DAG DROMEN NA DE LUNCH.

inleiding over jeugdbeleid in noord-holland
in het kader van de hearing

"cultural dynamics in regional development

project  10,  council for cultural coöperation
raad van europa

Bergen, Noord Holland, 27 januari 1987


Stelt u zich voor dames & heren,
dat een politiek bestuur u vraagt:

"Zou jij mijn waakhond willen zijn?
Ik zou namelijk zo graag in alle sectoren van mijn beleid
structureel aandacht willen inbouwen voor jeugd & jongeren, maar
ik denk er misschien niet altijd aan.
Daarom heb ik,
niet om mij te beschermen tegen de gevaren van buiten, 
maar om mij achter de vodden te zitten
zodra ik dat voornemen dreig te vergeten,
een waakhond nodig."

Zou jij mijn waakhond willen zijn?

Zou u op zo’n vraag "Nee" kunnen antwoorden?
Nee, dat vonden wij ook, en we zeiden dus Ja.

Het overkwam ons ongeveer vier jaar geleden,
toen we toevallig net bezig waren, onze organisatie aan te passen
aan een nieuwe tijd en we er ook
een nieuwe naam voor bedacht hadden:

"Raad voor Jeugdbeleid".

De Raad wilde met zijn reorganisatie aangeven, dat de Provincie
op alle terreinen van haar beleid
binnen de ontwikkeling ervan
zowel aandacht zou moeten schenken aan implicaties voor de jeugd
alswel de directe betrokkenheid van de jeugd zou moeten bevorderen.

De Raad vindt namelijk, dat jeugdbeleid noodzakelijk is.

NIET alleen om de waarde, normen en
het erfgoed der vaderen veilig te stellen.
(Het paternalistische argument.)

NIET alleen om de specifieke problemen waarmee
de jeugd wordt geconfronteerd op te lossen.
(Het maternalistische argument.)

NOCH om de specifieke problemen waarmee
De jeugd de maatschappij confronteert
te onderdrukken of op te lossen
(Het repressiviteitsargument.)

NOCH om de jeugd van nu schatplichtig te maken
aan de maatschappij van morgen.
(het prestatieve argument.)

MAAR vooral omdat de jeugd,
mondiger dan ooit tevoren,
het recht heeft om gehoord te worden
en mee te doen.
(het solidariteitsargument.)

De Raad stelt zich kortweg ten doel:
"Werkzaamheden ontwikkelen op basis van
onderzoek, studie & overleg
ter verbetering van de positie van de jeugd met betrekking tot
hun ontplooiing, hun emancipatie en hun participatie in
het maatschappelijk, politiek, sociaal-economisch en cultureel leven."

"Een mond vol pretenties," zult u ongetwijfeld denken,
zeker wanneer ik U daarbij vertel, dat de Raad bestaat
uit 30 mensen die in hun spaarzame vrije tijd in werkgroepen actief zijn,
ondersteund door een Bureau waar 7 mensen gemiddeld 29 uur per week werkzaam zijn.

Gelukkig is het meer dan dat;
is het meer dan blazen in het zeil van je eigen boot.
En ik vind het een eer en een genoegen, dat ik U daarover iets mag vertellen.

In het dossier dat U als deelnemer aan dit congres hebt ontvangen,
vindt U een bijdrage van onze Raad aan deze hearing onder de titel: 
"Jeugdbeleid & Cultuurparticipatie".
Daarin wordt een korte, historische schets gegeven van
de ontwikkeling van beleid met betrekking tot de jeugd,
een bevolkingscategorie van globaal 0 tot 25 jaar.

Deze schets is overigens opgezet met een relativerend knipoogje,
want we zijn hier niet bijeen voor een
statische, waardevrije en historische beschouwing,
maar vooral om de dynamiek op te sporen,
de beweging, de interactie en de effecten daarvan,
zowel tussen bestuurslagen onderling,
alswel tussen bestuurders en bestuurden.

