Mijn Gemene Leven

in de  duinendelta van  vierstromenland

Kaart Malmberg Atlas  /  Schelde, Eems, Rijn, Maas  /  De Schermlanden
Herinneringen,  verhalen en gedachten
geschreven tijdens de lockdown voor buren, vrienden & familie
Met dank aan allen met, door en voor wie ik dit mocht beleven
Bijgewerkt in juni 2023 in het perspectief van “78 in Zicht”

1. Over bewustzijn en omgeving
Een inleiding over het ‘voorgeborchte’, het prenatale stadium als bakermat of moederbord voor globaal bewustzijn en de innering van het geheugen.
Wie was mijn moeder; wat was mijn vader? De omgeving van mijn kindertijd, een Roomse enclave in de duinen. Zandwinning als opstart van de welvaart.

2. Vroege herinneringen
De verkenning van het huis, de peuter-/kleuterperiode; de lagere school, de gevaren van de zanderij en de Broeders van Liefde, inclusief de gevolgen van een gesprek over wat je later wilt worden.

3. De grote onthutsing
De misleide misdienaar. De biechtvader en de verlossende brief van vader. De Firma als internaat. Gezel met zakgeld. De middenstand, de opkomst van de supermarkt, de Kaninefaaten, Batavieren, Seastreet Singers. De naïviteit voorbij.

4. Hertenduin en de relativiteit
De jaren van betrekkelijkheid. Er zijn schoolmeesters nodig. De spelende mens: uitdagende leraren, cabaret, Sociëteit Ante Portas, de Oude Geleerde Man, The Saints, De Roomse Enclave, De wijn en de boeken. De wanhopige.

5. Banen van bevlogenheid
Schoolmeester, vakantie met de Barkas, gemengd onderwijs, de gemeenteraad, vormingswerk met een opdracht, loskomen van Qbus en perspectieven voor regionaal jeugdbeleid.

6. Multiple choice en de tweespalt
In Alkmaar begon facetbeleid; in Haarlem hield het op. De droomscoop. Een schitterend ongeluk, Manhattan Project 3.01, het Koepelbergarchief,
de kloof van het niet-weten, KA Galaxy.

7. Definiteit; de vervolgmaking
De HAD, Leo Online/Offline, het slaapkantoor en de Oude Post, Erfgenoten, Meineszhood, Palmburen, Blok 74 en de geblokkeerde mens; heitje voor een karweitje, stagnerend wijkbeleid: buurtbeleid & burgerschap, twee sporen voor welzijnsbeleid. Brabbel brabbel VKA, Het einde van Alles.

8. De geest van de zee
Een uitleiding over inspiratie, enthousiasme en het gehoepeld zijn als godloos, gelovig mens, zonder enige hoop op, of verwachting van iets na dit leven.
 

In A4-versie wordt dit verhaal
regelmatig bijgewerkt
als
PDF-bestand
laatste update 17-6-2023

Hoofdstuk  I:     Inleiding

Over Bewustzijn en Omgeving

Wie over ‘bewustzijn’ als basis voor herinneringen, verhalen of uitvindingen wil schrijven, Sjoerd de Jong maakt dat in zijn essay "Denkende deeltjes in een werkelijkheid vol bewustzijn" nog 'ns duidelijk*, past grote bescheidenheid.
Wetenschappelijk beland je in een brei van opvattingen waaromheen religieus of intuïtief geïnspireerde geesten een mix van sauzen en misverstanden weten te draperen.

Wie zich vanuit het ‘voorgeboortelijk bestaan’, de bakermat van bewustzijn, wil informeren over de essentie van “het zijn, het inneren, het weten”, komt meer gretige goeroes tegen met verhalen over zoekende zielen en misleidende geesten dan gedisciplineerde denkers en smaakmakers met een plausibele opvatting.
Alles lijkt dan vooral te bestaan uit ‘toeval en onvermijdelijkheid’.

Zonder me dus op wetenschappelijke of religieuze bronnen te beroepen, wil ik toch aandacht vragen voor het belang van de prenatale fase als aanzet van het individu-kenmerkende bewustzijn.
Die ontwikkelingsperiode is volgens mij van zeer groot belang voor de basisaanleg van en begrip voor het abstracte fenomeen ‘her-innering’. En dus voor een beter zicht op je zelf.

