Mijn Gemene Leven
in de duinendelta van
vierstromenland
Hoofdstuk V:
banen van bevlogenheid
Schoolmeester
5.01 "Heb je al een baan?"
"Nee, Broeder, nog niet." "Ben je er klaar voor? Kom op, toevallig ben ik
vanmorgen gebeld door Zuster Johannito van de Mariaschool in Hillegom. Ze zoeken
voor een paar maanden een invaller voor een juffrouw met ziekteverlof.”
Ik was, na drie maanden militaire dienst, met groot verlof gestuurd en dacht
even langs te gaan bij Broeder Bernardinus. Bepaald niet met de gedachte, snel
een baan te vinden. Maar dat durfde ik hem nu niet te vertellen. Ik zei dus 'ja'
en volgde hem naar zijn Dafje. We reden naar de Mariaschool en voortvarend liep
hij de school binnen naar de kamer waarin Zuster Johannito, naar later bleek,
het bewind voerde over de school.
Hij stelde me voor: "n zeer geschikte kandidaat". De Zuster was na een korte
monstering overtuigd. Op 16 februari 1968 kon ik beginnen in de tweede klas
(tegenwoordig groep 4) met een aanstelling tot 1 augustus.
5.02 "Hallo, hallo, wilt U even luisteren."
Daarmee vroeg Zuster Johannito dagelijks met luide stem via het
intercomsysteem in alle klassen aandacht voor het openingsgebed. Zij bad voor en
alle klassen volgden in gebed.
Na een maandje heb ik de zieke Juffrouw Steevert bezocht met een heel pakket
briefjes en tekeningen van de kinderen. Ze was daar heel blij mee. "Alles zag er
fijn verzorgd uit, en foutloos, daarbij flink en mooi geschreven!", stond er in
haar bedankbrief een weekje later.
Dit derde trimester bleek ook het einde in te luiden van de heerschappij van
Zuster Johannito die de scepter zwaaide over de Basis- èn de Huishoudschool. In
oude stijl heb ik een ode bij het
afscheid van Zuster Johannito geschreven en met de kinderen zo
geoefend, dat die wisten wat ze zongen. Ook met de leerkrachten van beide
scholen heb ik nog meegedaan in een theatrale voordracht.
getekend door een leerling
van de Mariaschool
Na de zomer ging ik naar de Heilig Hart Jongensschool in De Zilk.
5.03 "Ach Meester, ik hoef niet te leren. Ik word later vrachtwagenchauffeur!"
Met die mededeling kwam René de klas binnen. Zijn klasgenoten bevestigden dat en
zo mocht hij tot de pauze lekker tekenen, wat hij meestal ook deed in de vorige
klassen.
"Je had geen kind aan hem." Geen overlast of verveling, altijd vrolijk en
opgewekt. De eerste klas had hij al 'ns overgedaan en ook over de kleuterschool
deed hij een jaartje langer. Er was geen reden om hem naar het speciaal
onderwijs te laten gaan, vonden het hoofd en de collega’s tijdens de pauze.
Integendeel, hij zou dan naar Haarlem of Leiden moeten en de band met zijn
omgeving in De Zilk zou ernstig kunnen verzwakken.
René, bovenste rij, 4e van rechts
Op een maandagochtend kwam hij de klas binnen met de mededeling: "Meester, ik
ben zaterdag met mijn oom naar Leeuwarden geweest!".
Met enig onbegrip keek ik hem aan: "..... Leeuw-arden, ...is dat ..een
dierentuin?"
Hij schoot in de lach en keek me aan met een blik van wat-ben-jij-dom: "Nee
Meester, Leeuwàrden, met de vrachtauto!". En zo zaten we even later over de
kaart van Nederland gebogen om de route te reconstrueren. Hij had een prima
geheugen en wist zich alle plaatsen te herinneren die zijn oom genoemd had
onderweg. Over de afsluitdijk. “Zie je wel, aan beide kanten zie je water”. Op
die manier ontdekte René, dat leren handig is en nog beter gaat als je kunt
lezen, schrijven en rekenen. Zo ging hij wat minder tekenen, bleef een even
leuke leerling voor de klas en leerde ondertussen wat basisvaardigheden op het
cognitieve vlak.
Jaren later, toen ik snel een overhemd nodig had (koffie gemorst, vergadering
komt er aan, je kent dat wel) ging ik in Lisse naar een kledingzaak. Een leuk
meisje hielp mij aan een 'wit, maat 48' en vroeg; "Bent u meneer van
Hensbergen?... Ik ben de zus van René die bij U in de klas heeft gezeten".
"Goh, wat leuk. Hoe gaat het met hem?" "Heel goed", zei ze, "Hij is
vrachtwagenchauffeur bij m'n oom!"
5.04 De Barkas
In juni 1966 verscheen in het tijdschrift Bres Planète een artikel van Robert
Philippe "Het mysterieuze
Frankrijk" met als motto een uitspraak van Henri
de Bornier: "Ieder mens heeft twee vaderlanden, het zijne en Frankrijk".
Hoe herkenbaar voelde die uitspraak voor mij sinds mijn ontmoetingen met die
bijzondere mevrouw en mijnheer Letourneur, vanaf mijn kindertijd jaarlijks
terugkerende gasten bij onze buren, Hotel van der Geest. Ik heb hen daar als
kelner ook nog een paar zomers mogen bedienen.
En dan nog die werkweek in Boigneville, vlak onder Parijs, waar we met
klasgenoten in 1963 de dorpskerk schoonmaakten en ’s avonds dolden met de
dorpelingen in het café.
In het Paasweekend hielpen we als koor met misdienaars de pastoor bij de
Paaswake en de plechtige Hoogmis voor het dorp.
In de zomer van 1969 maakte ik die 'Reis' zoals Philippe het noemt. Niet per
Jeep, zoals hij zelf deed, maar met een 'Barkas', een soort Volkswagenbus van
Russisch fabrikaat met een tweetaktmotor. Die wagen was van de familie
Maarschalk, een klant van m'n vader. Ze hadden een bungalow in de Duinen en een
fraaie woning aan de 's Gravendamseweg, vlakbij Station Piet Gijs. Af en toe
maakten ze langere reizen door Europa en daarvoor gebruikten ze hun Barkas. Ze
hadden die zelf ingericht als kampeerbus.
Voor de goede orde hield ik, als reiziger alleen met de auto van een ander, een
logboekje bij.
Daaruit wat bijgewerkte aantekeningen:
Richting Rouen.
In die omgeving, op zoek naar een standplaats, opeens een klap en geklater van
water. Met moeite kon ik een klein stukje ontboste grond bereiken midden op een
driesprong, die nog geen rotonde kon heten. Grote verslagenheid. Na enig
geharrewar, de pech werd pas zichtbaar door een deksel tussen de twee
voorstoelen open te maken, dacht ik het euvel wel te kunnen klaren. Maar toen
bleek, dat er in de gereedschapskist van de wagen geen sleutel te vinden was om
de moeren los te draaien.
Dankzij de vriendelijke nieuwsgierigheid en de Franse gastvrijheid waren er al
spoedig 3 of 4 bewoners uit een paar kleine huisjes komen kijken. Ze dachten mee
over het probleem en een van hen beschikte ook nog over schuurtje met
gereedschap. De aandrijfstang van de ventilator blijkt losgeslagen en heeft de
koelwaterslang stuk gesneden. Na 'n uurtje of twee zat die stang weer op z'n
plaats. Het was ondertussen donker geworden en ik besloot eerst maar even te
gaan slapen.
De andere ochtend richting Maronnes gelopen, op zoek naar een koelwaterslang.
Hier bleek al snel het nadeel van een niet bekend automerk. Barkas...? Gelukkig
had de 3e garage een slang met dezelfde doorsnee als het kapotte exemplaar. Zo
kon ik 's middags weer opstomen naar Rouen.
Onderweg daarheen kwam ik langs het Château Robert le Diable.
De in 1905 gerenoveerde ruïne van de hertogen van Normandië lag op een heuvel
vlak buiten Rouen met zicht op de Seine. Robert zou een vreselijk mens zijn
geweest die later pas tot inkeer komt, zich onderwerpt aan de Paus van Rome,
huwt en een zoon krijgt van historisch belang: Willem de Veroveraar.
In de annalen staat Le Diable sindsdien bekend als Robert le Magnifique.
Richting Dinan.
Even voorbij St. Pierre de Plesguen parkeer ik de Barkas in het bos. Vroeg gaan
slapen. Als ik die nacht bij het omdraaien even wakker word, klinken er
opwindende, schorre en gorgelende feestgeluiden die vanuit de verte, door de
wuivende boomtoppen golven in de nacht en zich vermengen met vuurwerkgedonder
dat vanuit andere plaatsen opstijgt. In één cadans draagt het geluid de liberté,
egalité, fraternité boven heel Frankrijk uit. Wie had dàt van de Bretonnen
verwacht. Ook zij vieren de bestorming van de Bastille.
Ik kleed me aan en ga door de donkere nacht richting geluid dat het meest
dichtbij lijkt. Vanaf de bosrand zie ik voorbij grote ronde hooibalen een
boerenerf met wat mensen aan een plankentafel. Als ze me zien word ik
uitgenodigd aan het gelag. Wat later zongen we allemaal het chanson préférée van
Guillaume le Conquérant “Rule Bretagne. Bretagne rule the waves. Les Bretons
never never will be slaves!”
Vanmorgen half zeven, klaarwakker. Er stond zo'n type 'oud mannetje' van
vannacht door het raam te kijken. Bonjour, ça va? en hij liep weer verder. Het
was leuk en gezellig vannacht.
Om 7 uur m'n croissantje gekocht in Lanvallay. Dinan doorkruist, alles nog
gesloten. Even buiten Dinan koffie gezet en al schrijvend het petit dejeuner
genuttigd. Koers Quintin, waar Merlijn gewoond moet hebben.
Ik voel me de laatste dagen een beetje 'Un Americain en France': snel even alles
doen en weer verder. Maar het weer is zo schitterend dat ik snel naar de
zuidkust van Bretagne wil om een paar dagen rustig aan te doen.
Een plaats die zich in deze streek bijzonder onderscheidt is Locronan, een
artiestendorpje. Ook de kerk, toegewijd aan St. Ronan is excellent. Boven het
hoofdaltaar is een groot glas-in-lood raamwerk uit de 15e eeuw te zien.
Omlijst door 6 ranke, stenen vattingen is in 17 taferelen het leven en lijden
van de profeet te zien met in het 18e tableau (een beetje tegen de vermaningen
van onze profeet in) de bisschop die het ‘vitrail’ geschonken heeft. Daarboven
omvat een grote spitsboog 19 glas-in-lood afbeeldingen.
De legende van Ronan is in negen tableaus op de trap en rondom de groenhouten
preekstoel te zien. Op de achtste scène, de dood van Ronan, is als teken van de
overwonnen laster "un monstre étranglé" te zien: een gewurgde Melusina.
Dood! In veel legenden spookt ze onsterfelijk voort.
Carnac is geweldig. Bijzonder is ook de Chapelle St. Michel. De schilderingen
roepen associaties op met het verloren gewaande Atlantis. Onder de kapel bevindt
zich een tumulus.
Het is zeer opvallend, dat veel kerkjes in Bretagne op
heuveltjes zijn gebouwd. Die zouden wel eens onderzocht kunnen worden. Ook lijkt
me, dat veel plekken waar je nu "Petits Calvaires Bretons" of kruisbeelden ziet,
in vroeger tijden al heilige plaatsen zijn geweest. Op de meest vreemde plekken
kom je ze namelijk tegen. En er zijn er, die veel ouder lijken dan de 2000 jaar
van de christelijke geschiedenis, waarnaar ze zijn vervormd.
Jard sur Mèr.
Vlak bij het strand Madoreau barkeer ik nu al voor de 2e dag op
een Pique Nique. Het strand is hier zeer eigenaardig.
Het bestaat uit schuin geplaatste lagen rots (basalt?), afdalend de zee in zodat
je, lopend in de richting van de zee, om de 2 à 3 meter een stap omhoog moet
doen om weer op de volgende, aflopende laag te komen. Evenwijdig aan de zee is
het, of je op een slecht geplaveide weg loopt.
Vanmorgen bij het wakker worden had ik last van een vreselijke kramp in m'n nek.
Het is nu 14:00 en het begint nu gelukkig een beetje af te nemen.
Ik heb zojuist met een scheve nek Zola's "Paradijs van de Vrouw" uitgelezen. Een
mooie beschrijving van de grote veranderingen die de ontwikkeling van het
warenhuis teweeg bracht aan het einde van de 19e eeuw. Het is nu 21:00 en ik kan
mijn hoofd, dat nog steeds scheef staat, al een beetje draaien.
Het was vreemd, dat gisteren veel winkels dicht waren in Jard en dat de krant
die ik daar laat in de middag kocht, een krant van zondag was, waarin stond dat
zondagavond 22:19 de "alunissage" zou plaatsvinden. 's Avonds om 9 uur, toen ik
m'n bed zou induiken met een pijnlijke nek, begon er echter een zeer spannend
relaas op 'n Frans radiostation waaruit bleek, dat Armstrong en Aldrin de maan
aan het bezetten waren. In mijn onwetendheid nu meende ik, dat dan vanavond het
vertrek, de a-lunissage, zou zijn.
Vanmorgen stond ik op, zoals reeds gezegd met een schuin hoofd, en ging een
wandeling maken naar de Abdij Notre Dame du Lieu Dieu. Er was een
mededelingenbord bij de ingang waarop stond, dat de abdij (die in tegenstelling
tot wat op de kaart staat aangegeven, geen ruïne is) gewoon te bezichtigen valt.
Ik ging er echter van uit, dat het niet gevoeglijk was in de luchtige kledij op
zondagmorgen de monniken lastig te vallen.
Dus besloot ik weer terug te wandelen, me om te kleden en in Jard de zondag te
vieren.
In Jard was het echter een drukte van belang: alle winkels open, markt, zelfs de
PTT in 'vol bedrijf'. Het zou wel leuk zijn, even naar huis te bellen. Uit
ervaring echter weet ik, dat 's zondagsochtends om 10:00 waarschijnlijk niemand
thuis te bereiken is.
Terug op de Pique-Nique begon ik een vreemd vermoeden te krijgen. Het is hier,
in vergelijk met gisteren, vreselijk rustig. Ik besluit aan de enige familie die
hier nog is te vragen, welke dag het vandaag is... Het is maandag 21 juli. Ik
ben dus een dag kwijt!
Het blijft een raadsel, waar die ene dag gebleven is.
Het is lastig voor te
stellen, dat ik een dag met een verkrampte nek in coma gelegen zou hebben. Met
de pijn van eergisteren kan ik dat echter niet uitsluiten.
Maar: Lekker weer, ik blijf nog een dagje hier om op orde te komen.
Ik maak even
‘n selfie ter geruststelling voor de nabestaanden.
Gistermiddag koers gezet naar Fontenay-le-Comte. Via St. Vincent s.Jard, la
Musée Clemencau, het oude buitenhuis van de vroegere president, naar Luçon. Bij
het postkantoor dacht ik, even naar huis te bellen. "Il prend quelques minutes,
monsieur". Na een uur kwam de verbinding door.
Van Luçon naar Fontenay. Het kasteel Terre Neuve is zeer de moeite waard.
Jammer, dat er in de grote salon een touw gespannen is, waardoor je niet in
staat bent, de schouw te bestuderen. Dankzij de foto kon ik later wel de tekst
lezen:
”si tu viens partager notre lumiere blonde, salut.
mais si tu veux la partager longtemps,
ne vient q'avec ton coeur, n'apporte rien
du monde
et ne raconte pas, ce que disent les gens”.
Ik twijfel nog steeds over de interpretatie:
"als je ons heldere licht komt delen, gegroet.
maar als je hier lange tijd
deelgenoot van wilt zijn,
kom dan alleen met je hart en neem de lasten en
de
laster van de wereld niet mee naar binnen".