Alvorens daar nader op in te gaan eerst nog even iets over
de functies en werkwijze van de Raad.

De Raad heeft zich opgedeeld in secties, te weten:

Jeugdbeleid,
Onderwijs,
Hulpverlening,
Werkgelegenheid,
Etnische Groepen,
Woonmilieu & Huisvesting,
Jeugd- & Jongerenwerk.

Binnen deze secties zijn werkgroepen gevormd, die
door een beleidsmedewerker worden ondersteund.
Voorts verricht en coördineert het Bureau onderzoek en
ontwikkelt het experimenten ter bevordering van Jeugdbeleid.

Daarnaast participeert de Raad in een proefproject voor schoolverlaters en
een experiment ter bevordering van de kunstappreciatie en cultuurparticipatie.

De Raad heeft zich de eerste jaren van zijn nieuwe bestaan
voor een groot deel bezig gehouden met het inzichtelijk maken van
de situatie van jeugd en jongeren op bovengenoemde terreinen en
de zich ontwikkelende infrastructuur van voorzieningen. 

Op grond daarvan verschenen:

Studies en standpunten:
ingenomen op het gebied van werkloosheid, onderwijs, etnische groepen

Commentaren en adviezen:
uitgebracht over het provinciaal beleid ten aanzien van jeugdhulpverlening,
inspraakbeleid, volkshuisvesting, algemeen welzijn & ruimtelijke ordening, politiek jongerenwerk
en fondsen voor jeugdaccommodatie en studiefinanciering.
En een breed opgezet advies over de inhoud en de organisatie van
de ondersteuningsverantwoordelijkheid van de provincie
op het gebied van het jeugd- & jongerenwerk.

Daarnaast werden studie & themadagen georganiseerd:

Voor scholieren:
over medezeggenschap, de funktie van de schoolkrant,
racisme en discriminatie.

Voor gemeente-ambtenaren:
over reorganisatie van het welzijnswerk, jeugdbeleid,
jongerenhuisvesting, participatie;

Voor Welzijnsorganisaties:
een innovatieproject over relatieverbetering tussen
Nederlanders en Nieuwkomers;
een themadag over jongeren die in
de marges van de maatschappij zijn gedrongen.

Deze laatste activiteiten worden meestal met andere
instellingen georganiseerd om het draagvlak te verbreden.

Naast de adviesfunctie heeft de raad ook een functie
ten aanzien van beleidsinnovatie, voornamelijk gericht op
zowel lokale en regionale overheden als op de bestaande voorzieningen.

Deze innovatiefunctie is gericht op het bevorderen van onderlinge samenhang
en afstemming op de behoeften en belangen van de jeugd.

In de eerder genoemde notitie "Jeugdbeleid & Cultuurparticipatie"
vindt U twee projecten nader beschreven, waarbij beleidsbeïnvloeding & –vernieuwing
een duidelijk oogmerk zijn.

Als laatste heeft de Raad een "participatie-ondersteunende" functie
voor groepen en initiatieven die onvoldoende zijn toegerust om zich
een plaats te verwerven binnen de beleidsplanning van de overheid
en die binnen het bestaande ondersteuningsaanbod geen aandacht kunnen
krijgen of willen hebben,
omdat ze er met hun idioom niet terecht kunnen.

De werkwijze van de Raad kenmerkt zich door
het intern opbouwen en versterken van de kwaliteiten op alle terreinen die
voor jeugdbeleid van belang zijn en
het betrekken van alle belanghebbenden bij de ontwikkeling van een product.

De Raad identificeert zich in zijn werk niet met de overheid of instellingen,
maar met de jeugd, voor wie het betreffende product bedoeld is. 
Meer en meer slaagt de Raad er daarbij in,
jongeren bij deze ontwikkelingen te betrekken.

