Pierre Teilhard de Chardin
Ed. du Seuil, Paris.
uitgegeven na zijn overlijden in 1955, omdat hij bevreesd was, dat het Vaticaan
het op de Lijst van Verboden Boeken zou zetten door geen keurmerk 'nihil obstat'
te verlenen.
geschreven in 1947.
Het Spectrum, 1969
vertaald door Daniel de Lange
doorverbonden résumé: jan vh
Het was een van de boeken waarover werd gesproken op Hertenduin*,
toen het bijbelse scheppingsverhaal zijn glans had verloren en Darwin nog niet
enthousiast mocht worden omarmd ("We stammen van de apen af!", werd er minachtend
over hem gesproken.)
Maar Teilhard werd toegestaan, al stond 'Het Verschijnsel' tot 1966 op de Roomse 'Index van Verboden
Boeken'. Drie jaar later verscheen het boek in Nederland.
De benadering van 'het ontstaan van Alles' met een beginpunt 'Alpha' en
een schone voleinding als 'Omega' sprak de leraar Bijbelse Geschiedenis erg aan.
Onze Pedagogische Academie was opgericht door de Broeders De La Salle, een van
oorsprong Franse
kloosterorde die sterk gericht was op het Lager Onderwijs in achterstandsbuurten. Er werd dus met enig
ontzag gekeken naar Teilhard, die lid was van de Jezuïeten, een priesterorde die zich sterk
richtte op het Middelbaar en Universiteitsonderwijs.
Hij was dus Jezuïet, iemand die Van Dale (1984, 11e druk) omschrijft als:
Lid van de geestelijke orde (SJ),
gesticht door Ignatius van Loyola.
Diens leven zou wellicht niet meer opgeleverd hebben dan een
schelmenroman uit de late Middeleeuwen, als een verbrijzelde knie hem niet tot
bezinning had gebracht. Na een lang ziekbed gaat hij als "Soldaat van
Christus" met vrienden op zoek naar de zin van het bestaan en richt zijn
Sociëteit van Jezus op.
Ruim 500 jaar later, treedt Teilhard toe tot deze orde der Jezuieten.
(figuurlijk) iemand met geheime bedoelingen,
intrigant, sluwe indringer.
Een Jezuïetenstreek is dus een gemene, huichelachtige zet van een
betrouwbaar geacht persoon.
Ter inleiding raadt Teilhard, behalve Jezuïet ook een zeer ervaren Antropoloog en Paleontoloog, de lezer aan:
"Lees het niet als een metafysische studie, en zeker niet als een theologische verkenning; dit boek is alleen en uitsluitend een natuurwetenschappelijke verhandeling".
Vanuit 'het stof van het heelal' dat na de oerexplosie ontstond bouwt
Teilhard zijn verhaal op. Daarbij suggereert hij, dat in daarop ontstane
samenklonteringen als het ware 'in de binnenkant der dingen' een spoor
van die oerexplosie aanwezig moet zijn. En al die samenklonteringen kunnen weer
leiden tot nieuwe explosies met elementaire vernieuwingen.
Atomen vormen moleculen en grote moleculen transformeren tot eencellig leven door wat hij noemt 'een
gerichte toevoeging'.
Blij is hij met het in die tijd ontdekte 'virus', omdat
hij daarmee de grote sprong van moleculair naar cellulair kan verkleinen:
"Hiermee worden wij gedwongen een megamoleculaire laag in te voegen tussen de
lagen van molecuul en cel, waarvan wij veronderstelden, dat ze aan elkaar
grensden".
Hij wijst er op, dat 'alle onderzoekers het eens zijn over het feit dat er een evolutie is'. Maar op de vraag of daar ook een richting in zit:
"zal de bioloog in negen van de tien gevallen 'nee' zeggen en nog wel met heftige nadruk....
De geesten aarzelen nog, te erkennen dat de evolutie een nauwkeurige oriëntatie en een hoofdas heeft'....
Wat ik hier wil duidelijk maken is, dat ik meen te zien dat het leven een richting en een as van voortgang heeft, zelfs zo duidelijk, dat het bestaan door de wetenschap van morgen algemeen erkend zal worden - daarvan ben ik overtuigd"."In de wereld kan niets openbaar worden als einddoel, dat niet in de oorsprong aanwezig is geweest."
