in een veelal volkomen van de verschijning
afhankelijke vorm;
in sober overwogen vorm:
strak, klaar, beheerst, naakt, nieuw, totaal."
In deze gedichten is de persoon helemaal uitgeschakeld.
Zijn ‘Seinen’ waren ‘Prachtig, maar
leeg’.
Het wezen der dingen moest spreken.
Hoewel Marsman geprobeerd heeft dit te paren aan gevoel
–
Droomkristal - ,
is het hem toch niet gelukt.
Als laatste en meest volmaakte
van deze kubistische gedichten schreef hij ‘Val’.
Na dit gedicht schrijft hij enige tijd niet.
Er is bij
hem een verandering op komst.
De laatste paar jaar van zijn ‘Eerste periode’
gaat hij een andere weg.
een
ontvluchten aan tijd en ruimte.
Een levensdrift om zich van het heelal meester
te maken bevangt hem.
De felheid en strijdvaardigheid van Marsman roepen de
gedachten op aan de Tachtigers.
‘De dichter
is vóór alles de intens -en overvloedig- levende’.
Evenals de Tachtigers keerde ook Marsman zich tegen
epigonen, schijnvorm en sentimentalisme.
“…een
jong, wild lichaam stond op. Duizelend heeft het zich in het leven gestort
In plaats van de natuur koos Marsman de Kosmos.
Deze wilde hij omvatten en beheersen en in zijn vaart,
bruisend en kolkend als
een wilde stroom,
hoopte hij,
de jongeren mee te sleuren,
weg uit de amorfe massa.
Is het een wonder, ontgoocheld door hen die hij gedacht had
te inspireren,
dat Marsman geen voldoening meer vond in het vitaliseren en
‘omsloeg’ naar,
men betrachte voorzichtigheid met de term,
het mortalisme ?
(We komen in het volgende hoofdstuk, bij het bespreken
van
de volgende periode terug op deze term.)
In 1934 verscheen Porta
Nigra.
Deze bundel bevatte ook reeds eerder verschenen gedichten.
Er
stonden ook ondermeer gedichten in uit 1926, zoals bijvoorbeeld:
Van Arthur Lehning weten we,
dat Marsman van 1926 tot 1936 een
zeer moeilijke tijd gehad heeft.
De middelste
vier van deze tien jaren geeft Marsman aan als zijn
‘tweede periode’.
In deze
jaren kunnen we twee aspecten onderkennen.
Enerzijds de krampen van het
mortalisme, anderzijds
– en misschien daarmee samenhangend –
de aanvaarding van
de dood.
Het eerste vinden we o.m. in
‘Vrees’ en ‘Ontmoeting in het donker’;
het tweede in ‘Berusting’ en ‘Twee
Meeuwen.’
Het mortalisme mag niet gezien worden als alleen maar
doodsangst die
ontstaat door een grote gehechtheid aan het leven.
Ook een
geestelijke dood speelt hier een rol,
een angst vergeten te worden en niet meer
iets nieuws te kunnen schrijven.
In ‘Phoenix’ zien we een smekend verlangen:
“Vlam in
mij, laai weer op;
In 1935 schrijft Marsman:
“Vergelijkt men mijn bundel
‘Paradise regained’….. vooral met ‘Porte Nigra’, dan
Mijn
ontwikkeling ging in die jaren,
op enkele zonnige uitzonderingen na,
inderdaad door
een ‘donkere poort".
Marsman heeft de grenzen van het vitalisme ontdekt en
zijn verzen worden nu een getuigenis van een wanhoop, die
even fervent is als
het vitalisme in zijn oudere verzen.
Hij schrijft over ‘verrotten in vergetelheid’ en
schreeuwt daartegen,
hartstochtelijk en ‘met overslaande stem’:
“Groots
en meeslepend wil ik leven!
hoort ge dat, vader, moeder, wereld, knekelhuis!”