Daarom, met excuus voor de quasi-wetenschappelijke, Latijnse termen, mijn idee voor de benadering van het probleem 'bewustzijn':


1.01   Het voorgeborchte
Deze prenatale fase zou je voor de ontwikkeling van het bewustzijn in drie stadia kunnen benaderen:

a. het initium
De aanzet tot. Deze term wordt ook gebruikt voor de opmaat naar een melodie, de voorslag van de dirigent, het begin, de aanleg of de dageraad.
Feit: Dit stadium kenmerkt zich door spontane celdeling die via entropische ordening na acht dagen leidt tot het vormbeginsel van alle organen en een herkenbaar embryo in een drijvende positie.
De eerste 10 tot 14 weken blijven een fysiek kwetsbare periode.
Veronderstelling: Dit stadium voor het “oerbewustzijn” is het resultaat van biochemische agitatie. Het draagt nog kenmerken van wat wel wordt gezien als het ‘collectieve geheugen’ van verzamelingen eencelligen. Hierdoor zouden optimale kwaliteiten (voor organen b.v.) met kwantitatieve begrenzingen kunnen worden bereikt.

b. het principium
Het beginsel mens wordt in aanleg een herkenbaar fenomeen.
Feit: ruggenmerg en hersenen blijven zich doorontwikkelen. Er vormt zich een mensje in een "positie voor aflevering". Het is na 26 weken (bij vroeggeboorte) al levensvatbaar, maar zou dan beginnen met een ernstige achterstand.
Veronderstelling: Het oerbewustzijn ontwikkelt zich tot “onderbewustzijn” waarbij ook ‘mechanische agitatie’ van invloed is. Het ritme van de hartslag van de moeder, haar beweging (lopen, dansen, vluchten) het ruisende bloed en de spijsvertering dat geheel vormt een geluidsspectrum met een cadans die de aanleg vormt voor de innering van ‘geborgenheid’. Biochemisch aangedreven reflexen worden aangevuld met van daaruit ontwikkelde, autonoom aangestuurde bewegingen.

c. het intutum
De term wordt vaak vertaald als ‘onverdedigbaar’ en ‘onveilig’, maar ook gebruikt voor ‘kluis’.
De abstracte, biofysische ‘mise en place’ is gereed als ‘moederbord’ voor het geheugen en de (her)innering. Uiterst gecompliceerd, blijkt wel, daar beschadigingen in bepaalde hersengebieden zeer specifieke gevolgen kunnen hebben voor geheugen, bewustzijn, spraak of motoriek.
Feit: In de hersenen hopen nieuwe cellen zich op en bouwen neurale netwerken. De longen blijven rijpen.
Veronderstelling: de "kluis" van het onderbewustzijn is de basis voor het globaal bewustzijn. Dit wordt in de laatste 3 tot 4 maanden aangelegd met bij wijze van spreken: hormonaal ontwikkelde ‘bio-algoritmen’.
Er is geen aantoonbare “kluis”. Er is eerder sprake van een knopen-netwerk waarbij de knopen in diverse variaties/gradaties elektrische en chemische signalen doorzenden. Het onderbewustzijn vormt frames voor globaal bewustzijn. Geluiden ontwikkelen zich primair, door het praten van de moeder in haar omgeving, tot het taalspecifieke idioom-patroon van de “moedertaal”.


1.02   Het wiegenkind
Je bent dus bepaald geen 'tabula rasa' of 'onbeschreven blad', als je ter wereld komt.

De verbondenheid met de moeder zal zich meestal snel voortzetten in de beleefde geborgenheid. De vader en andere mensen in de omgeving van het kind zullen iets meer geduld moeten hebben, voordat de herkenning beleefd wordt.
Wie naast de taalspecifieke idioompatronen ook voor andere aspecten van bewustzijn en herinnering naar de bron wil zoeken, doet er goed aan, de in- en omstandigheden van de moeder gedurende de laatste drie tot vier maanden van de prenatale fase te bestuderen.

Wat mij betreft, gaat het dan om de maanden oktober, november, december en januari. Mijn moeder was ruim drie jaar getrouwd en had al twee kinderen, een zoon en een dochter. Mijn vader was een stabiele, hardwerkende echtgenoot . Beiden waren jarig in november.
Mijn moeder ging dagelijks naar de kerk (soms zelfs tweemaal daags) en ging volledig op in het Roomse ritueel. In de Mariamaand oktober was er alle dagen na de avondmaaltijd het rozenkransgebed, waarbij ieder geknield voor het Mariabeeldje in de huiskamer meebad.
Met Allerheiligen en Allerzielen begon november, de maand van de Litanieën, gebeden die bestaan uit lange reeksen aanroepingen en smeekbeden.
Sinterklaas, de Adventtijd en Kerstmis tekenden december, waarna een nieuw jaar begon met zicht op het einde van een oorlog. In de rustmaand januari werd na driekoningen de kerststal opgeborgen en deze keer de wieg klaargezet. Begin februari ben ik geboren.
Mijn vader was ook een zeer gelovig mens, maar iets conservatiever dan mijn moeder. Zij waren vanwege hun diepe geloof volgzaam in elkaars opvattingen. Mijn vader vond in haar een sterke vrouw.
Het bewustzijn waarmee de mens geboren wordt, noem ik het "globaal bewustzijn". Hier zijn alle kinderen gelijk en zouden, als ze de dag van geboorte elders zouden worden ondergebracht, wereldwijd zonder problemen kunnen opgroeien.
De prenatale 'innering' zou later nog kunnen opspelen, maar voor de baby, afhankelijk van en dus ontvankelijk voor de omgeving, wordt de basis voor "normaal" versterkt. Tenminste zolang als er door het kind geen in- of externe conflicten worden ervaren.
Het globaal bewustzijn groeit mee, maar wordt minder herkenbaar zodra het specifiek bewustzijn als "fineer" beleefd gaat worden. Dan ben je 'iets' en word je iemand binnen de groep die jouw wereld vormt.