07-28 maandag
Twijfel of ik deze week al naar huis moet. Als ik het me goed herinner, begint
de school over een dag of tien. Dan zou ik nog een week kunnen blijven. Voor de
zekerheid zal ik a.s. woensdag maar even bellen.
Nog steeds in Melle en bijzonder weinig lust, verder te gaan. Gister ben ik tolk
geweest voor een Engels echtpaar en een dokter. Leuke ervaring. Gelukkig zijn
veel Engelse aandoeningen en moeilijke woorden in uitspraak simpel te verfransen
of verengelsen.
07-29 dinsdag
Camping van Poitiers. Via Lusignan waar de ruïnes te zien zijn van het kasteel
dat Melusina gebouwd zou hebben (verwoest 1575) naar Poitiers. De camping ligt
midden in de stad en is niet gezellig. Maar daar gaat het niet om; morgen
Poitiers verder bekijken. Vandaag heb ik de Baptistière St. Jean gezien, de St.
Radegonde en de St. Hilaire. En er is nog zoveel meer. Waarschijnlijk blijf ik
morgen de hele dag hier. Het is nu wel zeker, dat ik een deel van de voorgenomen
route oversla.
Het is af en toe te verleidelijk geweest, wat langer te blijven. Maar te veel
jachten en jagen om alles nog te zien is contraproductief. Het is ontzettend
mooi weer. En ik heb nog veel te lezen.
Vanmorgen ben ik tot ongeveer 12:00 op de camping van Poitiers gebleven. Dan
gaat de tocht verder. Voorspoedig, tot ik door een langzaam voor me rijdende
wagen werd gedwongen ook vaart te minderen. Het verkeer achter mij ging ook
langzamer rijden. Na een tijdje kreeg ik echter van een ongeduldig iemand een
duw. Mij had hij daar niet mee, daar het achterop geschroefde reservewiel de
klap aardig opving. Voor de schuldige was het echter minder plezierig. Zijn hele
front zat in elkaar en de radiateur lekte. Hij had last gehad, zei hij, van "une
sorte de vertige".
Na het wisselen van elkaars geloofsbrieven, hebben we in een vlakbij cafeetje op
de wederzijdse gezondheid een toast uitgebracht, waarna hij een garage opzocht
en ik de reis voortzette.
08-01 vrijdag 11:30
Het is nog nooit zo laat geweest.
Richting Vézelay.
‘De parel van de Morvan’, ‘Le plus beau village de France’.
Alternatieven schieten te kort.
Geen mens kan een zalige dood sterven als hij de Madeleine niet heeft gezien met
de
wonderlijk mooie sculpturen van Gislebertus d'Autun.
Zoals het hier afgebeelde, dat ik interpreteerde als
"De handen van
god, die een mens
vanuit de aardse misère de hemel in tilt".
Maar het heet
“De klauwen van de duivel”.
Om half tien 's avonds vangt daar ook nog een schouwspel aan,
dat zijn weerga
niet heeft (tot nu toe) ‘Son et Lumière’.
Voor je het beseft ben je bezig aan
een kruistocht.
Maar nu eerst de weg er heen.
Op gegeven moment: verkeerde route! Op de bonne fooi via vreselijk smalle
paadjes door een grandioze streek gereden.
Plots zag ik Vézelay in de verte; de
Madeleine op de top van de heuvel.
Het was al na zessen en geen camping, wel een 'terrain vague' achter de kerk.
Een soort speelweide tussen kerk en kerkhof. Veel bomen en steekvliegen die
enthousiast op de Barkas, in hun facetten een grote grijze grafkist, afkwamen.
Binnen de kortste keren was het onmogelijk door de ramen naar buiten te kijken.
Toen ik even later om de Madeleine heen liep, bleek er echter een parkeerterrein
te zijn met een batterij toiletten, zonder uitzicht op het kerkhof en zonder die
vervelende vliegen. Snel herplaatste ik de Barkas.
Halverwege de Vézelay-heuvel heerlijk gegeten: Hors d'oeuvre, escargots met, op
mijn verzoek, het was mijn eerste keer, een instructie hoe de tang te gebruiken,
entrecôte met Cantharellen, kaas en koffie. Inclusief aperitief en 'n demi Grand
Bourgogne.
Na het diner begon het schouwspel in het dal achter de kerk, een
theatrale oproep om ter kruistocht te gaan.
Daarna nog even een afzakkertje en vanmorgen een petit dejeuner in het
restaurant dat ook een klein hotel bleek te zijn. Nu ben ik halverwege Auxerre.
Het is een beetje triest. Sinds ik gisteren naar huis heb gebeld dat ik over een
week weer thuis ben, lijkt het afscheid van Frankrijk aangebroken. Het einde van
een intrigerende reis. Na een paar dagen voelde het alsof ik al maanden weg was;
nu lijkt het alsof ik een paar dagen geleden pas ben aangekomen.
Maar: Amiens, Rouen, Lisieux, Sizun. Dat is toch al weer een tijdje geleden.
Van Auxerre naar Pontigny, naar de abdij van de Cisterciënzers. De kerk is van
een uiterst sobere Gotiek. Ik heb 't idee, dat de monniken in het verleden veel
natuurkundig of alchemistisch werk verrichtten.
Er hing een gedenksteen van een abt die gestorven was tijdens het doen van
ontdekkingen. Ook stond er een houten kist van een monnik die tijdens z'n leven
vruchtbaar werk geleverd had in de chemische werkplaats.
In Sens is de zeer indrukwekkende kathedraal St. Etienne te vinden. Alsof het
niet op kon, heb ik ook hier weer het middagmaal genoten in een restaurant.
Daarna via Fontainebleau, waar in de Salle des Colonnes drie korte, absurde
eenakters van Ionesco werden gespeeld, naar Barbizon, een bijzonder dorpje
gelegen in een sprookjesbos.
08-04 maandag.
Vanmorgen een stevige wandeling gemaakt door het betoverde bos.
Alsof
een helse of hemelse macht het gigantische keien heeft laten regenen. Om een
draak te doden bijvoorbeeld. Magisch.
Iedere steen of compositie van stenen geeft stof voor overpeinzingen.
Hoe komen ze daar en hoe kun je ze lezen? Ik ben met een blokfluit op een van
die reuzenknikkers geklommen en heb na een korte
meditatie
'Muss I Den'
gespeeld.
Hier en daar zag je hagedissen nieuwsgierig komen luisteren.
Of kwamen ze, net als ik, alleen maar op de vibraties in het warme zonnetje af?
Na het eten nog even een korte wandeling en morgen de musea van de schilders
bekijken. De Barbizonse School is een verzameling schilders, die tijdens een
epidemie Parijs ontvluchtte en rond het Bos van Fontainebleau een onderkomen
zocht.
Rousseau, Millet e.a. schoolden samen met het schilderen naar de natuur. Ook
onze Vincent zou er een blauwe maandag geweest zijn.
Daarna naar Melun en via Vincennes met het prachtige kasteel en z'n merkwaardige
explicateur naar de stad die al generaties lang zo'n magische klank heeft:
Parijs
Vanmiddag in Valenciennes dejeuner en vanavond diner op de Place du Tertre. Na
het diner 'Hair' gezien met tussen de scènes door een Franse toelichting.
Muzikaal kon het niet op tegen de diep ingrijpende registratie van Ragni, Rado
en MacDermot, wat op zich niet verwonderlijk is. De problematiek en de sfeer van
Amerika zijn moeilijk Frans te framen. Maar als spektakel-theater was het
gedurfd experimenteel, met een eigen karakter.
Op het ogenblik zit ik op een hotelkamer, zesde etage. De tijd om een flinke uil
te knappen is aangebroken. Morgen blijf ik hier nog een dag en overmorgen gaat
het helaas richting land van mest en mist, of van “canards, caneaux, canaille”,
zoals Voltaire onze Lage Landen karakteriseerde.
08-05 dinsdag.
Ondanks de warmte een wandeling gemaakt van Place de la Nation naar Place de
l'Etoile en weerom naar Little Britain, een eenvoudig mooi Frans hotel.
Maar even iets anders:
Afgelopen nacht is mijn radio gestolen. Ik had de Barkas in een ondergrondse
parkeergarage gezet. Ruitje was ingetikt, deur geopend. Gelukkig was de vrouw
van de hotelier (of was zij zelf de baas?) erg behulpzaam. Politie ingelicht en
papier van aangifte meegekregen. Moet nog wel nummer en type opgeven. De
rekening ligt thuis.
De radio had ik voor de trip gekocht om het Franse nieuws en de Apollo 11 te
volgen.
Ik denk niet, dat ik morgen Reims nog ga bekijken. Misschien 'en passant' nog
wel Brussel, Antwerpen of via Gent, koffie drinken in het café aan de Pensmarkt
5. En dan naar huis.
5.05 Bewegingsimprovisatie
"Volgend jaar starten we met gemengd onderwijs in een gebouwtje bij de
meisjesschool. Wie wil daar vanuit onze school beginnen?"
Vragend keek 'Meester Meurs', zoals hij genoemd werd, de tafel rond. We zaten in
een vergadering vlak voor de 'grote vakantie'. Niemand toonde enige
belangstelling en zijn blik bleef rusten op mij.
Van mijn oom Leo, die als lid van het Kerk- en Schoolbestuur had gevraagd of ik
in De Zilk wilde werken en van Klaas Steur, de pastoor die vanwege zijn
vrijpostige visie op de Roomse Kerk naar het platteland was verbannen, had ik al
begrepen dat deze ontwikkeling eraan kwam. En ik kon en wilde dus geen nee
zeggen.
En zo stond ik na de lange Barkasvakantie in een klas met jongens èn meisjes.
Dat was ook voor de kinderen een leuke ervaring.
Om de interactie tussen de jongens en meisjes te bevorderen, begonnen we de
eerste weken met het voorbereiden van de verkiezing van een klasse-oudste.
Er bleven vier kandidaten over voor de laatste ronde, een debat.
Peter, Joop, Fred en Kitty tijdens het slotdebat.
Uiteindelijk won Peter.
Hij wist ondanks een licht stotterprobleem op argumenten
te scoren.
Als ik 'ns naar het oude schoolgebouw moest voor overleg of om onverwacht wat
materiaal te halen, nam de klasse-oudste mijn bureau als zetel en had hij ook de
bevoegdheid, een punaise te geven of te nemen van het verdienstenbord.
Het enige verschil was, dat de meisjes één uur per week les bleven krijgen van
de Handwerkjuf, die nu "textiele vorming" gaf. In dat ene uur moest ik maar
zien, wat er met de jongens aan "creatieve vorming" gedaan zou kunnen worden. Ik
mocht dat uur gebruik maken van de aula van de meisjes-school. Verder was er
geen les- of leerplan, buiten het bekende tekenen en handenarbeid/kleien, die al
in het lesrooster waren opgenomen.
Gelukkig had ik door de metamorfose van Mast naar VJV in Noordwijkerhout wat
ervaring opgedaan met theaterspel en improvisatie. Ik besloot van daaruit
invulling te geven aan dat lesuurtje. De jongens kenden me al een jaar en er was
een goede vertrouwensband ontwikkeld, een voorwaarde voor dit soort
groepsactiviteiten.
Het werd een hele leuke les.
Het enthousiasme van de jongens was de meisjes niet
ontgaan (“Meneer, dat willen wij ook!”) en zo ontstond bewegingsimprovisatie in
de klas via "de muzikale slang". De school had een abonnement op kinderliedjes.
Een paar keer per jaar werd er een liedje opgestuurd met tekst en muziek. Daar
zat een liedje bij dat begon met de tekst "Wij lopen in een lange, lange rij".
Ik weet niet meer waar naartoe of waarom, maar ik maakte er van "door het
klaslokaal heel blij". Met m'n gitaar begeleidde ik de muziek en liep daarbij
door de klas en waar ik voorbij liep stond het kind op en liep achter me aan.
Willekeurig door alle rijen heen, tot alle kinderen meeliepen. Dan eindigde ons
liedje onverwacht met "en nu staan we plotseling STIL"
En de kinderen die op dat moment voor het bord stonden moesten iets gaan
improviseren, zodra de anderen op hun plaats zaten.
5.06 "Maar hoe krijgen ze dan verse lucht daar beneden?"
Barbara was de enige die reageerde, toen ik de plaat weer wilde opbergen.
We hadden Aardrijkskunde en de handleiding van de leerboekjes suggereerde, dat
de les over de kolenmijnen zou kunnen worden overgeslagen. Ze waren gesloten in
Limburg en dus niet meer relevant voor de methode "Kabouter Pim op verkenning".
In de grote schoolplatenbak stond echter nog een hele mooie schets van een
kolenmijn in doorsnee. Die wilde ik de kinderen niet onthouden; ik hing 'm op en
gaf een korte toelichting. Ze vonden de kaart leuk, de toelichting in orde en
hadden verder geen vragen. Maar net wilde ik opstaan om de kaart weer op te
bergen, toen Barbara haar hand opstak.
Barbara was met de meisjes uit de tweede klas meegekomen. Ze zat stil op haar
plaats, speelde niet en sprak nauwelijks met de kinderen op de speelplaats.
Schuchter en timide. Ze rekende niet en schreef niet. Dat was altijd al zo,
zeiden de meisjes.
Na een paar dagen zocht ik de juffrouw op van haar vorige klas. Die was zeer
verbaasd, dat Barbara nog op school zat. Ze had overgeplaatst moeten worden naar
een school voor speciaal onderwijs. Ze was een paar keer getest en de ouders
waren ervan op de hoogte. Daarom ging ik bij de ouders langs. Dat waren goed
opgeleide mensen, die zich een beetje geneerden voor het speciaal onderwijs.
Toevallig had ik een paar jaar geleden stage gelopen op de Pancrasschool (4.11) in
Leiden en kon ik de ouders meekrijgen in de gedachte dat wellicht het speciaal
onderwijs beter zou aansluiten op de leermogelijkheden van Barbara, dan het
basisonderwijs in De Zilk.
Om een goed beeld te krijgen van Barbara, zouden we
tot de kerstvakantie wachten met verdere actie.
En nu stelt ze ineens die vraag. "Barbara", roep ik verbaasd alsof ik achterover
val met m'n stoel. Ik kijk de klas aan: "En dat hadden jullie niet eens dóór!
Slim, Barbara, dat jij daar wel aan denkt". En ik leg uit, dat er een systeem is
voor luchtverversing, met een kanariepietje die als eerste bewusteloos raakt of
dood gaat als er te weinig zuurstof is of te veel giftig gas beneden in de mijn.
Ze waren al vertrouwd met 'gas in de grond'. Net in die tijd werd de Bollenstreek op aardgas aangesloten.
Barbara blijft bij de les, de dagen erna ook. Ze gaat schrijven en rekenen met
relatief snelle vorderingen in resultaat. Tegen de kerstvakantie ga ik opnieuw
langs bij de ouders. Ook zij hebben gemerkt, dat Barbara plezier lijkt te
krijgen in het naar school gaan. We spreken af, dat ze voorlopig gewoon naar
school blijft komen dit schooljaar. Barbara gaat na dit jaar gewoon over naar de
volgende klas.
Als ik jaren later 'ns een 'denkwandeling' maak, even door de duinen naar het
strand en weer terug naar het werk, kom ik haar moeder tegen. Ze laat de hond
uit op dat moment, ziet me lopen en houdt me staande. Ze wil me nogmaals
bedanken voor wat ik gedaan heb voor haar dochter. Het gaat heel goed met haar.
Ze heeft de middelbare school gedaan en volgt nu een opleiding fysiotherapie.