Met deze redenering versterkt hij zijn voortdurende suggestie, dat als het ware de vingerafdruk van de Schepper al in de Oerknal gevonden kan worden. Hier spreekt meer de Jezuïet dan de anthropo- of paleontoloog.
Als paleontoloog beschrijft hij de 'kosmische
embryogenese' in begrijpelijke perioden als het proces van 'oergewemel tot
biosfeer' in de ontspannen conversatie van een universitair docent: "De vorige keer
spraken we over ..., nu gaan we een stapje verder.."
Met zeer tot de verbeelding sprekende, evolutionaire processen beschrijft hij
de ontwikkelingen in de biosfeer. Hij gaat daarbij uit van de uniciteit der
dingen. De mier zal geen tweede keer ontstaan, net zo min als de dinosaurus. Zo is ook de mens uniek, gelijk de
zebra.
"Leven kan geen tweede keer ontstaan", stelt hij. Het zou wellicht mogelijk
kunnen zijn in een
laboratoriumsituatie.
Beeldend schetst hij de groter wordende afstand tussen de
oermens en zijn mede-primaten.
Twee voorbeelden in mijn woorden:
Wandelvoeten
Zo'n 7 miljoen jaar geleden ontwikkelden we 'wandelvoeten' met een grote teen en
zijn we ons in Afrika gaan onderscheiden van de overige primaten. Die behielden
hun klimvoeten met grijptenen en voelden zich veiliger in de bomen. De mens
verkende de ruimte en kon bij gevaar door zijn wandelvoeten sneller lopen en dan nog eventueel een boom
invluchten als een leeuw hem op de hielen zat.
Grotere hersenpan
Rechtop lopend hadden we de grijpfunctie van onze kaken niet meer nodig;
daar hadden we nu onze handen voor vrij. De kaakspieren, stevig aangehecht aan
de schedel tot voorbij oog/oor-hoogte, zwakten daardoor af*
en zo kon de schedel uitgroeien en zich makkelijker aanpassen aan de vergroting van de
hersenen.
Daardoor werd 'instinctief reageren' verrijkt met 'reflexief handelen' en
ontstond 'een waaier van bewustzijn'.
Daaraan koppelt Teilhard dus het ongrijpbare bewustzijn en hekelt de in zijn tijd nog gangbare wetenschappelijke opvatting dat bewustzijn tot de hogere levensvormen beperkt was. "Wat weten wij van de ziel der dieren?" En hij gaat nog verder terug in het ontstaan van leven om "het ontwaken van de cel" als beginpunt te nemen in de reeks van "psychische omvormingen" die "het optreden van het verschijnsel mens op aarde voorbereiden."
Mijn zoeken naar 'bewustzijn'
deed me z'n boek herlezen.
Na "het gekrioel der deeltjes dat de moderne fysica
zo indrukwekkend geanalyseerd heeft" vermoedt hij het begin van de 'biologische
laag' om in de kosmische toestand het begin te kunnen verklaren van bewustzijn,
"om elk soort psychisch leven aan te duiden van de meest rudimentaire vormen van
inwendige gewaarwording tot het menselijk verschijnsel van reflexief kennen"
In die zin zou het ontluiken van een bloem bij de opkomende zon, het reageren op
prikkels vanuit de omgeving, dus gezien kunnen worden als een rudimentaire vorm
van bewustzijn.
In die biologische laag ziet hij "het oergewemel van de
biosfeer" en stelt hij dat "het best ontwikkelde bewustzijn zal behoren bij de
rijkere en beter georganiseerde constructie". Hij ziet in 'de worsteling van het
heelal' "één langdurige toepassing van de grote wet van de complexiteit en
het bewustzijn".
Het oergewemel is overigens in zijn optiek niet 'toevallig en vormeloos'.
Ook de
biosfeer is volgens hem uniek en kan zich geen tweede keer voordoen: "Eén maal op
de aarde is het protoplasma verschenen, zoals ook één maal in de kosmos de kernen
en de elektronen verschenen zijn".
Door het vermogen tot reflexieve waarneming groeit het
bewustzijn kwalitatief sterker dan door de instinctieve reflex die door trial
and error, of door dressuur wordt ontwikkeld.