Na deze hartskreet stapt hij weliswaar
zonder zich te beraden over
de raad van de grijsaard de wereld in, maar valt echter
spoedig weer terug;
moedeloos, teleurgesteld en geslagen, toch nog strijdlustig:
“Neem
mijn laatste bezit mij niet af:
De inertie en zelfs de apathie van zijn tijdgenoten
hebben ongetwijfeld
grote invloed gehad op de dichter.
Zijn smeken om begrip en weerklank is als
het roepen van de
eeuwig verdoemde uit de Griekse sage:
“Verzwelg mij, smeek ik
maar
zij drinken niet;
wees mijn klankbodem,
maar zij klinken niet."
De bundels die in deze tijd verschenen:
Witte vrouwen (1930)
Zijn tweede periode laat Marsman zelf eindigen in 1933,
het jaar dat hij begon met zijn reizen door Spanje en Italië.
De "Germaanse
landen" keerde hij de rug toe.
Zijn derde periode begint hij met
‘Voorschrift’
Er moet geheel opnieuw begonnen worden,
alles moet in de steek worden gelaten:
De gebieden die nog niemand heeft betreden moeten
‘ontgonnen worden’,
ook al zullen ze ogenschijnlijk geen vruchten afwerpen.
Zeer goed komt dit tot uiting in
‘Afscheid van een dorp’:
“…zonder u
kan ik niet verder gaan…."
Het uitzichtloze mortalisme begint plaats te maken voor
een nieuwe levensverwachting.
Hij ontsluit zijn eigen wereld, alhoewel
– of misschien
juist daarom –
er nog een toon van onzekerheid in zijn gedichten klinkt:
“…hoelang zal de heug'nis aan het dal nog kunnen duren?
… want reeds nu
zijn de uren
doorgebracht op de hoogten,
In een bliksemzweep ziet hij nog de God die hem vellen
zou.
Zijn reeks over Vrouwen
(Leda, Paula slapend, De wijnpers, Annie, Paula in
een droom)
eindigt nog in
‘het lachen van de dood’
‘den wimpers van den dood’
‘een voorgolf van den dood’.
Hoe verschillend is echter ‘Holland’ van ‘Herinnering aan
Holland’;
‘Terugkeer uit den vreemde’ van ‘Afscheid van het dorp' ?
Het landschap gaat geleidelijk over van Hollands
(Landschap, Polderland, Herinnering aan Holland)
via Spaans
(Kerkhof te
Carmone, Los campis Elisios, Maannacht in Elche, Mallorca, Basi bij avond)
naar
klassiek
(Paestum).
Er vindt een steeds sterkere interactie plaats.
Naast het
‘ik’ zijn er nu ook andere rechten.
Toch zijn deze gedichten veel meer dan
alleen maar een
dichterlijke plaatsbeschrijving,
het blijft Marsman:
‘dertig eeuwen dreven
in een regen voorbij’
Ze konden de ‘zuilen’ echter niet
deren.
Hoewel hij
nog één ster, een onaanzienlijk teken nodig
heeft om
te geloven in ‘streken, voorbij het moeras van deze
tijd,
smaalt hij
toch om hen, die dat niet willen inzien, want hij is nog jong…….:
“kent gij de verborgen wegen?
Zijn tweede periode eindigde met ‘Breero’,
de derde met
‘Willem Kloos’.
Beiden waren ongetwijfeld persoonlijkheden, recht uit Marsmans hart gegrepen.
Hoe geheel anders zijn ze echter weergegeven:
Breero,
gedoemd tot ondergang, levend met een angst voor de dood;
Willem Kloos, ook tot
ondergang gedoemd, maar
geheel onverschillend hier tegenoverstaand, omdat hij
één uur Gods
gelaat geschroeid heeft,
heerser en prooi.
Tempel
en Kruis. (1939 – 1940)
De derde periode tekent al de grote veranderingen,
die zich in Marsman aan het voltrokken zijn.
Je zou kunnen zeggen, dat hij,
uitgeput door zijn strijd
en ook het bijna onmogelijke inziend van zijn
dionysch bezig zijn, bezadigder wordt.
Hij wordt evenwichtiger en beheerst:
apollonisch.
December 1939.