Barbara vertelde me toentertijd een keer, dat ze op de kleuterschool ineens
buiten bij een boom een zeldzaam vogeltje zag vliegen en luid door de klas riep:
"Kijk, kijk dat.." Voor haar stond een zuster gebogen over het tafeltje van
een klasgenootje. En vóórdat ze “vogeltje!” kon zeggen draait die zuster zich
snel om, slaat met een vuist op haar tafeltje en roept vreselijk hard in haar gezicht, dat
ze moet doorwerken en niet naar buiten moet zitten kijken!"
Daar is ze toen zo
van geschrokken, dat ze heel erg moest huilen.
5.07 Thea
In dezelfde klas zat ook Thea. Ze had wat moeite met schrijven en rekenen, maar
was erg lief en vriendelijk. Haar vader was zeeman en vaak van huis.
Op ’n dag zat ze naar me te staren met een lichte glimlach op haar gezicht. Ik
gaf geen speciale aandacht, keek er een beetje ‘doorheen’ en maande haar ook
niet aan om door te werken. Wat later begon ze te schrijven en liep plots naar
me toe om een briefje op m’n tafel te leggen:
Lieve Meester,
Ik wou dat ik rekenen kon dan was ik blij
nu weet ik niks meer te schrijfen
maar toch weet ik toch nog een ding
dat ik rekenen kon en dat pappa thuis was.
Theodora Kapiteijn,
nortwijkerhoud
5.08 Het Vrouwengilde
In de aanloop van de gemeenteraadsverkiezingen 1970 belde mevrouw Kroon, een
nicht van mijn vader me. Zij was secretaresse van het Katholieke Vrouwengilde in
ons dorp.
Het gilde voor plattelandsvrouwen had een politieke avond georganiseerd met
sterke sympathieën, uiteraard, voor de KVP, de Katholieke Volkspartij. Nu was
er, in de beleving van haar bestuur, een ‘spionne’ na verzoek om een uitnodiging
binnengedrongen, die zich tijdens de discussie ineens met negatieve bedoelingen
in het gesprek mengde en van D66 bleek te zijn.
Dat liep klaarblijkelijk in korte tijd uit tot een onhebbelijke twist, want een
paar dagen later verspreidde D66 een folder huis-aan-huis, waarin het Gilde en
de KVP
stevig werden gehekeld.
Lena Kroon en haar bestuur waren hevig ‘ontdaan’ en vroegen of ik hen wilde
helpen met het schrijven van een weerwoord.
De D66-folder ben ik kwijt; de Gilde-reactie, die als open brief in ‘De
Noordwijkerhouter’ werd gepubliceerd, heb ik nog. Enkele zinnen er uit:
Als U stelt, dat stemmen op de KVP alleen vanwege het stempel “katholiek” geen
enkele zekerheid geeft en vervolgt: “Denk maar eens aan hoe katholieken zich
opstellen in Spanje en Zuid Amerika”, dan kent U ongetwijfeld het KVP-rapport
over Spanje, Portugal en het ontwikkelingsbeleid niet.
Verder weet U toch ook wel, dat democratisering geen uitvinding van D66 is?
De onwaarachtigheden die U over de KVP in Noordwijkerhout probeert te verkopen,
zijn -door de vele informatie die deze partij onder meer via “De
Noordwijkerhouter” geeft- zo doorzichtig, dat wij daarop hier niet verder hoeven
ingaan.
Kortom, het is bepaald geen woman’s propriety, dat U -na van ons een uitnodiging
gevraagd te hebben- met verdraaiing van feiten een verslag van deze avond
rondstuurt, ook bij mensen die niet aanwezig zijn geweest. Het doet een beetje
‘vooropgezet’ aan. Desalniettemin bent U op onze volgende avonden van harte
welkom.
Heel interessant was de reactie van Ans van den Bosch. Zij belde me, ook
enigszins ontdaan, omdat ze niet wist hoe hierop te reageren. Met haar en Joop,
haar echtgenoot en lijsttrekker van D66, hebben we in een passende brief, ‘vrouwen-onder-elkaar’,
het geschil in een reactie aan Lena Kroon bijgelegd.
5.09 Voettocht I
We zaten net aan tafel, toen de telefoon ging. Theo van Langen, “of Jan
thuis is”. We hadden in die tijd nog een warme maaltijd als lunch, dus m'n zus noteerde
zijn telefoonnummer.
Theo was aangesteld als jongerenpastor voor de Duin- en Bollenstreek. Ik had hem
een paar keer meegemaakt tijdens bestuursvergaderingen van De Mast in
Noordwijkerhout.
In de herfst van 1970 had ik ook mee gebrainstormd over zijn
voettocht-initiatief voor jongeren met als motto "God, waar zit je".
Hij vertelde dat de directrice van de Huishoudschool hem had gevraagd of hij
iemand wist, die de leidster van de MA-school wilde vervangen tijdens haar
zwangerschapsverlof. Minimaal voor drie avonden en de woensdagmiddag. De
mogelijkheid bestond daarbij, dat er na de zomer een fulltime baan als
coördinator zou zijn. De Mater Amabilisschool wilde vanaf het volgende seizoen
als VJV-centrum verder en daar had ik al enige ervaring mee. Daarom belde hij
mij dus. Ik vroeg hem enkele dagen bedenktijd.
Ik voelde er sterk voor, omdat er op het gebied van vorming en ontwikkeling
zoveel meer mogelijk leek dan je op de pedagogische academie werd geleerd. Een
jaar of drie binnen deze werksoort zou mij een beter schoolmeester maken.
Toen ik er die middag met Felix de Vries, die in ons dorp al een VJV-centrum
runde, over wilde praten, trof ik daar toevallig ook Ton van 't Hof, een
consulent van de landelijke organisatie. Beiden versterkten mijn motivatie en ik
besloot "ja" te zeggen tegen Theo.
Dat leidde tot een gesprek met de directrice van de Huishoudschool, waar de
MA-school ook toe behoorde. Zij zag geen bezwaar in mijn kandidatuur en zou
alles verder regelen met de directeur van het Fioretti College, W.A. Terwijn, de
voorzitter, en met Notaris Delen, de secretaris van het scholenbestuur.
5.10 Gewoon Buiten.
Een jaar later organiseerden we met de Mast, Qbus en de jongerenpastor het
antwoord op zijn voettochtvraag waar god zat: “gewoon buiten, buitengewoon”
Het werd een nachttocht, waar honderden jongeren op afkwamen. Langs de
bollenvelden, door weilanden, in de duinen, aan het strand overal zag je onder
de nachtelijke hemel groepjes lopen, pratend, zingend (flower power), rennend:
lekker, gewoon buiten…
Rond middernacht kwamen de laatste groepjes terug naar de bollenschuur van Boer
Pennings. De grote schuifdeur was maar voor een meter open en je liep achter
elkaar een gang in van wat een doolhof bleek. Hier en daar moest je keuzes maken
om rechtdoor, links- of rechtsaf te gaan. Kleine discussies en in de verte klonk
muziek en rinkelden de glazen. Dan sta je ineens op een tweesprong voor de
keuze:
<<< Gewoon <<
>>
Buitengewoon >>>
Het merendeel kiest voor Buitengewoon en komt na wat bochten in een kleine
ruimte met spiegels en vraagtekens. Er is maar één doorgang. Via een kleine deur
sta je dan buiten het doolhof en moet je opnieuw beginnen.
Wie voor ‘Gewoon’ koos, komt na een bocht in de kantine terecht, waar het
Vormingswerk voor Jonge Volwassenen, het VJV, zich presenteert met een hapje,
drankje, muziek en een ‘poortpas’ voor het nieuwe seizoen.
Boer Pennings stond aanvankelijk nogal sceptisch tegenover de vraag of hij z’n
grote schuur beschikbaar wilde stellen. "VJV, wat willen jullie dan?" … "Een
betere wereld, jullie zijn toch niet van de kerk?" … "Dat mensen alles delen met
elkaar..? Daar komen alleen maar mensen op af die niks hebben!"
“Ja, maar m’n vader zei, dat U van een dubbeltje een tientje kunt maken.” Toen
schoot hij in de lach, “Nee, dat was míjn vader”, zei hij en ging akkoord met
ons plan.
Theo vierde een jaar later zijn 12,5-jarig priesterfeest en nodigde me uit voor
de receptie die hem werd bereid. En daar zat ik dan in een grote pastoriezaal
met stoelen rondom een kale parketvloer. Die stoelen werden bezeten door
zwartgerokte geestelijken die allen hun ingehouden vreugde met een gedempte
conversatie maskeerden. Theo liep rond om voor ieder een drankje te halen.
Toen
allen voorzien waren, nam hij het woord. Hij zei, blij te zijn met zijn roeping
tot pastor en in deze tijd veel mogelijkheden te zien om zijn werk voort te
zetten. En in tegenstelling tot wat hij mee maakte aan uittredende priesters,
zou hij op zijn post blijven. Desnoods zou hij “de hekkensluiter van de kerk”
worden, de “laatste der Mohikanen".
Twee jaar later vertelde hij me, uit zijn ambt en uit de kerk te stappen. Hij
kon zich niet meer vinden in die rigide organisatie en zou nooit meer een
autoriteit boven zich dulden. Hij had een flatje in Noordwijk gehuurd. Van
daaruit bleef hij werkzaam in het VJV met een gespreksgroep ‘Op weg naar
jezelf’.
Jaren later, ik was inmiddels gestopt met het VJV-werk, werd er aangebeld. Theo
stond voor de deur in een oranje gewaad. Een nieuwe outfit èn een andere naam.
Binnen vertelde hij naar Poona te zijn geweest. Hij had kennis gemaakt met "de
Bhagwan" en hem een andere naam gevraagd, omdat Theodorus (zoals hij officieel
heet) ‘Geschenk van God’ betekent. En daar geloofde hij niet meer in. De Bhagwan
had hem daarop die andere naam gegeven, Siddhartha. Later kwam hij er achter,
dat die naam eenzelfde strekking heeft als Theodorus. Maar dat was typisch zo’n
onthutsingklap die de Bhagwan wel vaker uitdeelt aan zijn volgelingen, zei hij
lachend.
Hij had er een boek over geschreven: Van Rome naar Poona
5.11 Qbus I, 13-4-1971
Die ochtend had ik de kinderen verteld, dat ik tot de zomer iedere
woensdagmiddag en twee avonden in de week in Lisse zou gaan werken, op de Mater
Amabilisschool. Dat vonden ze op zich wel leuk. Maar toen ik daarop zei, na de
zomer niet meer terug te komen in De Zilk, ging er een schok door de klas. Zo
heftig, dat ik spijt had van m’n besluit en me bezwaard voelde, toen ik die
middag naar Lisse scooterde.
Langs de Ringvaart in het oude kantoor van Openbare Werken zou zich de MA-school
bevinden. “Nee, niet hier”, zei de man achter een tekentafel in een laag
gebouwtje, “Dáár moet U zijn, naast de smederij. Nee, niet door die brede
ingang, die is voor personeel en vuilniswagens. Een stukje verderop is een apart
hekje naar ons oude kantoor. Dààr moet U zijn”.
En inderdaad, een hekje met een smal tegelpad tussen afrastering en veertig
meter verderop een metalen trapje met een plateau voor een kale, raamloze deur
met alleen een brievenbus en een bel.
Ria deed open. Ze is de secretaresse, parttime, en werkt de andere helft van
haar tijd in een bejaardenhuis. Ze zit ook in het bestuur van het
Jongerencentrum, dat in het weekend de bovenruimte gebruikt voor dansavonden.
Boven is een bar met keukentje en een voorraadkast. Daarnaast een kleine
discozaal boven de smederij van de gemeente. Beneden is er een kleine
groepsruimte in de kamer van de leidster. Ria zit aan het Bureau van de
leidster die nu dus met zwangerschapsverlof is en haar heeft gevraagd, mij een
beetje wegwijs te maken in het programma:
Er zijn drie groepen meisjes die een avondcursus volgen. Vanavond zal ik er een
zien, de andere groepen zijn dinsdag- en donderdagavond van 20:00 tot 22:00 uur.
Het programma tot de zomer is nog niet geheel duidelijk, dus ik kan met de
cursisten op de eerste bijeenkomst beginnen met een planning tot de zomer. De
3e-jaargroep krijgt over twee maanden een diploma; van de twee andere groepen
kan één groep worden samengesteld voor het volgende cursusjaar. En er kan een
nieuwe groep worden geworven via de Huishoudschool en de Mavo.
Daarnaast moet de
omschakeling naar het VJV, het Vormingswerk voor Jonge Volwassenen, worden
geregeld.
Zodra ze veronderstelt dat alles duidelijk is, staat ze op om naar het
bejaardenhuis te gaan. Ze wijst me nog even op het telefoonblok, waar het nummer
van de leidster staat. Mocht ik vragen hebben, dan mag ik die altijd bellen.
Zelf werkt ze een paar ochtenden in Qbus en ik kan de deelnemersboekjes ’s
avonds na invulling gewoon in die bureaula doen. Ze wijst, waar de boekjes
liggen. Af en toe zal ze ook op woensdagmiddag komen, dan kunnen we alles even
doornemen. Tot dan.
Als de rust gekeerd is, kijk ik even in de archiefkast en de bureauladen.
Bovenin liggen twee krantenknipsels, advertenties voor de vacature die mij is
aangeboden. Na lezing van profiel en vereisten weet ik, dat ik er nooit op zou
hebben gesolliciteerd.
Als eerste actie bel ik de regionaal consulent die ik al eens in Noordwijkerhout
had ontmoet en vraag hem, waar ik het beste mee zou kunnen starten. Begin maar
met een beleidsnota schrijven, vindt hij, want er is nog weinig gedaan aan de
omschakeling van MA naar VJV. En het zou inderdaad kunnen, dat de MA-school met
zijn omschakeling verhuist van Onderwijs naar het Ministerie van Welzijn.
Die avond kijken zo’n 14 meisjes me vragend aan: "Wat we zullen gaan doen de
komende maanden .... ?"
Gelukkig stemmen ze in met elk voorstel dat ik kan
bedenken en blijft het een gezellige avond.
De volgende dag kwam Peter naar me toe. “Meneer, m’n broertje moest heel erg
huilen toen ik gisteren vertelde dat u na de zomer niet meer terug komt. Hij
dacht dat ie bij u in de klas zou komen!” Bijna verontwaardigd keek hij me aan.
Twee maanden eerder was hij in de pauze stiekem naar huis gefietst om een
cadeautje te halen voor mijn verjaardag.
En dan nu dit verraad!
Hij zei dat niet, maar zijn teleurstelling was groot. En weer voelde ik diepe
spijt.
Ook m’n vader was er niet over te spreken. Onderwijs omruilen voor dat vage
jeugdwerk? Bosma had mij onlangs toch niet voor niets gevraagd of die man van de
Mast wel deugde? En inderdaad, de burgemeester had mij gebeld voor een gesprek
en gevraagd of die man met zijn club wel de subsidie waard was. Er zouden rare
dingen gebeuren op de zolder boven het Wit-Gele Kruisgebouw. Ik had de
burgemeester kunnen geruststellen, maar mijn vader voelde pas enige trots, toen
het Haarlems Dagblad twee jaar later kopte: “Gemeente Lisse stelt 500.000
beschikbaar voor nieuwbouw Qbus”.
Ook met het Jongerencentrum Qbus, dat in het weekend een disco- en een filmavond
organiseerde, was er veel overleg over een gezamenlijk afgestemde programmering.
3x Links Qbus Jan van der Lans, DJ en dansleraar;
Ruud van Dijk, penningmeester; Martin Herruer, bestuurslid
3x rechts VJV
Annemieke van der Vlugt, secretaresse;
rechts naast mij
Hans de Buisonjé, voorzitter VJV.
In die tijd was de Mater Amabilisschool al niet meer aan de Huishoudschool
verbonden maar als zelfstandige organisatie, VJV-Bollenstreek, verder gegaan.