Die identificatie met jongeren en het van het daaruit
"kritisch creatief tegenspel" bieden
(een karakterisering van de Provincie)
kan in principe leiden tot botsingen met overheden en instellingen.

De Raad heeft die rol echter op zich genomen vanuit de overtuiging,
dat binnen de grenzen der redelijkheid
de kracht van het argument een eerbaar wapen is voor verweer.

Hiermee geachte toehoorders,
zijn we aangekomen bij het laatste deel van mijn inleiding en
nodig ik U uit,
mee te gaan op een speurtocht naar de dynamiek in het jeugdbeleid, oftewel:
de interactie tussen de diverse partijen.

Bij jeugdbeleid is globaal genomen sprake van drie partijen:
de jeugd, de instituten en de overheid.

Deze laatste partij,
die nogal eens de neiging heeft als solist op te treden,
doet in Nederland op drie niveaus van zich horen: 
nationaal, provinciaal en lokaal.

Instituten organiseren zich bij voldoende vraag of hoge institutionele behoefte
 bij voorkeur lokaal en bouwen vaak
zodanige netwerken op van gelijksoortige identiteit,
dat institutionele en functionele belangen nogal eens verward raken.

De jeugd staat erbij en kijkt er naar;

voelt zich al naar gelang de situatie:
inwoner van een gemeente,
soms Nederlander,
zelden Noord-Hollander; 
maar meer scholier of voetballer,
werkloze of gelovige,
Europeaan of liberaal,
onbegrepen kind of
"het huilen nader dan het lachen",
dan weer net andersom,

maar overwegend een mengeling van dat alles.

In de driehoeksverhouding die bestaat tussen
de overheid, de jeugd en de instituten
staat De Raad in de hoek van de jongeren.
Niet het belang van zijn organisatie staat de Raad daarbij voor ogen,
maar het behoud en de uitbouw van zijn functies,
die moeten leiden tot:

Het bevorderen en versterken van de positie van jongeren. 
Het bevorderen van toegankelijkheid en samenhang in de voorzieningen èn 
Het bevorderen van interne en externe consistentie van
het beleid van overheden en instituten
en de participatie daarbinnen van jongeren.

Met "interne consistentie" bedoelen wij,
dat een maatregel in zijn ontwikkelingsfase in relatie wordt gebracht met
voornemens en maatregelen uit andere beleidssectoren,
teneinde na te gaan of hij niet conflicterend zal werken op het overige beleid.
(verhoging van de kosten voor het openbaar vervoer in een tijd
dat de brandstofprijzen dalen,
klopt tweemaal niet met een beleidsuitgangspunt,
dat het besteedbaar inkomen van de onderste groepen uit de samenleving
niet zal worden aangetast).

Met "externe consistentie" wordt bedoeld, dat maatregelen zijn ontwikkeld vanuit
een visie op de positie van jongeren en aansluiten op hun belangen en behoeften.
Het samenvoegen van het kleuteronderwijs met het lager onderwijs tot "basisschool" 
enkele jaren geleden politiek onderbouwd op pedagogische gronden, 
lijkt na het verhogen van de entreeleeftijd meer op bezuinigingsstrategie,
dan dat het lijkt op "extern consistent" beleid.
(Het kleuteronderwijs grotendeels wegbezuinigen
zou op nog meer weerstand zijn gestuit)

Als we daarbij in ogenschouw nemen, dat
het politiek geformuleerde belang van kinderdagverblijven
(zowel vanuit pedagogisch als emancipatorisch beleid)
geen compenserende injectie kreeg,
zal duidelijk zijn, dat ook
de "interne consistentie" hier niet aanwijsbaar is.

Nog een kort voorbeeld om de complexiteit der dingen aan te geven:
De leerprestatie werd aanvankelijk beschouwd
als een kwestie van aanleg
(een kind was "knap"of "dom") 
later werd duidelijk, dat de "leer-oriëntatie
(op welke leergebieden oriënteert een kind zich bij voorkeur) 
en de "leer motivatie" (wat motiveert het kind tot leren)
van wezenlijk belang waren bij het beïnvloeden van de leerprestaties. 