Uiteindelijk ontplooien we ons als deel van 'de biologische kegel die alle levende wezens
tot een hoger bewustzijn drijft' vanuit de orde der primaten op "de spits van de
zoölogische evolutie'.
Teilhard roept in herinnering, dat alle geologen het eens zijn over "de gelaagde samenstelling van onze planeet", die wordt aangeduid in de vier 'sferen' of 'beddingen'. De biologen hebben daar een vijfde aan toegevoegd. Teilhard voegt daar 'de denkende bedding' aan toe, "ontkiemd aan het einde van het Tertiair, buiten en boven de biosfeer en gedragen door het bewustzijn, zodat we er nu zes hebben:
de barysfeer, de metalen kern
de lithosfeer, de stenen mantel
de hydrosfeer, de waterlaag
de atmosfeer, de luchtlaag
de biosfeer, het levende vlies,
de noösfeer, de denkende laag
Het is verwonderlijk, onthutsend en verwarrend:
"Maar kijken wij eens goed om ons heen: die plotselinge overstroming van cerebraliteit; die biologische invasie van een nieuw dierlijk type dat gaande weg elke niet-menselijke levensvorm vernietigt of aan zich onderwerpt; die onweerstaanbare vloed van bewerkt land en van fabrieken; dat onmetelijke en nog steeds toenemende bouwsel van materie en denkbeelden....., maar roepen ze ons niet toe, dat er op de aarde iets op 'planetaire schaal' veranderd is".?
Tot in het late Paleolithicum (tot 8800 v.Chr), stelt Teilhard, leven we in kleine, losse groepen, jagend om in leven te blijven. Pas in het Neolithicum (5300 – 2000 v.Chr) begint zich 'de grote samensmelting' voor te doen, die niet meer zou ophouden. Antropologisch een wat verwaarloosde periode, meent hij, omdat die moeilijk in fasen te dateren valt, maar 'kritisch' en 'zwaar van betekenis', omdat het de periode is van 'de geboorte der beschaving'.
Hij onderkent vijf 'brandpunten' waarin die beschaving gestalte krijgt:
Centraal Amerika met de Maya-cultuur
De Zuidzee met de Polynesische beschaving
De stroomgebieden van Indus en Ganges, de Indische beschaving
Het bekken van de Gele rivier met de Chinese beschaving
De Nijl en het Tweestromenland met de Egyptische en Sumerische beschaving
Vanuit Azië en Noord-Afrika heeft uiteindelijk 'de strijd om de
toekomst van de wereld' door 'de landbouwers der grote vlakten' zich afgespeeld.
Uiteindelijk is rond de Middellandse Zee een nieuwe mensheid ontkiemd:
"Het bewijs hiervoor is dat van het ene uiteinde van de wereld naar het andere alle volkeren onvermijdelijk gedwongen zijn de verwachtingen en de vraagstukken van de moderne aarde uit te drukken in de termen waarin het westen ze na veel tasten geformuleerd heeft."
Je zou bijna veronderstellen, dat Teilhard en Marsman elkaar
gekend hebben. Diens laatste gedicht, "De Zee", gaat over de Middellandse
Zee waaruit de Europese wereld voortgekomen is. "Boven déze zee", schrijft hij,
"zweeft het lichten van de creatieve geest.
En bij Teilhard kom je het
vitalistisch optimisme tegen:
"Ik geloof werkelijk, dat er voor een denkend wezen geen beslissender moment is, dan dat waarop hem de schellen van de ogen vallen en hij ontdekt, geen element te zijn dat verloren loopt in de kosmische eenzaamheid, maar dat een universele levenswil in hem samenkomt en in hem mens wordt."
Teilhard heeft zijn denken over de mens op aarde in een kosmologisch perspectief uitgewerkt in vier delen:
De previtale fase
waarin hij met gepaste bescheidenheid: "Ik ben meer bioloog dan fysicus" de
totale materie probeert te omvatten als een 'onverwoestbare samenhang' van
- een systeem, door zijn veelvoudigheid
- een totum. door zijn eenheid
- een quantum door zijn energie
"Voor wie dit niet inziet, zullen de geschiedenis en de plaats van bewustzijn
onbegrijpelijk blijven"
Het leven
In zekere zin, betoogt Teilhard, is er geen absoluut nulpunt vast te stellen voor het begin van leven.