Het bestuur van de plaatselijke notabelen had plaats gemaakt voor ‘gewone’
volwassenen met gedegen ervaring in onderwijs, administratie, jeugdwerk of
bedrijfsleven. Met de deelnemers werden programmavoorstellen besproken in de
centrumraad.
Naast cursussen en activiteiten met specifieke leerdoelen, was er ook een aanbod
van een wat vagere aard: Gespreksgroepen “Op weg naar jezelf” en werkgroepen of
cursussen Muziek, Theater, Pottenbakken, Derde Wereld, Film en Fotografie.
Een paar jaar lang was er op vrijdag een thema-avond "Ontmoeting met ..".
Daarvoor werden meer of minder bekende Nederlanders gezocht uit de wereld van de
Wetenschap, Journalistiek, Literatuur, Ngo’s of Politiek. Zelfs Mellie Uyldert,
een bekend kruidenvrouwtje uit de alternatieve wereld, kreeg een podium in Qbus.
Zweverige ideeën waren populair als 'kruipolie' om de vastgeroeste opvattingen
van de oude generatie los te weken.
Met absurditeit bereik je soms meer, dan met een wetenschappelijk analyse die
tot onbegrip leidt.
Als organisator mocht ik die mensen uitnodigen voor een avondje met jongeren uit
de Lisse en omgeving. Daar werd over het algemeen zeer positief op gereageerd.
Vooral ook, omdat ik genodigden kon aanbieden, hen met de auto op te halen om
onderweg naar Qbus een gesprek te hebben over het onderwerp van die avond en ze
ook weer naar huis terug te brengen met een nabespreking onderweg.
De enige die na een aanvankelijk “ja” in een introductiegesprek een week voor de
datum terugkrabbelde, was de vertaler van ‘In de ban van de Ring’, Max Schuchart.
Maar hij had gezorgd voor een vervanger, Hella Haasse, die hij aanprees als een
uitstekende Tolkien-kenner. Haar inleiding op de wereld van ‘Midden Aarde’ werd
de opening van een Tolkien-weekend. Ze was blij met onze aandacht voor dit thema
en gaf me tijdens de terugreis de menukaart van het ‘Hobbit-Dinner’ dat zij met
de schrijver en enkele genodigden had genoten.
Op de achterzijde had Tolkien in het Elfs een opdracht geschreven met zijn
handtekening.
De menukaart van het ongedateerde Hobbit-Dinner bestond uit o.a. ‘Fricandeau à
la Gimli’ en ‘Vegetables of Galadriel’.
Ook de schrijver Simon Vinkenoog, schrijver, dichter, columnist, performer en
blower, die ik vooral via ‘Wereld In Beweging’ uit Bres Planète had leren
kennen, vond het een uitdaging om op het platteland een avondje op te treden. Op
de terugreis nodigde hij me uit om onder het genot van een glas bier nog even
bij hem thuis wat na te praten. Dat was een gezellig uurtje. Twee dagen later
ontving ik nog een briefje als dank. En vooral omdat ik weer tijdig vertrok,
schreef hij, waardoor het ook voor zijn familie leuk bleef.
Veel belangstelling was er voor Professor Tenhaeff, de parapsycholoog. Twee keer
is hij in Qbus geweest. Bij onze eerste ontmoeting heb ik in de garderobe van
zijn Instituut m'n paraplu laten staan. In die tijd was hij druk bezig met
onderzoek door experimenten uit te voeren met paragnosten. Het heeft mijn plu
niet teruggebracht.
De droom die ik hem voorlegde kon hij niet direct duiden. Hij vond die wel
interessant.
De derde keer dat hij zou komen, moest hij afzeggen. Een universiteit uit Italië
had hem een eredoctoraat aangeboden.
Een paar jaar later heeft de universiteit van Utrecht in het kader van
bezuinigingen zijn Parapsychologisch Instituut opgeheven ten gunste van de
Klinische Psychologie.
Wie zich niet liet ophalen, was Ir F.B. Carbasius Weber. Een VN-medewerker
Internationale Ontwikkelingshulp, die een interessant artikel had geschreven
over de 150 eeuwen durende zwerftocht van de Maya’s vanuit Azië naar
Zuid-Amerika. Hij was gewend met z’n eigen auto of met het vliegtuig te reizen.
Na een boeiende avond vertrok hij met de mededeling dat hij wel een rekening zou
sturen. En die kwam later ook met een forse declaratie van kilometerkosten (hij
reed een bijna extravagante, Amerikaanse slee), een bescheiden uitsmijter van
een paar gulden en de gastdocentenvergoeding van 30 gulden per uur. Als noot
schreef hij onderaan die rekening:
“Mag ik dan tenslotte nog zeggen, hoe ik me thuis voelde in de hap ‘ongeregeld
goed’. Ja, geef mij nu maar een paar echt wakkere, geïnteresseerde jonge mensen,
aan wie ik iets kan doorgeven van wat mij -ouwe man- bezielt, zodat de vonk van
kwaliteit niet helemaal onder gaat in de welvaartstaat. Het was mij een pure
vreugde.
Wilt U dit o.a. doorgeven aan een meiske, dat Maya heet of zoiets.”
Eenzelfde soort enthousiasme merkte ik bij veel andere genodigden. Het was in
die tijd een eer of een leuke afwisseling binnen hun specifieke werkgebied, open
jongeren te ontmoeten.
5.12 De Gemeenteraad
In de zomer van 1973 liep Engel van der Steen, terug van werk, zijn huis binnen
en riep: “Hoi, hier ben ik weer!” Toen zijn vrouw even later ging kijken waar
hij bleef, lag hij dood in de gang. Zo heeft zij mij dat verteld. Zij bleef met
een paar kleine kinderen achter.
Engel had ik al eens meegemaakt. In dat hele drukke jaar waarin m’n oudste broer
en ik in de zaak werkten, hielp hij ons in sinterklaastijd met de verkoop. Mijn
vader maakte afspraken met de klanten voor een bezoek aan huis, wat later op de
avond als de kinderen al sliepen. Engel reed dan die klanten langs met toondozen
vol sinterklaasmateriaal en ik reed als hulpje met hem mee.
Later in het vervolg op het project ‘Leven nu…, en morgen?’ raakten we dus,
zoals ik je al eens vertelde, betrokken bij de gemeentepolitiek. Twee leden van
de werkgroep wilden lokaal inhaken op de nieuwe, landelijke partij, D66. Een
aantal anderen meenden dat we beter konden aansluiten bij de grootste partij van
het dorp, de KVP. Die zouden we met de CHU/AR-combinatie dan kunnen ombouwen tot
een Christelijke Partij Gemeentebelangen. Ook De Zilk, met nog een aparte
KVP-afdeling, zou kunnen meedoen.
Daardoor kwam ik Engel weer tegen. Hij zat met Piet van Haaster vanuit De Zilk
in de Gemeenteraad. Ze maakten beiden naam door zich te verzetten tegen het
voornemen van de gemeente om een nieuw zwembad te bouwen in ‘De Guldemond’. Ze
vonden dat het in ‘De Boekhorst’, dichter bij De Zilk gebouwd zou moeten worden.
De gemeente had de uitwerking van het plan in handen gelegd van het COIN, het
Comité Overdekt Instructiebad Noordwijkerhout. Daarin zaten twee raadsleden en
wat betrokken burgers die vóór het gemeentelijk standpunt waren. Ik zat er
toevallig ook in en voelde meer voor De Boekhorst als locatie, naast de
sportvelden. Maar ik was dus een minderheid.
Mijn taak was, het onderwijs enthousiast krijgen voor schoolzwemmen als
onderdeel van het vak lichamelijke oefening, waardoor de exploitatie een solide
basis zou krijgen.
Maar een jaar later was Engel dus onverwacht gestorven en mocht ik hem opvolgen
in de gemeenteraad. Bij mijn eerste bezoek aan het gemeentehuis voor een
ambtelijke introductie werd ik verwelkomd door de assistent van de
gemeentesecretaris, die mij en passant een leuk stukje grond aanbood, toevallig
net beschikbaar en voor een aardig prijsje. Verder legde hij een en ander uit waar
een raadslid mee geconfronteerd kan worden. Voor vragen kon ik altijd bij hem
terecht.
Vlak na de zomer begonnen de voorbereidende besprekingen van de Begroting 1974.
Binnen de fractie had ik in portefeuille Onderwijs, Welzijn en Algemene Zaken.
Toevallig het pakket waar Dorus de Jong Wethouder van was. Omdat elke
toelichting op aanvullend of nieuw beleid begon met: “Het past binnen de
doelstellingen der Gemeente om …”, vroeg ik me af, waar die doelstellingen
waren. Daar ik ambtelijk geen bevredigend antwoord kreeg, vroeg ik het de
wethouder tijdens de vergadering. Ik heb een paar keer toegelicht, dat de frase
“Het past binnen de doelstellingen” impliceert, dat ze ooit geformuleerd moeten
zijn. En dat ik die graag zou bestuderen om eventueel in de Raad te bespreken en
zelf, zo nodig, zinnige voorstellen te kunnen formuleren.
Toen Dorus daar een beetje schutterend op bleef reageren, greep de burgemeester
in. Hij was er ook bij vanwege “Algemene Zaken” en begreep mijn behoefte aan
informatie. Hij stelde voor, daar binnenkort de Raad over te informeren.
Een volgende raadsvergadering lag er een voorstel voor aanpassing van wat in het
dorp ‘het dodenkruispunt’ werd genoemd. Daar waar de Gooweg wordt gekruist door
de ’s Gravendamse Weg die overgaat in de Zeeweg en langs het Congrescentrum
richting de duinen met de campings loopt.
Er was al diverse malen geprobeerd met stopborden en verkeerslichten dat
kruispunt te beveiligen. Maar er bleven vreselijke ongelukken plaatsvinden. Nu
was er weer een nieuw plan om de verkeerslichten nog eens te herprogrammeren.
De raadscommissie had zich er over gebogen en stemde ermee in. Mij leek het na
al die mislukte varianten geen goede oplossing. En met enig aplomb vertelde ik
over mijn rotonde-ervaring in Frankrijk, waarvan de essentie was “Vous n’avez
pas la priorité”. Dat was in die tijd bij het naderen van een rotonde nog op een
apart bord aangegeven: “U hebt geen voorrang”. Daarom waren ze zo veilig. De
Raad ging daar niet in mee. De directeur Openbare Werken, die toevallig achter
me zat, boog zich voorover en fluisterde “Een schoolmeester moet niet denken,
dat hij overal verstand van heeft!”.
Maar dat zou ook een reactie kunnen zijn op het artikel in de Noordwijkerhouter,
dat Peter Janssen Groesbeek en ik hadden geplaatst naar aanleiding van een aantal
kunstwerken van oude spoorbielzen die her en der in het dorp waren verschenen.
Niet alleen vroegen we ons af, of de term ‘kunstwerk’ niet te veel eer was voor
de beesten die de directeur Openbare Werken, Ingenieur de Boer, had ontworpen;
maar vooral vroegen we ons af, waarom zijn Bielzen Olifant als klimtoestel was
geplaatst langs een drukke uitvalsweg van de wijk Duin en Dal, tegenóver een
lagere school. Onze conclusie luidde: “Boer Biels moet niet denken dat hij
overal verstand van heeft”.
Een jaar later waren er nieuwe verkiezingen en had ik me vanwege tijd/prioriteit
als kandidaat teruggetrokken. In de laatste vergadering hield de burgemeester
een lovend dankwoord voor mijn raadswerk, zei dat de discussie over ‘de
doelstellingen der gemeente’ nog op de agenda stond voor de nieuwe Raad. Hij
wenste me succes in het verdere leven.
Jaren later kwam ik hem tegen bij Wagenaar & Van Halem, de boekwinkel. Ik wilde
achter hem langs even naar het hoekje ‘nieuwste uitgaven’, maar hij had me al
gezien: “Goh, meneer van Hensbergen, dat is een tijd geleden. Ik zei
gisterenavond toevallig nog tegen mijn vrouw “Hoe zou het toch met meneer van
Hensbergen zijn? En nu zie ik U hier.” Dat laatste kon ik helemaal beamen. We
hadden een interessant gesprekje en met een “Hartelijke groeten aan uw vrouw”
nam ik afscheid.
Enkele jaren daarna, ik woonde al in Rotterdam, kwam ik hem opnieuw tegen. Ik
was weer in ons dorp en moest even een Turks-Nederlands woordenboekje kopen. Dus
naar W&VH. En daar stond hij weer: “Goh, meneer van Hensbergen, dat is een tijd
geleden. Ik zei gisterenavond toevallig nog tegen mijn vrouw “Hoe zou het toch
met meneer van Hensbergen zijn? En nu zie ik U hier.”
Ook nu hoorde ik hem niet over ‘de doelstellingen der Gemeente’.
5.13 Benda
Een paar jaar hadden we geen contact meer gehad. Maar toen kwam er ineens een
brief uit Bennekom, 8-8-1974.
“… Laat eens iets van je horen. Ik weet niet waarom, maar ik heb de laatste tijd
het gevoel, dat je in een moeilijke fase van je leven bent beland, waarin je
beslissingen zult moeten nemen, gegrond op de groei van je bewustzijn gedurende
de laatste twee jaren. Denk niet dat dit mijnerzijds een uiting van
nieuwsgierigheid, bemoeizucht of iets dergelijks is.
En als je helemaal niets wilt laten horen, zal ik met niet minder liefde aan je
denken. Maar iets zegt me, dat je in een impasse bent geraakt en dat het
moeilijk voor je is om je remmingen t.o.v. een contact -welk dan ook- te
overwinnen.
Het kan best zijn, dat ik me grandioos vergis - vergeef me dat dan maar.
Deze brief is de resultante van een reeds vele malen onderdrukte opwelling om
iets mijnerzijds te laten horen, aangezien je van nature vele "als-en" en "maar-en"
hebt te overwinnen, voor je zelf uit je schuilplaats komt.
Hoe dan ook: Ik wens jou één ding bovenal toe, dat je ondanks alles God én
jezelf steeds meer nabij komt en daar de kracht vandaan haalt om te leven met
een hart vol blijdschap.”
Zoals ik je al vertelde, was Benda onze klas-begeesterende leraar
Kunstgeschiedenis op Hertenduin. Ik had hem al eens bezocht in Kennemerland.
De
eerste keer was, nadat ik van school gestuurd was. Na Hertenduin hielden we
sporadisch contact.
Toen ik in een spontane reactie op een advertentie in het weekblad 'De Haagse Post' de boeken
van Blavatsky, “Isis Ontsluierd” en “De Geheime Leer” had gekocht en, mede door
het tijdschrift Bres Planète en de boeken van o.a. Lampo en Huxley, een
vermoeden begon te krijgen van onzichtbare dimensies, had ik hem in 1968
geschreven over mijn zoektocht naar ‘de verborgen deur’ en over “Leven nu, …en
morgen?”. Hij schreef toen o.m. terug:
“… Natuurlijk wil ik je helpen "de deur te vinden" waarover je schreef. Ik
betwijfel echter of ik dat kan. Sedert in de mens het licht begon te gloeien van
de zelf-reflex rammeien alle geslachten alle eeuwen door, de poorten der
waarheid.
En wie ben jij en wie ben ik, dat ons zal lukken, wat niemand ooit lukte, op
enkelingen na als misschien Mozes, Confucius, Christus?
Het is al heel wat wanneer een mens zover komt dat hij begint te vermoeden wáár
die deur zich bevindt. …
Waarom neem je voor Ante Portas niet bijvoorbeeld het onderwerp
milieuverontreiniging in z'n materiële èn geestelijke aspecten. Of woningnood.
Of "reclame". Of vrije tijd en de besteding ervan?
Of de veranderende positie van de vrouw (Man-Vrouw-Maatschappij)? …
"Instinctmatig" heb ik nooit iets te maken willen hebben met "De Geheime Leer"
of met bijvoorbeeld spiritisme. Het zijn fascinerende maar naar mijn bescheiden
mening troebele werelden, die mij niet liggen.