Klaar voor verschijning liggen eenenvijftig
genummerde verzen,
die gebundeld de titel “Tempel en Kruis’ meekrijgen.
Deze bundel vormt een
cyclus,
die te onderscheiden is in vijf delen:
De dierenriem | 12 gedichten |
De boot van Dionysus | 23 gedichten |
De wanhoop | 21 gedichten |
De onvoltooide tempel | 12 gedichten |
De zee | 1 gedicht |
Na de proloog ‘De Dierenriem’ behandelen deze delen
een
dichterleven in drie perioden met als slotvers:
‘De Zee’
De overeenkomst met de drie
perioden van Marsman zelf zijn duidelijk.
De Dierenriem.
Het valt onmiddellijk op, dat de
beschreven persoon niet als ‘ík’ optreedt,
maar als:
‘de man van wie ik dit verhaal vertel’.
Het is episch.
Marsman herleest namelijk zichzelf en leest een
grafschrift, zoals hij zegt in
Het graf der jeugd is leeg en als ‘hij’ terugkeert,
hoort hij
waarschuwend en bezwerend
zijn moeders stem:
“keer nooit weerom.
Maar hij wordt
teruggetrokken naar de stad van zijn jeugd.
En als hij zichzelf in ‘Tetuan’ waant,
roept zelfs een
orgel hem weer terug naar zijn land.
Wanneer echter ‘het vuur der poëzie in het verzadigd
vlees’ is gedaald,
vaart hij weg met de boot en bidt hij ‘de geest’ deze te
sturen naar het morgenland.
Het schip, de boot van Dionysos.
Het kosmisch expressionisme, waarin “Verzen”geschreven
is,
vinden we ook in “De Dierenriem”weer terug.
Ook hier is de kosmos de
bezielende kracht.
De zon en de maan zenden visioenen, de inspiratie.
De boot van Dionysos.
Dit deel van de cyclus is een terugblik op het vitalisme.
Zoals reeds gezegd, is er bij Marsman geen verschil tussen
kosmisch
expressionisme en vitalisme.
Na de smeekbede uit de laatste strofe van ‘De
Dierenriem’,
is Marsman aangekomen in het morgenland en is zijn instrument
gestemd.
“Nog
slechts een korte tijd en het heelal zal stromen en vlammen als een zuil,
den hemel in het haar,
en ’t dyonisisch schip danst langs de rode stromen,
dolfijnen om de kiel, de mast een duikelaar."
De eerste vier gedichten getuigen van een publiek
vitalisme.
Na een korte bezinning,
dan de gebroken pijn der lenden, wrak en leeg?’
vitalistische geloofsbelijdenis:
“doch in het stijgend uur………..
blank en nieuw,
dat in de hete nacht zijn
Deze gedichten zijn zo puur en rein,
dat men er door
wordt meegevoerd,
weerloos, maar weerloos willend.
In het vijfde gedicht is een kentering merkbaar,
het is
of Marsman zich voorbereidt op de volgende fase.
De eerste strofe haalt in
mineurstemming herinneringen op aan zijn vitalistische tijd.
Hij had de komische reis opnieuw ondernomen,
wetend wat
hem ten deel zou vallen:
“Niets rest mij dan mijn val, laat mij te pletter slaan.”
Kan deze doodsdrift bestaan zonder de vaste overtuiging
van een wedergeboorte?
het geheim van ‘de zee’ al bij zich.
De Wanhoop.
In dit gedeelte overziet Marsman zijn zwarte tijd, de dood
van het vitalisme,
reeds ingeluid in het laatste gedicht van ‘De boot van
Dionysos’.
Hij was één met de kosmos en bekommerde zich weinig om de
wereld.
Zo weinig, dat de wereld hem vreemd geworden was.
Nu geeft hij zich
rekenschap van zijn sombere tijd in die dreigende Umwelt:
“De
wereld werd woest en leeg ….
de
duisternis viel neer in de stad
De mooie herinneringen die hij van vroeger had,
werden
verdreven door de ‘schaduwen van de nacht’,
aankondigingen van de dood.
