Provincie Noord-HoIIand,
Gedeputeerde Staten
Datum 14 JULI 1992
WEB 92-315376
Onderwerp afronding taakopdracht.
Werkbestuur Participatie-instituut
p/a Burg Meineszlaan 54a
3022 BK Rotterdam
WEB/Afd. C&E/SCW Beh. door J.M.C. de Winter Tel. 023-143512
Geacht bestuur,
Naar aanleiding van uw brief van 24 juni 1992 delen wij u het volgende mee.
In juni 1991 hebben wij u geïnstalleerd als
werkbestuur van het op te richten
Participatie-instituut. U heeft daarbij de volgende opdracht gekregen:
"Het ontwikkelen van een organisatie en een organisatiestructuur, een
formatieplan en een personeelsplan voor het Participatie-instituut
Noord-Holland".
In april 1992 heeft u een organisatiestructuur, een beleidsplan, een
formatieplan en concept-statuten voor het Participatie-instituut Noord-Holland
aan ons voorgelegd. De Statencommissie voor Culturele Zaken c.a. heeft in haar
vergadering van 15 mei 1992 een wijziging van de statuten voorgesteld en een
positief advies over de overige stukken uitgebracht. U heeft vervolgens de
statuten aangepast en een implementatieplan opgesteld.
Dit plan is met mevrouw Van Diepen-Oost, lid van ons college, op 15 juni 1992
besproken.
U heeft in deze bespreking aangegeven dat de huidige leden van het werkbestuur
bereid zijn als leden van een interim-bestuur voor het Participatie-instituut
Noord-Holland aan te blijven. U hebt aangegeven dat u het
Ondersteuningsinstituut Noord-Holland, het Katholiek Maatschappelijk Centrum en
de Nederlandse Hervormde Stichting voor Maatschappelijk Activeringswerk verzocht
hebt kandidaten voor te dragen voor de uitbreiding van het bestuur.
In het implementatieplan is voorts vastgesteld dat de directiefunctie in handen
wordt gelegd van een interim-manager.
Verder geeft u aan op welke wijze u tot plaatsing van het overige personeel in
het nieuwe instituut bent gekomen.
Tijdens het proces van plaatsing bent u op een aantal mogelijke knelpunten in
het functioneren van het nieuwe instituut gestuit, op grond waarvan u een 9-tal
aanbevelingen doet voor een aantal bijzondere regelingen en specifiek te
organiseren activiteiten in de komende periode.
Wij hebben kennis genomen van deze aanbevelingen en zullen daar waar dat binnen
onze mogelijkheden ligt nader onderzoeken welke bijdrage wij kunnen leveren aan
de uitvoering van deze aanbevelingen door het interim-bestuur van het instituut.
Wij zullen in onze subsidietoekenning voor het tweede halfjaar van 1992 voor het
nieuwe Participatie-instituut op de consequenties van een aantal voorstellen
terugkomen.
Voor de huisvesting van het nieuwe instituut hebt u uiteindelijk gekozen voor
het ONH-pand aan de Kleine Houtweg. Wij zullen onderzoeken wanneer middelen
vrijgemaakt kunnen worden voor een opknapbeurt van dit pand, zodat de
aantrekkelijkheid en de werkbaarheid van dit gebouw wordt vergroot.
U geeft ons aan dat vanaf 1 juli het nieuwe personeel in het nieuwe instituut
zal beginnen met het op gang brengen van de
werkzaamheden, met inachtneming van de vakantie-afspraken van het personeel.
Wij menen dat het werkbestuur Participatie-instituut met het voorleggen van het
implementatieplan op uitstekende wijze haar opdracht, een Participatie-instituut
in Noord-Holland tot stand te brengen, heeft afgerond. De waardering voor deze
werkzaamheden heeft mevrouw Van Diepen op 30 juni reeds persoonlijk aan u
overgebracht.
Wij achten u van deze taakopdracht ontheven en wensen u succes als
interim-bestuur van het Participatie-instituut.
Bij de presentatie van dit nieuwe instituut op woensdag 7 oktober om 15.00 uur
zal mevrouw Van Diepen namens ons college graag aanwezig zijn.
Hoogachtend,
Gedeputeerde Staten
van Noord-Holland,
-----------------------------------------------
Juli 1994:
Verklaring Werkbestuur PIN inzake B. versus NPI
Ondergetekenden,
drs H.J. Verdier, drs J.C. de Wildt, de heer H.W. Radema en de heer J.A.M. van
Hensbergen, respectievelijk voorzitter, bestuurslid, bestuurslid en ambtelijk
secretaris van het door het College van Gedeputeerde Staten ingestelde
Werkbestuur met als opdracht het dienen van advies inzake de organisatie en
inrichting van een nader omschreven provinciaal Participatie-Instituut,
verklaren hierbij met betrekking tot de zaak B. versus het
Participatie-instituut Noord-Holland het volgende:
Het werkbestuur was reeds voor de invulling van een personeelsplan op de hoogte
van de interesse van de heer B. in de directiefunctie van het nieuwe
instituut. In dat stadium van adviesvoorbereiding is de heer B. reeds
kenbaar gemaakt, dat hij onder meer gezien zijn beperkte managementervaring (de
heer B. coördineerde een klein team van een door hemzelf getypeerde "platte
organisatie", dat wil zeggen een organisatie van relatief zelfstandig werkende,
gelijkgehonoreerde mensen) er niet op mocht rekenen, voor die functie in
aanmerking te kunnen komen.
Gezien de werkinhoudelijke ervaring van de heer B., zag het werkbestuur hem
echter graag geplaatst in het management-team, waarvan de invulling een
verantwoordelijkheid zou zijn van de aan te stellen interim-directeur, teneinde
de integratie van de diverse werkculturen te bevorderen.
Het werkbestuur heeft gekozen voor een directie-ad-interim omdat binnen het
beschikbare potentieel geen geschikte kandidaat aanwezig geacht werd en het
aantal formatieplaatsen niet in gevaar mocht worden gebracht door het aantrekken
van een externe directeur vanwege budgettaire gevolgen.
Dienovereenkomstig adviseerde het werkbestuur na geregeld en goed overleg met
alle belanghebbenden en hartelijke instemming van de werkgevers dan ook aan het
College van GS in mei 1992.
Duidelijkheidshalve is de heer B. op 27 mei 1992, na een persoonlijk
gesprek op 26 mei 1992, schriftelijk meegedeeld, dat het Werkbestuur geen
perspectief kon bieden op een gehele of gedeeltelijke directiefunctie, maar hem
wel graag zag participeren in het management-team vanwege zijn lange,
werkinhoudelijke ervaring.
In datzelfde schrijven is de heer B. een andere functie aangeboden. Daarbij
heeft het werkbestuur hem volledigheidshalve geattendeerd op het Sociaal Plan en
de verantwoordelijkheden van zijn toenmalige werkgever te dien aanzien.
De heer B. is in een gesprek op 3 juni 1992 met inachtneming van de
kanttekeningen van het werkbestuur en zonder nadere voorwaarden akkoord gegaan
met de aangeboden functie. Het door GS aangezochte interim-bestuur is vervolgens
geheel conform het advies een arbeidsovereenkomst met de heer B. aangegaan
binnen de CAO-welzijn voor de functie participatiemedewerker.
Mondeling noch schriftelijk zijn daarbij nadere voorwaarden gesteld of
voorrechten geboden.
Opgesteld te Rotterdam en getekend op 19 juli 1994,
was getekend:
(Drs H.J. Verdier), (Drs J.C. de Wildt), (H.W. Radema), (J.A.M. van Hensbergen).
|