Maar waarom zou je niet, als je er wel door geraakt wordt, je in deze Geheime
Leer verdiepen? Kom en praat, Jan. En voel je niet zo "de mindere" of degene,
die iets moet beluisteren. Jij en ik zijn beiden zoekers van de Waarheid. Ik heb
jou niets te "leren", integendeel. ….”
Hij had ons in het verlengde van Walter Nigg’s “Schilders van het Eeuwige”
geleerd om door de schilderijen heen te kijken. De ‘verbeelding’ van de bijbel
in de vroegere kerken was in feite bedoeld voor de ongeletterden. Die zagen door
die schilderijen en beelden de bedoelingen van de kerk, Gods bedoelingen.
Volgens anderen was die verbeelding meer een vorm van persoonsverheerlijking of
afgoderij. Het is dus niet zo vreemd, dat er in de geschiedenis zo af en toe ook een
‘beeldenstorm’ is opgestoken.
Het vierde van de tien geboden “Gij zult geen beelden maken”, heeft daar na
de uitvinding van de boekdrukkunst waardoor de bijbel wijd verspreid raakte,
ongetwijfeld aan bijgedragen.
Maar mijn zoektocht naar onderliggende of verborgen waar- & wijsheden kon ik in
1974 al redelijk relativeren. De ontnuchtering beleefde ik dat jaar tijdens de
pinksterdagen in het Kurhaus, het Grand Hotel bij Den Haag aan de zeekant van de
duinen. Er was een tweedaags congres van de Rozenkruisers, een wereldwijd
opererende “Orde Rosae Crucis” die zegt verborgen wijsheden te kunnen openbaren
van de mysteriescholen die al duizenden jaren geleden zouden zijn opgericht.
Bekende verlichte geesten als Socrates, Boeddha en Jezus waren er al lid van.
Het gemak waarmee die organisatie haar historisch bestaan op pimpt en suggereert
dat het wereldwijde netwerk van Grootmeesters en aangeslotenen een millennia-oud
verbond van schatbewaarders is van de enige, essentiële wijsheid, doet al het
ergste vrezen.
Als er nu op dit congres, waar lezingen worden afgewisseld met ‘fijne muziek’
van een strijkkwartet, de schare van galante mensen wordt verzocht zelf langs
het buffet te gaan voor een hapje, blijkt al snel wat er schuil gaat: De mand
heeft geen bodem. De gasten vallen er doorheen en werpen zich op het buffet. Ze
verdringen elkaar bij de schalen, laden hun borden vol. Ze stropen zelfs een paar
grote palingen die aan de zijkant, duidelijk ter versiering zijn gedrapeerd,
bedoeld om een volgende dag in verfijnde reepjes op een plateau te liggen.
Een walgelijke vertoning. Ook de persoon in groot ornaat, die ons allen welkom
heette, maakt zich eraan schuldig. Ik zet mijn bordje terug en verlaat de
bijeenkomst.
Wat mij rest, zijn negen graden van confidentiële lezingen, schematische
voorstellingen van mentale processen “uitsluitend voor Rozenkruiserstudenten”,
“vertrouwelijke PB’s”, persoonlijke brieven van de Grootmeester, en Schuldbrief
nr. 172, code 1.640-H, die nog nimmer is afgelost.
Uitnodigingen, mezelf in te wijden voor de Poort naar de volgende ronde van het
Mystieke Pad en het formulier in te sturen voor het Eeuwig Archief had ik altijd
al terzijde geschoven.
Eenzelfde ranzige suggestie van eeuwenoude wijsheid kom je soms tegen bij
Vrijmetselaars of Ordes en Broederschappen die het Franse trimestertijdschrift
‘Le Charivari’ (‘Ketelmuziek’) in de uitgave van juli 1969 zo kort en bondig
heeft geïnventariseerd.
Blavatsky’s Witte Broederschap die de wereld zou besturen, is daar ‘heilig’
bij. Die broederschap bestaat weliswaar niet, maar Hélène geeft in haar ‘De
Geheime Leer’ en ‘Isis Ontsluierd’ verwijzingen met quotes naar meer dan 700
boeken. Enige tientallen daarvan heb ik zelf ook en die aanhalingen kloppen in
ieder geval.
Het boek dat Benda mij had geleend, ‘Cosmos en Microcosmos’ uit 1924, ademde ook nog wel de laatromantiek met het aloude Woord als begin. Het
Woord, dat evolueert en bezieling geeft aan het al, de sterren en planeten die
daaruit voortkomen.
Het Heelal als uurwerk met als timers 'de zeven hoofdontwikkelingstijdperken van de
Aarde'. Dat, gekoppeld aan ‘Het Geheim des Levens’ van Mulford en zijn voorliefde
voor de klassieke Schilders van het Eeuwige, maakte Benda een betrouwbare bron
van de inzichten uit het verleden.
5.14 Een vreemde man
"Annie..., Annie..., kom, kom, er ligt een vreemde man op de bank!"
Annie vloog overeind. Haar moeder, bij wie ze een nachtje had geslapen was een
paar tellen eerder uit bed gesprongen, had de gordijnen open gedaan en was naar
beneden gelopen om thee te zetten.
"Dat is goed mis", dacht Annie. Gisteren was haar vader en paar appeltjes gaan
plukken in de diepe tuin en daarbij uit de boom gevallen. Strompelend was hij de
tuintrap op gekropen en in de huiskamer op de sofa gaan liggen met vreselijke
pijn.
Annie, m'n moeder dus, was gebeld door Jan Jonkheer, de buurman van opa. Ze ging
onmiddellijk naar haar ouders en besloot bij hen te blijven slapen. De dokter
veronderstelde een zeer ernstige leverbeschadiging. Opa moest maar rustig op de
sofa blijven liggen. De andere ochtend zou hij terugkomen om te bekijken of een
opname in het ziekenhuis wenselijk en mogelijk was. Die nacht in 1976 is Opa
gestorven. (97 jaar). Hij was aanvankelijk getrouwd met Elisabeth Catherina
Bergman. Zij hadden 9 kinderen. Oma had 6 kinderen uit haar eerste huwelijk met
Jan Heemskerk.
Opa en Oma hebben in hun tweede huwelijk geen kinderen meer gekregen. Ze waren
toen al ver in de 40, maar het kan natuurlijk ook zijn, dat ze het met de
gezamenlijke kinderschaar van 15 en in de loop der jaren méér dan 80
kleinkinderen al druk genoeg hadden.
"Batje", werd Oma door Opa Duivenvoorde genoemd. Ze woonden langs de Herenweg op
de Oosterduinrand naast het meters lager gelegen bollenveld van de Hoogeveense
Polder. Een voortuin met grindpad en een erf er achter gaven het huis een
bescheiden statuur. Met de buurman, Jan Jonkheer, woonden ze "twee onder één
kap". De huizen waren gespiegeld. Onder de bijkeuken van hun huizen was een
schuurtje op polderniveau met een tuin, door een slootje gescheiden van het
bollenland. Opa had twee varkenshokken in het schuurtje. Eén keer heb ik
meegemaakt, dat er een varken, opgebonden aan een ladder, geslacht werd.
Een appelboom, een kippenren en een paar konijnenhokken maakten die tuin tot een
spannend speelveld.
Toen ik geboren werd, was Opa al 66 en Oma 64 jaar.
Zolang ik wist gingen we, toen we klein waren, iedere zondagmiddag naar Oma.
Behalve, zoals ik later begreep, als m’n moeder hoogzwanger was. Dat waren de
zeldzame momenten, dat we naar de voetbal gingen met m'n vader, die dan in zijn
jaszak een handje toffees meenam. Normaal gesproken deed mijn vader op
zondagmiddag de administratie en had dus geen tijd om op visite of naar de
voetbal te gaan. De zondagochtend was altijd gereserveerd voor zijn eigen
ouders, die ook mijn ooms en tante na het kerkbezoek op de koffie verwachtten
met een brandenwijntje ter afsluiting.
Opa en Oma Duivenvoorde waren in 1926 getrouwd. Zij was dus weduwe met 6 en hij
weduwnaar met 9 kinderen. Toen ze bijna 50 jaar getrouwd waren, stelde Opa aan
Oma voor, ter gelegenheid van dat feest alle kinderen 500 gulden te geven. "Nee,
dat doen we niet", zei Oma, "Als jij er straks niet meer ben, moet ik weer gaan
bakeren!"
In 1903 was Oma getrouwd met Jan Heemskerk, een sterke man,
bollenboer/landbouwer van 33 jaar. Maar 12 jaar later kreeg hij een acute
blindedarmontsteking en moest hals-over-kop naar het ziekenhuis in Leiden. Dat
ging in die tijd vanuit de Duinstreek nog met paard en wagen, hotsend over
onverharde wegen. Het schijnt, dat hij daardoor in het hospitaal arriveerde met
een darmperforatie. Aan een buikvliesontsteking is hij een paar dagen later
overleden.
Oma bleef achter met haar 6 kinderen, zonder inkomen maar met begrafeniskosten
en een perceeltje bollengrond. Goede raad was duur en de armenzorg voorzag
slechts in brood en boter. De kinderen: Marie (10), Rie (8), Dora (6) Jan (4),
Annie (2) en Nel (baby), werden op de jongste na in gezinnen van de familie
opgenomen. Zo kwam mijn moeder als peuter bij haar opa en opoe Schouten terecht
in een gezin met jong volwassen ooms en tantes. Opa Jan Schouten was Schoenmaker
en speelde ook nog orgel en viool. Toen Opa Schouten een paar jaar later stierf,
kreeg zij diens viool en heeft een oom haar les gegeven.
Oma zelf ging "bakeren". Ze heeft in de Duinstreek veel vrouwen geholpen bij de
geboorte van hun kind. Na 11 jaar ontmoette ze een vroegere buurjongen, Willem
Duivenvoorde. Die woonde in zijn kinderjaren halverwege de duinen, maar het
gezin verhuisde later naar de Langevelderweg. De grote Afzanding was al in volle
gang. Als de vorst uit de grond was en het voorjaar begon, groeven ze de
binnenduinen af tot Guldemond er in 1905 op laaggelegen geestgronden
bollenvelden kon aanleggen met waterwegen voor zand- en bollenvervoer. Via het
in de juridische wereld bekende 'Guldemond Arrest' dwong hij af, dat de gemeente
zich niet met die vaarwegen mocht bemoeien. Het zand, aanvankelijk bedoeld voor
het talud van de spoorlijn Haarlem - Leiden dwars door de Hoogeveense Polder,
ging in Opa's tijd al naar de kalkzandsteenfabriek in Hillegom.
Opa Duivenvoorde deed noest mee aan de afzanding. Hij kon beeldend vertellen,
hoe ze als 'diepdelvers' daar in drie lagen schuin boven elkaar het zand naar
beneden schepten, waar het met paard en wagen of per duwboot werd afgevoerd.
Later had hij een paar percelen groente en het bollenland van Jan Heemskerk als
inkomstenbron.
Hij was een ervaren stroper van klein wild en hielp als “drijver” die de
fazanten en konijnen opjoeg, de 'Heeren van het Paardenkerkhof*', waaronder
'de Prins*', bij hun jachtpartijen in de overgebleven duinen.
Opa en Oma leefden tot op hoge leeftijd aan de Herenweg. Oma leefde vooral in
haar kleine wereld van familiebezoek en het huishouden met Opa. Die kwam je ook
nog wel in het dorp tegen op de fiets.
Zo af en toe kwam hij, wanneer "de Heeren" een grote buit hadden, een paar
konijnen of hazen brengen. Die werden in de tuin achter het magazijn geslacht. De huiden
werden dan binnenstebuiten, gevuld met oude kranten opgehangen aan de waslijn.
Opa heeft heel veel innovaties meegemaakt, van de eerste fiets met
kettingaandrijving tot en met de eerste maanlanding per raket; van de
dorpsomroeper met bel en brulstem tot en met de wereldwijde radio-uitzending van
The Beatles' "All You Need is Love".
De stoomtrein bestond al, maar de eerste auto reed in ons land toen hij een jaar
of twaalf was. Hij heeft het eerste fotorolletje met camera en de eerste film
gezien. Opa volgde ook aandachtig radio en tv. Hij had daardoor een
voortschrijdend inzicht over politiek, geloof, economie en de daarmee
samenhangende maatschappelijke ontwikkelingen. "Jullie gaan later met een
vliegtuig op vakantie in verre landen", zei hij ooit 'ns tegen me. Ik vond dat
toen totaal ongeloofwaardig.
Later, toen ik eens bij hen was en er op de tv
verslag van het Vaticaans concilie werd gedaan, zei hij dat het "over tien of
twintig jaar" normaal zou zijn dat priesters zouden kunnen trouwen.
Opa stierf in 1976. Wij hadden zelf thuis toen krap één jaar televisie. En ik
was al een paar keer met een vliegtuig op vakantie geweest.
Toen Oma een paar maanden na Opa's dood wat gewend was aan haar appartementje in
een bejaardenhuis te Noordwijk, nam ik m'n geluidsrecorder eens mee om haar de
verhalen te laten horen, die Opa me ooit vertelde over zijn jeugd. Aandachtig
zat ze te luisteren en zei plots: "'t Is toch wat..! Dat is m'n buurjongen, dat
is Willem Duivenvoorde!"
Ze was meer dan 50 jaar met hem getrouwd geweest!
Haar laatste jaren sleet ze in Mariënhaven, waar ik haar op zondagmiddag wel ‘ns
zag. Meestal goed gemutst, genietend van een advocaatje met slagroom. Maar,
vertelde m’n moeder die haar iedere zondagmiddag bezocht, soms zat ze ook
stilletjes te huilen omdat ze haar kinderen kwijt was. Die waren haar afgenomen,
zei ze dan. In die tijd herkende ze m’n moeder al niet meer.
Oma Duivenvoorde/Heemskerk-Schouten stierf in 1982. Ze was bijna 102 jaar oud.
Toen ik een jaar of tien eerder eens meehielp in de broodwijk en vroeg of ze
naast een halfje brood ook nog iets anders wilde, zag ze in de VW-bus een grote
krat met flessen limonade staan. "Zo, verkopen jullie ook Côla?", vroeg ze met
die typisch Noordwijkerhoutse 'ô'. "Geef maar een fles, als je vanavond ook een
Côlaatje komt drinken." Dat beloofde ik graag en dus ging ik die avond naar hen
toe. Na de koffie afgeruimd te hebben, pakte ze twee borrelglaasjes en schonk
voor Opa en mij een côlaatje in. Opa knipoogde, dat hij wel beter wist.
Wat ik van hen geleerd heb, is dat een dagelijkse routine heel belangrijk kan
zijn om je in het leven staande te houden. M'n moeder bevestigde dat.
Bij Opa's
dood werd pas duidelijk, dat Oma al vele jaren dementerend was. Opa sprak er
niet met anderen over, maar regisseerde haar bestaan als het ware. Opmerkingen
als "Ik geloof dat het etenstijd is", waren voldoende om Oma te laten opstaan:
"Oh jaha?" en ze ging naar de keuken, waar ze nog vele jaren een eenvoudige
maaltijd wist te bereiden.
5.15 De menselijke opdracht
De omschakeling van de School voor Beminnelijke Moeders (Mater
Amabilis-school)
naar het VJV, het Vormingswerk Jong Volwassenen, is een proces van meer dan 4
jaar geweest.
De werkgroep “Kees-studie” (Er maakten 2 Kezen deel van uit) heeft die hele
ontwikkeling gemonitord en in een rapport met advies in 1975 aan het
MA-bestuur
voorgelegd.