Tegenwoordig weet iedereen,
dat er ook een verband bestaat tussen leerprestatie en
woon- & leefmilieu, 
schoolcultuur en toekomstperspectief, 
om enkele andere factoren te noemen.

En deze staan weer in relatie met het beleid op het gebied van
arbeid, ruimtelijke ordening, volkshuisvesting en welzijn.
(Gelukkig heerst in entropie geen chaos.)

Daarnaast zijn allerlei maatschappelijke ontwikkelingen van invloed.
Het ook in Nederland toenemend verschijnsel "echtscheiding" bijvoorbeeld
ontwikkelt zich bepaald niet evenredig met de maatschappelijke acceptatie
en ook het overheidsbeleid past zich vertraagd of onvoldoende aan
(bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting, justitie, sociale zekerheid),
met allerlei kwalijke gevolgen, ook voor de kinderen.


Wie jeugdbeleid nastreeft,
roept dus een krachtenveld op,
dat aanmerkelijk gecompliceerd is.
Temeer nog, als dat beleid wil uitgaan van
de positie en behoeften van de jeugd.

Dat vereist onderzoek en overleg,
toegang tot aanpalende beleidssectoren,
ruimte en tijd voor inspraak en participatie.


Om nu te ervaren, wat dat in de praktijk van jeugdbeleid betekent,
is het "Experiment West-Friesland" opgezet.

U vindt het experiment beschreven in de reeds genoemde notitie.

Onderwijs, hulpverlening, sociaal-cultureel werk,
gezondheidszorg, arbeidsmarkt en
13 gemeenten zijn erbij betrokken,
evenals uiteraard de jongeren zelf.

Voor diverse projecten zijn interdisciplinaire of
intersectorale werkgroepen in het leven geroepen.
Er komt een regionale informatiekatern
die jongeren in hun schoolagenda kunnen plakken,
en een "nieuwsblad" voor jeugdbeleid ,
waarmee het gebrek aan inzicht
dat de verschillende organisaties in elkaar hebben,
kan worden opgelost, zodat
de onderlinge communicatie kan worden bevorderd.

Daarnaast gaat er gericht onderzoek plaatsvinden:
een belevingsonderzoek onder 12 tot 15 jarigen waarbij
niet alleen de school, maar ook
de geografische en maatschappelijke omgeving
wordt betrokken en waarmee we trachten zicht te krijgen op
het omslagpunt van experimenteergedrag en risicogedrag.

Voorts komt er een onderzoek naar de plaats en betekenis van alcoholgebruik
(er wordt in die regio onder jongeren veel gedronken)
en wordt een plan ontwikkeld voor een attractief en uitdagend apparaat
waardoor jongeren zich bewust kunnen worden
van de effecten van alcoholgebruik,
opdat zij er weloverwogen mee leren omgaan.

Daarnaast worden er zowel in een werkgroep met ambtenaren
als in een overleg met jongeren mogelijkheden ontwikkeld om
het beleid toegankelijker te maken voor jongeren.

Met die 13 gemeenten wordt in regionaal verband overlegd om
het experiment verder te ontwikkelen en te beschrijven.
De ervaringen die wij in deze regio opdoen,
willen we overdraagbaar maken
naar de overige regio’s in Noord Holland.

Het experiment is zijn derde jaar ingegaan en zal begin 1988 worden afgerond.
Dan zal duidelijk moeten zijn,
onder welke voorwaarden jeugdbeleid gestalte kan krijgen.
Ontegenzeggelijk is het bovenlokale aspect van groot belang.