Ook keert hij zich fel tegen de schrijnende misstanden van zijn tijd.
"Alles is
immers beter dan dit!
Het is duidelijk, dat hij hier wijst op het
nazisme en de jodenvervolging.
En wij willen het kwaad niet bezweren en laten toe,
dat het ‘tuig uit de onderwereld’ ons de wet voorschrijft!
Hoe kan hij anders dan fel protesteren tegen die plebeïsche opstand der horden en
die amorfe massa, en het betreuren, in deze tijd
geboren te zijn.
En te moeten leven
‘met dit lauw en laaghartig gebroed, dat den
droom verkwanselt voor goed.’
In deze tijd schrijft hij ook:
“Ik had eerst vrijwilliger
willen worden
om op de nazi’s te schieten.”
Zoiets ligt hem niet, maar het
tekent hem wel.
Ook legt hij verantwoording af van zijn ‘flirtation met
Rome’.
Het was slechts zijn vrees voor de dood,
die hem tot de Katholieke Kerk
bracht.
“Wat
deed gij binnen den muur
“ Niets anders
dan den vrees voor den dood
Marsman wilde zich identificeren met God, gelijk Willem
Kloos.
Diep in zijn hart weet hij wat hij gedaan heeft,
wat hij wil:
“Ik wil God zijn om niet te vergaan.”
De onvoltooide tempel.
Zwaar weegt hem de wroeging; hij heeft verraad gepleegd.
‘Hij heeft de kelk aan de mond gezet en zijn ziel is van onschuld beroofd.’
Nu weer hoort hij de stem,
die hem gebied weg te gaan en
niet om te zien,
gelijk in zijn derde periode.
“Wie
zegt mij dat het verraad
Wie
strijdt om een eigen bestaan
In het donker wordt het hem echter toch duidelijk, dat
hij
weg moet gaan, of hij zal sterven in dit heilloze land,
dat hem heeft
verzaakt en beroofd.
Hij gaat ook weg en als hij ’na maanden reizen’ op
een
Bourgondisch plein is aangekomen, zakt eindelijk de
‘vermoeienis der jaren’ uit
hem weg en kan hij
de tocht volbrengen langs de steile kloven.
Eenmaal de berg beklommen, verschijnt de aarde hem
opnieuw;
hij hervindt Arcadië in het schuimend dal der Durance.
zo woei
nu om zijn schouders het azuur.
Zijn gebed in Phoenix werd nu verhoord:
“Toen
het middag werd, zag hij de zee;
en
staand op het hete terras
in
het schaduwloos zenithuur
steeg zijn hart uit het stervende as.”
En het enige teken,
dat twintig eeuwen ademloos verstreken,
was de zee:
“….
en
in zijn hart
was
antieke vrede
gedaald.
“De Zee”
‘Hij’ heeft de moeilijke tocht volbracht.
Het kernpunt
van de kosmos heeft hij bereikt:
de creatieve geest, het scheppende ik.
De geest, die zweeft boven deze zee,
de Middellandse Zee;
raakpunt van de klassieke, christelijke en arabische cultuur,
bakermat van Europa:
“Hier
ligt het maansteenrif, dat stand houdt,
....en regenbogen wierp naar de kusten van
de moskee, de tempel en
het kruis.
En:
"wie schrijft, schrijve in de geest van deze zee
Dat
is het testament van de man van mars.
Hoofdstuk III.
Korte samenvatting:
We hebben de dichter Marsman leren kennen,
himmelhoch
jauchzend, zum Tode betrübt,
berustend en herboren in zijn geweldige apotheose.
Iedere bladzijde werden we onzekerder, omdat we er steeds
meer
van doordrongen werden, dat Marsman niet in woorden te vatten is.
Je moet
hem beleven en doorleven.
Zijn gedichten lezend word je er ook door meegesleurd,
weerloos maar gewillig.
Je voelt jezelf Marsman. En dronken van zijn gedichten
overvalt je
de machteloosheid weer te geven wat je
beleeft.