Het bestuur had de omschakeling al ingezet met een statutenwijziging om het
VJV-werk overeenkomstig de regels van het Ministerie te kunnen opstarten en
daarbij als motivatie de basisgedachte van ‘Inclusief Denken’ geformuleerd:
“De huidige maatschappij vraagt om een mentaliteitsverandering, daar de mens
zijn heil niet kan bereiken zonder de ander of ten koste van de ander, maar
alleen door het heil van de ander na te streven”.
Dat leidde in de statutenwijziging tot een drieledige doelstelling voor
VJV-centra,
“waar de jonge mens met anderen kan werken aan de ontplooiing van zichzelf om:
- duidelijker zicht te krijgen op zichzelf in de maatschappij,
- doelgerichter te kunnen werken aan zijn leefomstandigheden,
- een eigen bijdrage te kunnen leveren aan de ontwikkeling van de samenleving,
zodat hij beter kan voldoen aan zijn opdracht als mens.”
In de Kees-studie werd “een eigen bijdrage te kunnen leveren aan de ontwikkeling
van de samenleving..” aangepast tot “de ontwikkeling van een samenleving met
gelijke kansen en rechten voor iedereen.”
Niets geen opdracht meer waar de mens aan zou moeten voldoen vanuit inclusief
denken. Dat vond de centrumraad van ‘t Krebol, het Kreatief Bolwerk Hillegom, te
vaag.
Het bestuur kon zich daar wel in vinden, maar vond vooralsnog de kosten voor het
wijzigen van de statuten niet in verhouding tot de geringe omvang van de
wijziging.
Zo bleef 'de menselijke opdracht' statutair behouden, maar leek die verdampt in
de wereld van de gelijke kansen en rechten waar de VJV-cursist aan mocht
meewerken.
In de herfst van 2021 kom ik het begrip ‘opdracht’ weer tegen in een boek
waarvan de filosoof en schrijver, Markus Gabriel (1980), in zijn inleiding zegt:
"Dit boek is een betrokken poging om orde te scheppen in de serieuze,
gevaarlijke chaos van onze tijd. Het is mijn bedoeling om een reeks filosofische
gereedschappen voor de oplossing van morele problemen aan te dragen.
Ik wil daarmee een nieuwe impuls geven aan het idee dat het
de opdracht van de
mensheid is om op onze planeet door middel van samenwerking morele vooruitgang
mogelijk te maken."
(uit: Morele vooruitgang in duistere tijden / universele waarden voor de 21e
eeuw,
Amsterdam 2021, blz. 13)
In de NRC van 20 november 2022 kom ik de opdracht tegen in een artikel over
Louise Fresco. Ze heeft tussen haar drukke werkzaamheden door tijd gevonden voor
een boek over Vavilov, een Russische, landbouwkundige wetenschapper en
slachtoffer van het Stalin-regime.
In een interview van Coen Verbraak naar aanleiding van haar boek De plantenjager
uit Leningrad vertelt ze, zelf geboren in 1952:
"Ik ben sterk beïnvloed door de oorlog, door de hongerwinter en het leed dat
veel mensen toen is overkomen. Toen ik opgroeide had je grote hongersnoden in
Biafra. In die tijd drong tot me door: Waar je geboren bent, is geen enkele
verdienste van jezelf.
Dat voelde als een opdracht: je moet je verstand voor iets goeds inzetten".
Zij ging studeren in Wageningen en werd later hoogleraar plantaardige
productiesystemen. Zij is er van overtuigd, dat de aarde alle mensen fatsoenlijk
kan voeden.
Ik ben blijven leven met een vaag concept van ‘mijn opdracht als mens’, een
opdracht die
alleen door inclusief denken en handelen kan worden vervuld. Ik ben er van
overtuigd, dat de mens daardoor op aarde redelijk en fatsoenlijk nog lange tijd kan blijven leven.
Zojuist, 18 maart 2023, kom ik de opdracht tegen geformuleerd als
'verantwoordelijkheid':
“..de kern van de zaak, namelijk: de verantwoordelijkheid van de
maatschappelijke bovenlaag voor de bescherming van de kwetsbare verworvenheden
van het democratisch kapitalisme, voordat deze verdwijnen in een opkomende vloed
van plutocratisch populisme en tirannie.”
(Martin Wolf: De crisis van het democratisch kapitalisme, A’dam
2023, blz. 29)
Hierdoor voel ik me voldoende gesterkt om de ruim 400 pagina’s van Wolf een
hoge priotiteit te geven. Voor de afwisseling ben ik bezig met ‘Het verschijnsel
mens’, oftewel ‘Teilhard revisited'.
5.16 Qbus II 29-7-1977
Vroeg in de ochtend ging de telefoon: “Met de brandweer van Lisse, bent U Jan
van Hensbergen van Qbus?” “Ja”, antwoordde ik, in een klap klaarwakker.
De avond ervoor was ik wat later thuis vanwege een bestuursvergadering in het
nieuwe gebouw. Officieel was het nog niet in gebruik. We waren we nog volop
bezig met inrichten en schilderen. Na afloop sloten we de dag af in Het Vierkant, een
van de dorpscafés in Lisse die erg populair waren bij de Qbus-generatie.
Maar thuisgekomen kon ik m’n aandacht niet bij de krant houden die mij
gewoonlijk nog een uurtje terugvoert naar de alledaagse werkelijkheid van de
globale beslommeringen. Een dag eerder had ik gehoord, dat een jongen was
gegrepen door een trein.
Z’n broer vertelde me, dat-ie wel vaker een ommetje deed rond het bollenland van
zijn vader en dan ook over het talud van de spoorbaan liep. Waarschijnlijk was
hij door de zuigkracht tussen de wagons onder de trein geraakt.
Maar diep in mij zat dat niet lekker. Ik had die jongen, de oudste zoon, die
geen deelnemer was van Qbus, een paar keer meegemaakt als we bij hen thuis een
bespreking hadden met enkele deelnemers over nieuwe activiteiten of een
studieweekend in Drenthe.
Hij kwam wel ‘ns met een ‘hoi’ of ‘hallo’ voorbijlopen en ging dan meestal naar
z’n kamer.
En iets in mij zei, dat het niet goed ging met hem. De voorlaatste keer dat ik
hem zag, maakte dat mij zo ongerust, dat ik hem een volgende gelegenheid wilde
aanspreken. Die volgende maal was in Haarlem. Ik moest daar op ’n middag zijn en
teruglopend naar de auto zag ik hem aan de overkant in gezelschap van wat
anderen. Ze maakten een ontspannen indruk en dat wilde ik niet verstoren door
hem daar nu aan te spreken.
Maar het ongeluk raakte me diep. De geruchten dat hij voor die trein gekozen
had, pasten meer in het beeld van mijn ongerustheid. En ik voelde me schuldig
door nalatigheid; dat liet mij niet los. Een diep gevoel van schuld staat in
nauw verband met een diep gevoel van het verwaarlozen van de essentie van je
bestaan.
Ik weet niet zo direct meer, of het via Martin Buber was of een verwijzing van
een ander, die in een van zijn boeken beschreef hoe daar in het verleden mee
werd omgegaan. Het werd 'boos op God' genoemd met een advies in de sfeer van:
“Uit je woede, maar verberg je. Verstop je onder een kameelharen kleed, dan ziet
en hoort Hij je niet.” Ik begreep dat als: "Verstop je onder een kleed, zodat je
vrij bent van alle invloeden van buiten."
Ik had weliswaar geen kameelharen kleed, maar achter in mijn auto lag een
picknickplaid van paardenhaar en die nam ik mee naar boven. Ik heb die nacht tot
ongeveer drie uur onder dat kleed gezeten. Niets gegeten, niets gedronken. En ik
heb het mezelf vreselijk kwalijk genomen dat het zo was gegaan. “Maar wat er ook
gebeurt, ging door me heen, ”al zijn het de meest verschrikkelijke dingen, ik
ben die ik ben en zal alles aanvaarden wat mijn opdracht veroorzaakt.”
Iets na drieën lag ik in bed en viel in diepe slaap.
“Ja”, zei de brandweerman, “Qbus is in vlammen opgegaan. We konden U niet
vinden. Er werd gezegd dat U in Noordwijk woont, maar daar was U nergens bekend.
Zojuist hoorde ik dat U in Noordwijkerhout woont. Het Qbuspand is total loss. Om
drie uur werd het sein ‘brand meester’ gegeven en kon ik naar U op zoek gaan.”
Had ik geen paardenharen deken om me heen geslagen, dan had ik waarschijnlijk
vanuit m’n raam in de verte de vlammen zien oplaaien boven de Poelpolder. Een
uurtje later liep ik door de verkoolde resten van het pand, met tranen in m’n
ogen.
Gelukkig was de familie er nog. Een maand later vierden we ons 250-jarig bestaan
wim, barabara, jan, anneke, jos, margreet, leo, henk, sam
5.17 Oud papier
Begin augustus werd ik gebeld door Bep Kortekaas. Ik had haar iets eerder al ‘ns
ontmoet, althans zij zag mij zitten in het Vierkant.
Wij zaten daar met een paar bestuurders en deelnemers wat te kletsen na een
avondje schilderen en inrichten van het nieuwe gebouw. Zij kwam binnenlopen met
een paar leden van de Qbus-huisvrouwengroep, die ook betrokken waren bij het
oprichten van een nieuwe politieke partij, de PPR, een voorloper van GroenLinks.
Die vrouwen begroetten mij hartelijk. Ik was hun cursusleider.
“Wie is dat”, vroeg Bep hen, waarna ze direct naar me toe kwam en zei: “Jou wil
ik binnenkort even spreken over een filmclub.” Die week kwam ze langs in het
nieuwe gebouw met Eugène, haar oudste zoon.
Nu belde ze, dat Eugène met vriendjes in de Poelpolder oud papier had opgehaald
voor Harlekino en Qbus, omdat beider gebouwen vlak na elkaar in brand waren
gestoken. Of zij en de moeders met hun kinderen op vrijdag 12 augustus de
opbrengst konden komen brengen.
Dat was een inspirerend initiatief. Aanvankelijk waren er door de centrumraad
plannen geopperd voor een loterij of een rommelmarkt met braderie, zoals we die
tegen de zomer hadden gehouden voor de inrichting van ons nieuwe gebouw.
De loterij was afgewezen, omdat we bij een actie voor de inrichting van het
nieuwe gebouw hadden gemerkt, dat zoiets bij oudere mensen teveel op de emotie
werkt. Ze keren zomaar hun hele portemonnee leeg in de collectezak en dat zal
zeker, zo vlak na de brand, het geval zijn. En een paar maanden eerder waren we
al met een vrachtwagen door het dorp gegaan om spullen voor de rommelmarkt op te
halen. Dat idee leek nu dus ook weinig kansrijk.
Maar een oudpapieractie bood perspectief.
Met Hans de Buisonjé, de voorzitter, en Bep werden de activiteiten van de
kinderen en de deelnemers van het comité “Help Qbus uit de brand” gestroomlijnd
met de actie voor Harlekino, het creatieve centrum voor kinderen.
Tweemaal per maand reden er twee vrachtauto’s van oudpapierhandel Hoogervorst
door heel Lisse. De oud-papierprijs was torenhoog, 25 cent (een eurodubbeltje)
per kilo en de lange rente op de bank bedroeg 12%. Toen jaren later de prijs van
oud papier was gezakt tot onder de kiloprijs voor vuilnisafvoer, heeft de
gemeente dat met een subsidie gecompenseerd.
De Stichting Qbusfonds heeft jaarlijks met de renteopbrengst van het
bijeengesprokkelde kapitaal het jeugd- en jongerenwerk in de Bollenstreek kunnen
steunen.
Harm heeft op de foto hier boven het geld in z’n handen; Eugène houdt een toespraak. Diverse kinderen
uit de Poelpolder hebben meegeholpen.
5.18 Keukenhof
In de oude Qbus hadden we een tijdje last van wat gasten uit de buurt die soms
bij nacht en ontij het gebouw via de brandtrap aan de achterkant binnen braken
en met name in het bargedeelte boven een feestje bouwden.
Dat gebeurde dan op 'n zondagnacht, zodat de twee dames die maandagochtend de
boel kwamen schoonmaken handenvol werk hadden. Als wij zo’n maandagmiddag
begonnen lag er in dat geval een briefje met de vraag of het weer 'ns feest was
geweest. De dames dachten aanvankelijk, dat het jongerenwerk in het weekend soms
op ruzie uitliep.
We hadden wel sterk de indruk, wie binnendrongen. Maar we kregen er moeilijk vat
op.
In die tijd was het ook erg druk met het uitbouwen van het vormingswerk in
Hillegom en Sassenheim. Daarnaast vroeg ook de landelijke organisatie van het
VJV de nodige aandacht, omdat het Ministerie van Onderwijs met allerlei ‘Programmavoorschriften’ bezig was, het werk onderwijskundig enigszins in goede banen te krijgen.
Omdat het aantal VJV-deelnemers sterk groeide, kon ook de staf worden
uitgebreid, werd de benedenruimte stafkamer en werd er voor administratie en
directie een woonwagen aangeschaft. Die werd naast de voordeur dwars op het
gebouw gezet, zodat de gemeentewerf met de rommelig opgeslagen rollen
prikkeldraad, verkeerspalen en smederijwerk wat aan het zicht werd onttrokken.
Ria was ondertussen opgevolgd door Tonnie en Annemieke.
Links van de deur stond het bureau van de administratie; mijn bureau stond
rechts achter in die wagen.
Al met al was het een hele drukke tijd. Ook omdat de gemeente Lisse welwillend
stond tegenover onze behoefte aan een groter gebouw. Regelmatig kwam Wethouder
Mesman langs en reden we met zijn auto langs een zaaltje, een oud bollenkoelhuis
of het weeshuis achter De Engel. Hij leefde erg met ons mee. Toen het Lisser
Weekblad boven een verhaal over onze huisvestingsproblemen eens kopte, dat ik
alle inwoners van het dorp maar grijze muizen met kuddegedrag vond, weigerde hij
te geloven, dat ik dat zo gezegd zou hebben.
Hij had zelf ook wel ‘ns ‘persmensen’ meegemaakt.
Maar elk goed bedoeld accommodatievoorstel bleek na beschouwing en overleg toch
niet acceptabel. Dat ging in Hillegom met Villa Remina iets sneller weliswaar,
maar in Lisse stemde de gemeenteraad uiteindelijk in met nieuwbouw.
Vaak at ik tussen de middag en de avond gauw even iets bij Beijersbergen of Tong
Ah om snel weer aan de slag te kunnen. Maar af en toe ging ik toch naar huis
voor een hapje en een douche om ’s avonds de cursisten weer fris tegemoet te
kunnen treden.
Op zo’n dag reed ik ‘ns via het Keukenhofbos naar huis. Vlak voordat ik
Keukenhof bereikte, op de eerste duinwal vanuit Lisse waar rechts drie witte
huisjes staan en links de entree is naar het kasteel, zong het ineens door m’n
hoofd op de melodie van Our Eyes Are Open uit Hair: “Mijn hoofd loopt over..,
mijn hoofd loopt over..”. En hoor ik mezelf denken: “Gelukkig heb ik zoveel
routine, dat ik het wel aan kan”. Waarop een diepe basstem zegt: “Hoedt U voor
routine; Gij hebt een Route te gaan!”.
In die tijd stond er in de bovenlade van mijn bureau een bakje met wat kleingeld
en merkte ik, dat daar af en toe wat uit gehaald werd. De deur van de
administratiewagen was niet op slot als er in het gebouw gewerkt werd. Zo kon je
vanaf de vlonder van het pand makkelijk overstappen op het trapje om de
wagendeur te openen.
Na enige tijd meende ik te weten, wie daar mee bezig was. Ik legde naast het
geldpotje een envelop neer waar op stond: “25,-- Petra V. aanbetaling cursus”.