In een overwegend "landelijk gebied" zijn gemeenten alleen al
in de voorzieningensfeer onvoldoende geoutilleerd om
 aan de noden en wensen van de jeugd tegemoet te komen.
Er zijn dan ook verschillende jeugdverkeersstromen
(onderwijs, vrije tijd, werk, hulpverlening)
die een regionaal karakter hebben en
op dat niveau dan ook aandacht vragen.

Het experiment vraagt,
meer dan aanvankelijk verondersteld,
een geconcentreerde en geïntensiveerde inspanning,
niet alleen van de Raad, maar ook van alle anderen.

Na een moeizaam eerste jaar, begint er nu schot in te komen.
Niet in het minst zijn we daarbij geholpen door het
 vertrouwen dat er op de hogere politieke niveaus bestond. 
Met provinciesubsidie waren we in staat,
als begin van dit experiment
een probleeminventariserend onderzoek op te zetten. 

Door rijkssubsidies en fondsen werden de eerste vervolgprojecten mogelijk.
Op dit moment heeft ook het bedrijfsleven interesse getoond en
wordt wellicht door sponsering
de uitgave van het informatiekatern mogelijk.

Deze bijdragen hebben op zich weer een
zeer stimulerend effect op jongeren en instellingen.


"Wat leert ons dit nu allemaal?" hoor ik u zuchten.


Wel, om het konijn dan maar uit de hoed te halen:
Het bevestigt,
dat het regionale of provinciale niveau van handelen
uiterst belangrijk is,
zo niet een conditio sine qua non,
voor
>> het ontwikkelen van een interactief beleid
en
>> het waarborgen van regionale dynamiek.

Op rijksniveau staat men te ver weg van
de basis van de samenleving
en
lokaal is de situatie vaak te kleinschalig om
zelfstandig eigen beleid op te zetten.

Een intergemeentelijke aanpak vergroot
de handelingsmogelijkheden & -effecten aanzienlijk.

En daar komt het belang van de provincie (i.a. "regio") in zicht.
Het woord "provinciaal" heeft dan wel iets "kneuterigs",
maar daar zit hem nou net ook haar kracht:

Voldoende dicht bij de basis om probleemstellingen te kunnen herkennen;
voldoende afstand om te kunnen abstraheren en objectiveren.

Het provinciale niveau vormt in de Nederlandse verhoudingen
een uitstekend intermediair tussen
het rijk en de gemeenten.

Een voortschrijdende decentralisatie van
planning- & ondersteuningsverantwoordelijkheden
(met uiteraard de daarbij passende financiële middelen)
lijkt de Raad ook voor andere sectoren dan het specifiek welzijn
van groot belang voor de kwaliteit van het beleid.
Zeker als het niet alleen gaat om een productievere interactie
tussen de bestuurslagen onderling,
maar vooral om een effectievere interactie
tussen overheden en een volwassen samenleving.


Geachte aanwezigen,

ik hoop U met deze inleiding te hebben aangetoond
dat niet alleen jeugdbeleid belangrijk is,
maar ook,
dat het provinciale niveau van handelen
een bijzondere waarde heeft.
Vanuit dit tussenniveau kunnen bij uitstek
beleidsvernieuwende stimulansen uitgaan
naar beneden en naar boven.

Zeker als dit tussenniveau zich een waakhond aanschaft.

De Raad voor Jeugdbeleid is er trots op,
zo’n waakhond te mogen zijn.
We beseffen daarbij echter wel,
dat de aaibaarheidsfactor
niet uit het oog mag worden verloren.


Jan A.M. van Hensbergen
Raad voor Jeugdbeleid Noord-Holland
 

 

jeugdcultuur participatie

de jeugdconsulent 

welzijn noord-holland 1996

noord-holland verandert...

 

van jeugdbeleid
via

global younger policy.nl 

naar 
"
de wereld voor morgen"

 


 


Manhattan  Project  3.01
renergetic copyright 1998

NL  3022 BL 54   last update  10-09-2022 13:49
 
disclaimer   Q&A   contact