Langzaam rijst er een beeld van hem voor je op:
Nobel, humaan, bezielend, een erudiet zoals er
weinigen zijn.
tot een sublieme menselijkheid.
was hartstochtelijk,
maar ook
volmaakt rein & rijp.
Fel protesteert hij tegen de animale verwildering en
het schurftig moeras van deze tijd:
"Neergedwongen
in de lage zeden
van een
sombere godvergeten tijd
gaan
wij schichtig om tussen de beesten
die wij langzaam zijn ten prooi bereid.
En het viel hem zwaar, alleen te staan in zijn strijd.
Hij is de roepende in de woestijn:
‘naamloos en ongekend,
zonder weerklank’:
“Ik sta
alleen , geen god of maatschappij
die
mijn bestaan betrekt in een bezield verband.”
Hij voelde zich niet thuis in deze wereld
van materialisme en
overschatting van de ratio. Het dreef hem naar dezelfde
‘overluchtse streken’ van waaruit ook de stem van
We hebben Marsman gevolgd op zijn tocht die reeds begon
in ‘Pardise regained’ en die hem zou voeren langs
ongebaande wegen, afgronden
en moerassen.
De wanhoop maakte hem vaak moedeloos en
bracht hem terug op de
aarde, waar de dood hem belaagde.
Maar altijd zag hij wel weer ‘een onaanzienlijk teken’,
dat hem opnieuw deed geloven en dat hem uiteindelijk bracht
tot het enige
middelpunt in het heelal.
Hij heeft het geheim gevonden om de dood te overwinnen
en
in zijn hart is antieke vrede gedaald.
In 1936 schreef Marsman:
“Wat staat er volgens je broer over mij in de sterren?
Denk erom: Ik heb nog plusminus 12 jaar nodig om
te schrijven wat mij nu voorstaat en
misschien nog langer.
(Leeuwen, W.L.M.E., van , “Drie vrienden”Zeist 1963, blz.
137.
Loont het de moeite ons te gaan verdiepen
in
wat hij nog
geschreven zou hebben, als de dood hem niet
op zo’n tragische wijze van ons had weggerukt ?
Het feit ligt er nu eenmaal.
Zoals zijn werk voor ons ligt, is het
een afgesloten geheel.
Ons is de taak verder te gaan.
Met een kleine variatie
zouden we willen zeggen:
"Wie leeft, leve in de geest van deze zee of leve niet."
noordwijkerhout 1967
reageren?
mail
jan van hensbergen
Indeling Scriptie
Verantwoording
keuze voor Marsman en opbouw scriptie
Hoofdstuk I: Groots en Meeslepend
Hoofdstuk II:
De dichter Marsman
eerste periode
tweede periode
derde periode
tempel en kruis
Hoofdstuk III: Korte samenvatting
Geraadpleegde literatuur:
Auteur
|
Titel |
Published |
Marsman,
H. |
Verzameld werk |
Amsterdam 1963 |
Vestdijk,
S. |
De
Poolse ruiter |
Bussum 1946 |
Brandt
Corstius,
J.C. |
Marsman & zijn kring |
Den Haag 1951 |
Lehning,
A. |
M, de vriend van mijn
jeugd |
Amsterdam 1954 |
Lehning,
A. |
M en het expressionisme |
Den Haag 1959 |
Tintelnet,
H. |
Schilderkunst sinds 1906 |
Baarn 1962 |
“Criterium” |
In memoriam
H.
Marsman |
Amsterdam 1940 |
Wispelaere,
P. de |
H. Marsman |
Amsterdam 1961 |
Leeuwen,
W.L.M.E. van |
Drie vrienden |
Zeist 1963 |
Sötemann,
A.C. |
Marsman voor de spiegel |
Amsterdam 1966 |
Carstens,
J.H. |
Orpheus en het lam |
|
Heugten J.v. |
De Boekenschouw |
Amsterdam 1933-1941 |
uit: de onvoltooide tempel
Hij lag in het donker en dacht:
ik moet sterven of weggaan vannacht
blz. 191: verzamelde gedichten.