In die enveloppe stopte ik een briefje met de tekst: “Had je niet gedacht hè,
....?” Ik merkte, dat ik gelijk had. Het was een van die gasten, waar Jos en
zijn Amsterdamse vriend de gangmakers-in-baldadigheid van waren. Ze hadden
nauwelijks tot geen interesse in ons cursusaanbod.
Als enige van de staf had ik ‘redelijk goed’ contact met hen, nadat ik een keer
onverhoeds tussen twee vechtende gasten was gesprongen en de ruzie had kunnen
beslechten.
Ik hield ze ook verantwoordelijk voor die weekendinbraken met drankmisbruik. In
feite
waren ze bij uitstek de doelgroep van ons werk.
Toen Jos met veel bombarie weer ‘ns aan de bar zat, heb ik de groep gezegd, dat
ik hun inbraak-fuiven niet meer accepteerde. Het was een schande voor onze
schoonmaakdames en voor ons vormingswerk. “Maar wanneer mogen we dan wel keten,”
vroeg Piet. “Zo gauw we in het nieuwe gebouw zitten”, zei ik in mijn
onbevangenheid, verbouwereerd als ik was door hun indirecte bekentenis. Tot dan
hadden ze ‘de heilige onschuld’ gespeeld als ik er ‘ns op zinspeelde, dat zij
wellicht de fuivende inbrekers waren.
“Gelukkig hebben we het oude gebouw nog”, dachten we na de brand. En dat was ook
zo. Maar wat een puinhoop. Chocomel op alle muren, glaswerk stuk gegooid, de
toiletdeur leek met een bijl bewerkt. En terwijl ik nog niet wist, hoe dit aan
te pakken, kwam Johan binnen met een paar vrienden en veel “Sorry, maar het
mocht toch van U?” Tegelijkertijd pakten ze bezem en dweil en hielpen mee met de
schoonmaak. We hebben in het oude gebouw nog ruim twee jaar kunnen werken met de
hele doelgroep, zonder gedonder en met veel plezier.
5.19 De Oude S 1979
In het voorjaar werd al duidelijk, dat het niet goed ging. Een zeurderige pijn
in de rug had hem tot een gang naar de dokter gedwongen. “Ach,” had de dokter
gezegd, “een koudje”. Zo met een ondertoon van ‘niet zeuren’.
Maar wat zeurde hij nou? Hij was zelden of nooit naar de dokter geweest! Toen
hij op een avond tien jaar eerder in elkaar zakte in de huiskamer en de dokter
een ernstige hartaanval constateerde, moest hij stil blijven liggen op de grond,
kussen onder z’n hoofd. Ma en ik zijn de hele nacht opgebleven. M’n oudste broer
werd toen hij thuiskwam en het had over “aanstellerij, teveel sherry” direct
door haar naar boven gestuurd.
De enige zorg die m’n vader in die nacht haperend kon fluisteren, was ‘een mis*
in het Latijn bij mijn begrafenis’.
Tijdens de kerstdagen lag hij toen in het ziekenhuis. De artsen constateerden op
basis van het cardiogram, dat hij een jaar of 10 à 20 eerder al eens een
hartaanval gehad zou moeten hebben.
Hij kon het zich nog herinneren. Hij was met
een van de dienstmeisjes en een paar kinderen op het strand aan het voetballen,
kreeg een heftige pijn in z’n borst en is toen even rustig gaan zitten. Een
uurtje daarna ging alles weer gewoon z’n gang. Het zal in het jaar geweest zijn,
dat Barbara geboren is (augustus) en Ma moest rusten in de middag. Dan ging hij
op zondagmiddag altijd wat doen met de kinderen.
Hij was dus niet kleinzerig of -zielig en voelde zich enigszins beledigd door de
huisarts.
Na een paar maanden ging hij nogmaals met de pijn in z’n rug naar de dokter. Nu
moest hij door naar het ziekenhuis. En hij moest daar blijven ook: Longkanker.
Uit wat Latijnse termen die de artsen rond zijn bed gebruikten, begreep hij dat
het een hopeloze zaak was. Hij wilde daarom naar huis om daar te sterven. Hij
heeft nog een week of zes geleefd. “Ja, maar je moet niet vragen: Hoe!”, zei hij
met zijn wijsvinger omhoog, toen m’n moeder hem een paar weken later er aan
herinnerde, dat ze toch mooi hun 38e trouwdag hadden gehaald.
Wat ons gezin betreft, zijn deze weken voor mij de mooiste tijd in
gezamenlijkheid. Het was nog rustig op m’n werk; het programma 79/80 was al
vastgesteld. Ik kon veel thuis zijn en meedoen in de Zeestraatse beslommeringen.
Toen de burgemeester belde of de muziek, die vanwege de kermis en de Wielerronde
van Noordwijkerhout door de straat galmde, moest worden afgezet, vond mijn vader
die vraag een eer, maar het stopzetten niet nodig.
Met hem heb ik de teksten en gezangen voor de uitvaartdienst besproken. Een mis
in het Latijn. Ik ben er speciaal voor naar de pastoor geweest om het hem te
vragen. Vooral ook, omdat m’n vader het Dies Irae gezongen wilde hebben. De
pastoor keek me twijfelachtig aan. Het Latijn was al jaren afgeschaft en het
Dies Irae werd al helemaal niet meer gezongen in de kerkdiensten. Nadat ik hem
had uitgelegd waar die 19 strofen van “De Dag der Wrake” over gaan en waarom m’n
vader daar zo aan gehecht was, ging hij akkoord.
Vroeg in de ochtend belde m’n moeder. Ze had net de dokter op visite gehad. Die
had een recept achtergelaten met de mededeling dat m’n vader nog wel een paar
dagen te leven had, maar ze was er niet gerust op. Of ik kon langskomen, het
ging niet goed. Ik spoedde me naar huis en zette me aan het bed. Enigszins
verward keek m’n vader even op, zocht mijn arm en sloot z’n ogen weer. Hij
ademde rustig. M’n moeder draaide zich om naar de wastafel om even haar haar te
doen. Er hing een serene sfeer.
Op het moment dat m’n moeder zich even omdraaide naar het bed, wilde ik net haar
aandacht trekken door met m’n linkerarm haar stil aan te raken. M’n vader was
zíjn laatste adem aan het uitblazen en we zagen over zijn gehele lichaam een
rustige, langzame ontspanning glijden.
"Hij is dood", constateerde ik. "Ja", zei m’n moeder vol acceptatie. En zij ging
verder met haar ochtendritueel.
Even later kwam Theo binnen. Hij had net Barbara naar school gebracht. Dus
tussen acht en half negen zal m'n vader gestorven zijn. De dokter die opnieuw
even langskwam, leek enigszins gepikeerd. “Hij had nog wel een paar dagen te leven.”
Kees Warmenhoven, de iets oudere overbuurman, belde even later aan. Hij had
gehoord dat m’n vader ernstig ziek was en wilde even komen kijken hoe het ging.
Dat hij al gestorven was, raakte hem diep. Snikkend liep hij de trap af.
Even later reed ik naar Hillegom, waar m’n oudste broer werkte.
Vlak buiten Noordwijkerhout heb ik de auto even langs de kant van de weg gezet.
Ik kon m’n huilen niet meer stoppen en voelde, dat ook nu groot verdriet en diep
geluk intens verweven kunnen zijn.
Ondertussen was Jan Zwaan bezig met het opbaren van m’n vader en het sfeervol
inrichten van de rouwkamer. Hij raadde ons voornemen, mijn vader door zijn zonen
naar de kerk te laten dragen, ernstig af. Wij zouden die last zwaar
onderschatten volgens hem en konden de kist beter met de auto laten brengen en
daar in gepaste sfeer achteraan lopen. Maar hij begreep al snel, dat wij niet
van onze belofte aan m’n vader wilden afzien.
Mijn moeder was niet tevreden met de aflegging. Zwaan had de handen van mijn
vader over elkaar gelegd en de rozenkrans daar omheen. Ze vroeg me, of ik er op
wilde toezien, dat bij haar de handen gevouwen waren als in gebed met de
rozenkrans gestrengeld door de vingers.
Met m’n 5 broers hebben we de kist naar de kerk gedragen en vandaar naar het
graf.
Een dag eerder hadden we al geoefend. In de hal van de kerk hadden we een
draagbaar voor de kist gevonden, waar Theo op ging zitten. En plechtig schreden
we de kerk binnen. Het geheel kreeg een wat lacherig effect, omdat Theo door het
wiebelen zijn evenwicht soms dreigde te verliezen. En terwijl we wat achteloos
reageerden op zijn aanmaningen, komt Meester Prins binnenlopen met een kleinzoon
aan z’n hand. Ook bij hem was kortgeleden longkanker vastgesteld, maar met een
‘envelop-operatie’ kwam hij er genadig van af. Het moet voor hem confronterend
zijn geweest, dat wij daar luchthartig aan het oefenen waren.
Maar m’n vader heeft de begrafenis gekregen die hij graag wilde hebben. In het
Latijn, inclusief het Dies Irae.
Jules Linders, die lid was van het kerkkoor,
vertelde me later dat ook het koor heel blij was, deze ‘sequentia’ weer ‘ns te
hebben mogen zingen.
Zelf was ik in die tijd al ‘van God los’, maar ik had me voorgenomen om, bij een
verbod op een Latijnse mis, tussen de eerste en de tweede lezing te gaan staan
in het middenpad en met gedragen stem het Dies Irae in te zetten. Er op
vertrouwend, dat koor en kerk zouden invallen met “Quantus tremor est futurus”,
de tweede strofe: “Hoeveel schrik ligt er nog vóór ons"
In diezelfde zomer stierf Benda. Onder het maaien van zijn gazon gaf hij de
geest, heb ik gehoord. Peter Prins vertelde ik, dat ik die zomer mijn
biologische èn mijn geestelijke vader verloren ben.
Zij waren betrouwbare en geïnteresseerde bakens op mijn weg naar
zelfstandigheid.
5.20 Verscholen of verschuilen.
Het VJV-Bollenstreek was uitgegroeid tot een zeer gewaardeerde regionale
instelling. Maar de werksoort VJV kon door bezuinigingen en steeds dwingender
programmavoorschriften een deel van zijn vrije programmering en de pretentie om
uit te groeien tot hèt instituut voor permanente educatie, niet staande houden.
Landelijk waren er ‘cellen voor marxistische educatie’ naast instituten voor
yoga en bio-energetica en alles wat daar aan pedagogisch jeugd- en jongerenwerk
tussenin te bedenken was.
In augustus, bij het vaststellen van de activiteiten voor het seizoen 1979-1980
leidde dat tot spanning binnen het team. In Hillegom was de staf, voornamelijk
bestaande uit mannen, voorstander van de voortzetting van het cursuspakket zoals
dat al zo’n 10 jaar gebruikelijk was: creatieve expressie, muziek, theater,
wereldwerkwinkel.
In Lisse, waar Ciel en Nel, gesteund door José uit Hillegom sterk waren in
Emancipatie, Vrouwengroepen en Alfabetisering, werden echter de meeste
“deelnemersuren” gemaakt. Zij vormden de basis waarop de subsidie werd toegekend
voor het gehele instituut.
In die spanning moest een keuze gemaakt worden: “Verscholen” onder het
Ministerie van Onderwijs met basiseducatie, inburgering en alfabetisering als
programmaprofiel, of “Verschuilen” in het Jeugd- & Jongerenwerk binnen het
Ministerie van Welzijn en Cultuur met activiteiten in de sfeer van disco,
concert en theater. In die keuze wilde ik, als langstzittende medewerker niet
sturend zijn.
In het voorjaar van 1979 was er met bestuur en deelnemers al een nieuwe beleids-
en organisatienota gemaakt. Het instituut was er klaar voor. En in september
deelde ik de staf mee, dat ik in april 1980 zou vertrekken. Ik had aanvankelijk
zo’n 3 jaar willen werken in het VJV om beter beslagen terug te keren in het
Basisonderwijs, maar mede door plannen voor nieuwbouw, de regionale uitbouw en
de brand in 1977 was het 9 jaar geworden en wilde ik beginnen met een “vrij”
jaar. Met die vroege melding, was er ook ruimschoots tijd om een nieuwe
directeur te zoeken.
Zo kon het gebeuren, dat mij half april 1980 een prachtig afscheidsfeest met een
drukke receptie ten deel viel.
Bij dat afscheid zag ik de heer Keyzer, inspecteur VO/OV, voor de tweede keer.
5.21 Qbus III, het loskomen.
Ik rolde er makkelijk in maar merkte bij het naderen van de vertrekdatum, dat je
niet zomaar alles achter je kunt laten.
Voor het bestuur van het Qbusfonds, dat zich op al het jongerenwerk in de Duin-
en Bollenstreek richtte was het vanzelf-sprekend dat ik aanbleef als lid.
Halverwege de jaren 90 veranderde dat. Toen vond ik het (vanuit Rotterdam) een
te groot beslag op mijn tijd. Ook op het Fonds; een keer per jaar bijeen komen
voor de beoordeling van een paar financiële verzoeken uit het jongerenwerk in de
Bollenstreek met als afsluiting een diner op niveau.
Het VJV-bestuur wilde mij nog graag bij de sollicitatieprocedure voor mijn
opvolger betrekken.
Dat vond ik een moeilijke opgave, maar ik heb me neergelegd bij de voorkeur van
de meerderheid.
Twee jaar later was ik lid van de vertrouwenscommissie, die na een analyse van
de personeels-problemen het bestuur heeft geadviseerd, mijn opvolger te ontslaan
en de professionele staf aan te spreken op een collectieve verantwoordelijkheid
voor de organisatie.
Voor veel ouders van deelnemers was de afscheidsreceptie meer dan voldoende om
hun erkentelijkheid te uiten met een handdruk, boekenbon of een fles wijn. Voor
enkelen ging het wat verder. Zoals de vader die door zijn kinderen als
gewelddadig werd ervaren en van wie ik in de loop der jaren het gezin wel ‘ns
bezocht. Hij schoof schuchter uit de rij van receptiegasten naar voren en
frommelde onopvallend als afscheid een tientje in m’n hand. Of die moeder die in
m’n oor fluisterde: “Bedankt, sinds hij bij jullie kwam, heeft hij niet meer in
z’n bed geplast.”
Ze was de vrouw die graag belevenissen vertelde en als je haar ter toelichting
vroeg: "waar was dat?", ging staan. Ze nam dan een positie in, sloot haar ogen
en zei vervolgens: “Dan zo, dan zo, dan zo”, waarbij ze haar linker- of
rechterarm uitstak. In haar verbeelding zag ze dan ongetwijfeld de boom, het
stoplicht of de winkel op de hoek, waar de richting moest worden aangepast, maar
die beelden communiceerde ze niet. Noch zei ze ‘links’ of ‘rechts’, of hoeveel
straten je moest oversteken bij het rechtdoor gaan.
Voor de deelnemers van vormingswerk leek het bijna normaal dat ik voor m’n eigen
vorming ook weer verder moest. De gespreksgroepen ‘Op weg naar jezelf’ hadden
daar al hun specifieke bevindingen voor als onderbouwing:
- Indelingen die een mens maakt van alles dat is, schieten te kort;
- Op weg naar jezelf ontdek je, niet te bestaan. Het moet anders;
- In principe kun je van geen mens op aan, maar dat maakt die mens niet minder.