"Alles is met de oorsprong" meegegeven, de kosmische embryogenese.
Het denken
De fysica is er in geslaagd, de wereld van het atoom af te bakenen; de
biologie heeft een zekere ordening weten te scheppen in de vormen van leven en
verklaart met de antropologie de structuur van het menselijk lichaam en
bepaalde mechanismen van zijn levensverrichtingen.
"Maar als men die
karaktertrekken samenvoegt, beantwoordt het portret klaarblijkelijk niet aan de
werkelijkheid". De mens is een dier als alle andere dieren, maar
beoordeeld naar de biologische gevolgen van zijn optreden is hij iets geheel
anders. Dit noemt Teilhard 'de menselijke paradox'.
Het voortleven
Hij waarschuwt voor 'de doodlopende weg', het isolement. Hij attendeert als
eerste op de aanname dat het aangeboren instinct ons doet overhellen naar de
mening dat we ons zoveel mogelijk moeten losmaken van de menigte om aan 'ons
zijn' volheid te geven. Een tweede leer van 'vooruitgang door isolement' acht
hij extreem en verraderlijker: de rassenleer, die voortkomt uit het collectief
egoïsme.
Meermaals heeft Teilhard gewezen op een specifiek menselijke eigenschap: het
onderling in contact treden en zich vermengen. Door genetische werkingen (de
dubbele helix van het DNA kende hij nog niet) doen zich mutaties voor. Door
klimatologische en geografische invloeden vormen zich variëteiten, rassen. We
hebben hier met een 'waaier' te doen. Maar waar bij andere levensvormen andere
soorten kunnen ontstaan, blijft 'de mens' gewoon 'de mens'.
"Om door te dringen tot de zon is niets minder nodig dan gezamenlijke groei"
De 'samengroei-tot-een-blok' van de mensheid wordt 'tot in de grond inzichtelijk', meent Teilhard, zodra men er het natuurlijk hoogtepunt in ziet van een kosmisch organisatieproces, zoals dat in Het Verschijnsel Mens beschreven is. kortweg*:
de koolstofmoleculen met hun duizenden symmetrisch gegroepeerde atomen
de cel waarin duizenden moleculen een systeem opbouwen
de metazoa, de meercelligen, waarin de cel een oneindig klein bouwdeel is
de veelvormige symbiosevorming van metazoa naar een hogere biologische trap
de superordening, waaraan alle denkende eenheden individueel en collectief 'gehoorzamen'.
'Vals en tegen de natuur' acht Teilhard het egocentrisch ideaal om het 'ieder voor zich' tot in het uiterste na te streven.
"De poorten van de toekomst gaan niet open voor enkele
bevoorrechten,
evenmin voor een enkel volk, het uitverkorene onder alle volkeren.
Die poorten zullen pas bezwijken voor de druk van allen tezamen."
"De mens kan geen evolutieve toekomst verwachten
buiten zijn verband met de andere mensen."
Hier biedt Teilhard een extra argument voor Inclusief Denken
Hoe het einde van de aarde mogelijk zou zijn, "dat zou ik hier, alleen geleid door de logica, en niet door emotie of apocalyptische visie, naar voren willen brengen - waarbij mijn bedoeling minder is iets te poneren, dan wel tot denken aan te zetten."
"Kosmische rampen, biologische ontbinding en andere
pessimistische voorstellingen van de laatste dagen...., hebben wij wel het recht
om zo eenvoudig te generaliseren?... De aarde heeft zich één keer, slechts één
keer tijdens haar bestaan als planeet kunnen omgeven met leven. Gelijkerwijs
heeft het leven zich één keer, slechts één keer in staat gevonden de drempel van
de reflexie te overschrijden.
Eén enkel jaargetijde voor het denken, zoals er ook één enkel
jaargetijde voor het leven is. Vanaf dat ogenblik vormt de mens de spits van
de boom, vergeten wij dat niet..... De mens is onvervangbaar. Dus, hoe
onwaarschijnlijk dit perspectief ook is, hij moet zijn doel bereiken.
Niet uit noodzaak, maar omdat er geen andere weg is."
Kritisch is hij over de politiek die meer uitgeeft aan bewapening en oorlog dan aan wetenschap; de mens die meer bezig is met materiële dan met mentale groei. Maar hij blijft optimistisch:
"Het ogenblik zal komen..., dat de mens zal erkennen dat de wetenschap voor hem niet een bijkomstige bezigheid is, maar een essentiële vorm van handelen, en in feite een natuurlijke bedding voor het overschot aan energie dat voortdurend vrij komt dankzij de machine."
Hij voorziet dan ook "een aarde
waarop een steeds toegenomen 'vrije tijd' en een voortdurend meer gespannen belangstelling hun vitale uitweg zullen vinden in een allesomvattende daad van inzichtverdieping, van alles aanpakken en alles voortzetten;
waar reuzentelescopen en atoomverbrijzelaars meer geld zullen opslorpen en meer spontane bewondering zullen wekken dan alle bommen en kanonnen;
waar het vraagstuk van de dag zal zijn de verovering van weer een nieuw geheim, een nieuw vermogen, ontrukt aan de materiedeeltjes, aan de sterren of aan de organische materie;
waar men zijn leven geeft, niet om te bezitten, maar om te weten en te zijn.
Dat staat ons te wachten, wanneer men de krachten meet die zich thans doen gelden."
We hoeven op zich niet de laatste paragrafen te lezen, waar 'de aap uit de mouw komt'. Hier zien we niet meer de geëngageerde Socio-, Antropo- of Paleontoloog. Hij is hier de Jezuïet die Rome wil verzoenen met de gedachte, dat de Schepping In Zes Dagen een misvatting is en dat een Oerfenomeen waaruit Alles evolueert dat zich nu manifesteert of zelfs nog buiten de grenzen van het gekende valt, een veel elegantere benadering is voor een studie over 'Het Verschijnsel Mens'. Hij kan zich echter niet losmaken van de gedachte, dat de mens een bijzonder fenomeen is, bedoeld als de spits op de kerstboom die begon met een stam van eencelligen die alras vertakkingen kreeg tot bovenaan de mens prijkte. De mens waarover Hamlet door zijn wanhoop heen al enkele eeuwen eerder besefte:
"Wat een meesterwerk is de mens, hoe edel
in redelijkheid, hoe oneindig in zijn vermogens, hoe expressief en
bewonderenswaardig in uiterlijk en voortbeweging; een engel in actie, een god in
begrip; de schoonheid van de wereld, het toonbeeld der dieren.
En toch vraag ik me af: Wat is de
essentie van stof?"
(vrij naar Shakespeare; Hamlet, Act II Scene 2)
Of de "knal",
dat Oerfenomeen,
de Daad van een Schepper,
de startfase van een Fysiek Proces,
of het Gevolg is van een Toevalligheid?
Dat hangt allemaal nog in het ongewisse.
Vast staat,
dat ook "jij" daar het onvermijdelijke resultaat van bent
en dat "wij" daar met elkaar woorden voor moeten vinden.
"welkom in onze wereld"
met zijn cascadische versnellingen
tijd voor een nieuwe benadering
van het verschijnsel mens
Prof. dr. D.F. Swaab
De evolutie van onze hersenen
"Iedere stap in de evolutie van de hersenen bij zoogdieren gaat gepaard
met een exponentiële toename in het relatieve hersengewicht"
Natuurkundige voordrachten, reeks 88, het seizoen
2009-2010.
Twee stukken over Teilhard die ik ooit van internet plukte,
maar
nu niet meer vinden kon om naar door te linken.
Daarom nu hier binnen onze web-ruimte:
H. Jans:
Waarom is Teilhard niet meer in?
Streven. Vlaamse editie Jaargang 46 (1978/1979)
Gérard Donnadieu:
Teilhard, de profeet van
internet
P.S.: Is het niet het overwegen waard, aan de
6
sferen die Teilhard benoemt een 7e toe te voegen:
de netwerksfeer, de sfeer die de mens de
mogelijkheid biedt in 'real time wereldwijd' met
elkaar contact te hebben?
mailto:gaingate-manhattan@outlook.com?subject=de netwerksfeer