Voor sommige bezoekers die meer stamgast waren van het jongerencentrum dan
deelnemers van het VJV, was het moeilijker. Met sommigen van hen had ik een
sterke band ontwikkeld die, merkte ik, soms voelde als “vrienden voor het
leven”. Zoals bij Ruud, de timmerman, en Ron, de vrachtwagenchauffeur. Zij
brachten vaak zeven avonden per week door in de ‘huiskamer’ van het centrum,
dronken menig pintje en domineerden af en toe zodanig, dat de deelnemers na
afloop van hun cursus snel huiswaarts gingen. Toch waren ook zij onderdeel van
het vormingsproces. Hun vaak ongezouten kritiek op de gang van het leven, hun
werk of de programmering van het VJV werd strategisch gepareerd. Mijn
vrouwelijke collega’s moesten daar niet aan beginnen; hen werd al snel, onheus
of seksistisch, de discussie onmogelijk gemaakt. Zelfs Ciel, die cursussen gaf
in het creatieve vlak en gespreksgroepen leidde voor kritische vrouwen, gaf de
moed op. Vaak probeerde ze toch die gasten aan het denken te zetten met een
vraag of opmerking. Maar toen Gerard, pikeur bij een manege, eens reageerde met
“Zo Ciel, heb je leren pijpen?” was voor haar de maat vol. Ze was als altijd
vlot gekleed en droeg soms modieuze laarzen, maar ze zag bij hen geen serieuze
belangstelling voor haar feminiene wereldvisie.
Zelf stond ik wel eens een uurtje achter de bar, of bij zo’n groepje Spa te
drinken. Gesprekken aandachtig en kritisch volgen, vragen met weerhaakjes
stellen of suggesties voorleggen over thema- of filmavonden. “Frappez, frappez
toujours”, had een Franse gids me geleerd. Anders verlies je de aandacht en
lopen ze alle kanten uit.
Tijdens een gesprek over een serieus aanbod van een groothandel in drankjes, die
wilde bijdragen in een rommelmarkt/veiling voor het nieuwe gebouw, werd dat door
hen eenstemmig afgewezen. Zij dronken alleen maar Heineken en al die andere
bocht ging er bij hen niet in.
“En zeker geen Bavaria. Daar hoefde je niet eens een slok van te nemen;
dat rook
je al van een meter, wat zeg ik, van 10 meter afstand!”.
Iedereen was dat met Ron eens.
In zo’n geval kan ik het dan niet laten, een paar dagen later in een onbewaakt
moment een vat Bavaria aan te sluiten. Ze hebben het niet geweten, tot de
laatste ronde. Toen hadden we nog een leuke discussie over smaak en verbeelding.
En, de sponsor van de rommelmarkt/veiling mocht zijn Bavaria presenteren.
Johan was daar ook bij. Hij was min of meer als ‘ongeleid projectiel’ en te jong
voor het VJV, meegekomen met z’n broer en diens vrienden uit de Gasstraat. Hij
zat snel op de kast en kon makkelijk uitdagen voor ‘effe heuten’. Maar ik kon
goed met hem overweg. Hij groeide snel in bedachtzaamheid en ontwikkelde
vaardigheden die hem een spectrum boden voor een betere toekomst. Hij werd
actief in de centrumraad, schreef mee en deed de redactie van de Qbuskrant.
Toen hij na de leerplicht met een paar gasten in een distributiecentrum ging
werken, was hij al snel degene die promotie maakte en leiding gaf aan zijn
collega’s. Ook met hem deelde ik dat basisgevoel ‘vrienden voor het leven’.
Soms kon je je ook heftig vergissen. Zoals bij Edje. Hij kwam wel ‘ns met Wop
een biertje drinken als hun stamkroeg dicht ging en wij toevallig nog open
waren. Later kwam hij ook vroeger op de avond langs. Hij dronk veel en was niet
direct geïnteresseerd in een cursusaanbod. Zijn ouders waren al oude mensen;
thuis vond hij geen voldoening. Na veel aansporing wilde hij toch wel meedoen in
de centrumraad.
Daar ontdekte ik pas na een aantal bijeenkomsten, die altijd begonnen met de
notulen van de vorige vergadering, dat hij niet kon lezen of schrijven. Door
zijn bravour had hij dat altijd kunnen verhullen.
Met Johan, Edje en William ben ik nog een dag of tien gaan kamperen in
Frankrijk.
Daaraan vooraf zijn we een dagje uit geweest naar de Pier van Scheveningen. Even
kijken of we het met z'n vieren een dagje vol hielden.
Dat lukte prima. En Frankrijk daarna was voor ons alle vier een leuke vakantie.
Edje is niet lang na mijn vertrek uit Qbus gestorven. Te jong voor zijn
leeftijd, maar zijn toekomst zag er niet rooskleurig uit.
Daarnaast waren er mensen die, afgaande op gesprekken en interviews in de
regionale bladen, de indruk hadden, dat ik na mijn vertrek een sabbatical in het
buitenland zou doorbrengen en dus een jaartje
onbereikbaar zou zijn.
Zoals Bep,
van wie ik onderstaande brief met foto kreeg.
Lieve Jan,
Wat kan ik je meer geven dan onszelf?
We hebben jou leren kennen en zijn daar blij om. Van Bart en mij een goed jaar
toegewenst. De wereld met zijn mensen heeft veel te bieden, de wereld en haar
mensen herbergen veel gevoel en liefde in zich.
Bart en ik hebben een basis geschapen.
Op deze basis zouden we je graag nog eens
terug zien.
Jij was en bent er, dat is voor ons voldoende. Laat mij je nu een kus geven en
zeggen:
De wereld is een thuis.
Maar ik bleef gewoon thuis. En na een paar maanden begreep ik, dat wie niets in
petto heeft niet zomaar een jaartje kan freewheelen, al noemt hij het een
sabbatjaar.
5.22 Inspectie VO-OV
Geheel onverwacht krijg ik in juni een telefoontje uit het Onderwijscentrum
Zeist. De heer Joost Reuten wil weten, of ik in principe bereid ben, tijdelijk
een functie te aanvaarden als inspecteur voor het buitenschools en het
volwassenenonderwijs.
Het College van Inspecteurs VO-OV (Volwassenen-onderwijs), waarvan hij
Categoriaal Hoofdinspecteur is, kampt al enige tijd met een zieke collega. Hij
nodigt me uit voor een verkennend gesprek.
En zo rij ik op een zomerse dag, raam open, boordje los, naar Zeist voor een
ontmoeting. Een interessant gesprek. Ik was voorgedragen door de heer Keyzer,
die Kees bleek te heten. Hij was inspecteur in de Regio Holland, waar ook Lisse
onder viel. Slechts tweemaal had ik hem ontmoet.
De eerste keer was met enige huiver. Bij contacten of vergaderingen met
VJV-collega’s werd hij vaak genoemd en was hij gevreesd. Heel streng in
beoordeling, pietluttig in de controle van de deelnemersadministratie. Een
vreselijk autoritair persoon, werd er gezegd.
Hij had via Annemieke aangekondigd
dat hij de volgende ochtend om negen uur in Lisse zou zijn, alsof hij helemaal
geen idee had, dat wij vaak werkdagen hadden van 10:00 tot 24:00 uur, als het al
niet later werd. Maar ik was er op tijd. Annemieke vanzelfsprekend ook, net als
de andere medewerkers die zich met hun activiteit wilden presenteren. Hij kwam
een uurtje later, woonde in Alphen aan de Rijn en moest zijn kind nog naar
school brengen, vandaar.
Nadat de staf zich had voorgesteld en het gebouw was bekeken, gingen we in mijn
kamer het gesprek aan. We hadden uitvoerige beleidsnota’s bij de hand met
activiteitenroosters en koffie. Tot ver over lunchtijd hield hij me bezig; van
alle programma’s wilde hij een verantwoording horen. Waarom wilden we niet
alleen werkende en werkloze jongeren, maar ook scholieren en huisvrouwen als
deelnemer inschrijven? Waarom vonden we film, yoga, fotografie en creatief
knutselen of toneel ‘vormingswerk’? Ik legde hem uit, dat in onze optiek de
activiteit op zich geen garantie is voor het vormende element van ons werk; het
gaat om de methode en de medewerkers die de cursus geven. Het gaat om een
agogisch verantwoord proces. De waarborg moet komen van de evaluatie en het
gezamenlijk bijstellen van de leerdoelen en het vormingselement, zowel met de
deelnemers als met de collega’s. Die waarborg noemen we “de sleutel van de
methode”; het vormingselement noemen we in de doelstelling “de opdracht als
mens”. Het gaat om inclusief denken; cognitieve empathie, je herkennen in de
ander.
Vanuit die toelichting ging hij alle activiteiten langs. Bij ‘toneel’ vloog hij
echter uit de bocht. Hij raakte enthousiast over de benadering en herinnerde
zich de vele toneelstukken waarin hij in zijn studentenjaren een rol had
gespeeld. Met luide stem droeg hij regels voor uit klassieke stukken. Geweldig
vond hij dat, vooral Shakespeare: “‘k Zie node hijgende onmacht zwaar belast, of
ijver die zijn best doet en bezwijkt”. Dergelijke zinnen galmden door de kamer.
Plots stond hij op; hij had haast. Helaas geen tijd voor een late lunch; hij
moest vanmiddag zijn kind nog ophalen van school. We schudden elkaar de hand en
ik liet hem uit.
Terug ik de stafkamer zag ik bevreesde gezichten van medewerkers.
Waarover was
hij zo kwaad geworden? Door het hele gebouw hadden ze hem tekeer horen gaan!
Na het gesprek met de Categoriaal Hoofdinspecteur legde die me uit, niet alles
voor het zeggen te hebben in het vacaturebeleid. Ik zou eerst nog over een week
of twee een gesprek moeten voeren met de PIGO, de Plaatsvervangend Inspecteur
Generaal Onderwijs, en, bij welbevinden, drie weken daarna nog met de IGO, de
Generaal zelf.
Als dat allemaal in dezelfde lijn lag, zou ik worden opgeroepen door de RPD, de
Rijks Psycho-logische Dienst, voor onderzoek. Dat waren allemaal vaste
onderdelen van de voorgeschreven selectie- en aanstellingsprocedure.
“Doe wel een stropdas om”, adviseerde de Categoriaal Hoofdinspecteur me nog,
wijzend naar m’n overhemd. “En houd er rekening mee, dat de IGO een zeer
katholiek mens is”.
Piet van Poeldijk was de eerste oud-collega wiens inspanningen ik nu als
inspecteur in VJV-Westland moest beoordelen. En ik heb er daarna velen gezien,
op wisselende tijdstippen, mèt en zònder afspraak vooraf, zoals me gevraagd was.
Zuid-Holland Zuid, Noord-Brabant West en Zeeland vormden mijn werkgebied, het
Inspectie Onderwijs Instituut stond in Zeist en m’n standplaats was
Noordwijkerhout.
In die tijd volgde ik met m’n broer Sam een wijncursus bij de SVH, de Stichting
Vakopleiding Horeca, met goed gevolg. De diploma’s zouden worden uitgereikt op
een feestelijke jaarvergadering van de landelijke organisatie. Daar de opleiding
viel onder de termen van Buitenschools Onderwijs was mijn collega Kees Keyzer
uitgenodigd, maar hij had in de werkbijeenkomst in Zeist al laten weten,
verhinderd te zijn. Mij vertelde hij, geen zin te hebben in zo’n
feestvergadering met diploma’s.
Bij de opening van de bijeenkomst werden allen van harte welkom geheten en in
het bijzonder de hooggeachte inspecteur van het Ministerie van Onderwijs, de
heer Keyzer. Daarbij knikte de spreker naar rechtsvoor, waarop de zaal hartelijk
applaudisseerde. Ik kon het dan ook niet laten, tijdens de pauze even naar
SVH-man te lopen om hem te vragen waar mijn collega Keyzer was. Bleek die
onverwacht toch nog verhinderd te zijn.
Het VJV-werk, bleek uit mijn bezoeken, was inderdaad een lappendeken van
veelzijdigheid. Maar vergeleken met het schriftelijk en buitenschools onderwijs,
zoals de LOI en de Moedermavo, waren niet alle lappen van een kwaliteit zoals
die in de richtlijnen, jaarplannen en evaluatierapporten werd beschreven.
Daarbij werd er soms ook wel heel gemakkelijk omgegaan met de registratie van
deelnemers.
“Goh, tijd niet gezien”, zegt de een.
“Ja”, zegt de ander: “Ze belden. Er komt vanavond iemand kijken.”
Die iemand was ik. Zij had mij nog niet gezien. Ik had in de deelnemerslijst al
wel gezien, dat zij alle avonden van de cursus als ‘aanwezig’ was aangevinkt.
De landelijke organisatie van het VJV was niet erg blij met mij als ‘insider’ in
het inspectieteam. Het Ministerie van Onderwijs had er veel waardering voor. Men
had daar, vanaf de omschakeling van MA naar VJV, weinig grip kunnen krijgen op
de bestuurlijke deskundigheid en de agogische/educatieve kwaliteit van docenten
en activiteitenaanbod. De politieke druk om alfabetisering en inburgering van
etnische minderheden prioriteit te geven, nam steeds meer toe.
Uiteindelijk is in 1988 VJV-Bollenstreek met de beleidsnota "Qbus Volwassenen
Educatie" het vormingswerk teruggebracht tot Alfabetisering en Basiskennis. Vier
jaar eerder mocht ik meeschrijven aan een adviesnota Hillegom, "Van
Jeugdwerkbeleid naar Jeugdbeleid."
Tien jaar later ben ik uit het Qbusfonds gestapt. Dat fonds richt zich op de
Bollenstreek en voor mij werd Jeugdbeleid meer "Jonger Beleid", Nieuw Beleid: De
wereld is voor morgen bedoeld. Dat moet beginnen in je eigen omgeving. De
Meineszbuurt als Wereldwijk.
Maar, nog even terug naar 1980:
5.23 Perspectieven Jeugdbeleid
De Provincie Noord-Holland kende, net als andere provincies, ‘Adviesraden voor
Beleid’.
De Provincie heeft op veel vlakken een specifieke functie tussen het Rijk
(beleid) en de Gemeente (Uitvoering): de Steunfunctie. Die functie werd
georganiseerd via instituten of regionale platforms voor mensen die bestuurlijk
of professioneel thuis waren op bepaalde beleidsterreinen, die maatschappelijk
onderzoek deden, of ondersteuning gaven aan burgers en initiatieven op gebieden
als Jongerenwerk, Sport, Maatschappelijke of Politieke Participatie,
Gezondheidszorg, Kunst en Cultuur,
Soms waren er diverse werkvelden onder één directie. Zo was er een Raad voor
Sport en een Raad voor Jeugd- en Jongerenwerk onder één voorzitter, één directie
en administratie, maar wel met twee aparte besturen en ‘bureaus’ voor de
medewerkers.
Aangewakkerd, denk ik, door de wet op de democratisering en de ‘Radendiscussie
N-H’ ontstonden er spanningen tussen de directeur, de jeugdconsulent èn het
bestuur van de Raad voor J&J-werk. De instelling van een vertrouwenscommissie
leidde tot een interim-bestuur. Dat besloot de directeur los te koppelen van de
Jeugdraad en de consulent buiten dienst te stellen.
Er zou dan een deskundige van buiten gezocht kunnen worden die op basis van één
dag per week binnen zes maanden een plan zou ontwikkelen voor een Provinciale
Raad voor Jeugdwerk.
Dat interim-bestuur had de instemming van de Provincie, maar in het politieke
vizier van het welzijnsbeleid werden de Adviesraden al gezien als
‘ondemocratisch’ en dus niet meer passend in nieuw beleid.
Zo kwam het, dat Ton van ’t Hof mij belde met de vraag of ik mezelf in staat
achtte, naast het inspectiewerk ook nog een visie te ontwikkelen voor een
provinciale jeugdraad.
Ik had na een gesprek met het interim-bestuur nauwelijks ‘ja’ gezegd, of de
Provincie koppelde dit aan een secretariaatsfunctie voor de ‘Adviescommissie
Planning Jeugd- en Jongerenwerk en het Buurt- en Clubhuiswerk’, kortweg "SCW”:
Sociaal-Cultureel Werk.
En met deze meer-dan-dubbelbaan:
Inspectie VO-OV,
Jeugdbeleid N-H, Planning SCW N-H
begon een nieuwe periode.
terug naar inhoud
of naar hoofdstuk 6: multiple choice en de tweespalt
|