1.03   Noordwijkerhout
Toen de Firma zich in 1834 in het dorpje vestigde als “Boerderij, Bakkerij en Kookerij” telde dat ongeveer 400 inwoners.

De grote afzanding der duinen was net ingezet. Er was veel zand nodig voor het talud van de spoorlijn Haarlem-Leiden, dwars door de Hoogeveense Polder.
Aan de noordoostkant van de duinen is de zandwinning doorgegaan tot omstreeks 1970 het Oosterduinse Meer klaar was.

Na 1880 begint de welvaart: de ‘geestgronden’ die na de zandwinning zo genoemd werden, zijn zeer geschikt voor de bollencultuur en de overgebleven duinen bieden een decor van rust voor de geestelijk zieke of behoeftige mens. Er worden twee grote psychiatrische ziekenhuisparken met paviljoens gebouwd; er komen twee R.K. kerken met nonnenkloosters en twee basisscholen. Voorts verschijnen er een weeshuis en een retraitehuis. Hierdoor krijgt het dorp een sociaal-economische boost die doorwerkt als Nederland later zijn crisisjaren beleeft.

Direct na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde het toerisme zich en zaten Engelse, Franse èn Duitse gasten van Hotel van der Geest, onze buren, gemoedelijk met elkaar te praten op het terras. Er kwamen ook campings 'van Zeekant tot Duinkant'. Het is het begin van de periode die David Djaïz* noemt: "Les Trente Glorieuses". Het zijn de glorievolle jaren tussen 1945 en 1975, waarin het doorsnee inkomen met een factor 11 toenam en het kostenpatroon slechts met een factor 4, waardoor de bestedingsruimte van het doorsnee gezin jarenlang groter werd.

Rond 1955 werd de 10.000e inwoner ingeschreven. Er waren 1000 gemeenten in ons land, dat toen 10 miljoen inwoners telde.
Tien jaar eerder dus ben ik geboren, 3 februari 1945. Er werd al bijna vijf jaar oorlog gevoerd rondom ons land en er heerste een “hongerwinter” vanwege de ijzige omstandigheden en een haperend distributiesysteem.

Mijn Opa had de Firma in 1941 aan mijn vader overgedragen. Zelf was hij met Oma naast de Jozefkerk, tegenover het gemeentehuis gaan wonen. Burgemeester Van Iersel was bij hen ondergedoken. De Duitsers hadden het zaaltje boven de bakkerij geconfisqueerd voor een paar officieren; de manschappen zaten in het naastgelegen hotel.
De jongste broer van m’n vader was, als waarborg, tewerk gesteld in Duitsland.
Via de broodbezorging werd deelgenomen aan een informatie-netwerk in de Duin- en Bollenstreek. Twee broers hielpen nog mee in de bakkerij en woonden in. Eén met een gezin. Die was omstreeks mijn geboorte al vader van een tweeling. De ander begon na de oorlog een bakkerszaak in Ruigoord. Broer Piet had zich als bakker al vóór de oorlog gevestigd in Nieuw Vennep.

Mijn moeder voerde de huishouding en hielp de klanten in de winkel.
Zij was 2 jaar toen haar vader stierf en werd liefdevol bij grootouders opgenomen. Haar opa was schoenmaker, organist en violist. Hij stierf 4 jaar later. Ze groeide dus op met haar Grootmoeder, Opoe Schouten. Ze wilde pas trouwen met mijn vader, toen Opoe in 1941 gestorven was.
Vanaf haar kleuterjaren volgde zij het lager onderwijs in de nieuwgebouwde school met veel plezier en mooie resultaten. Ze sloeg twee keer een klas over en kwam dus jong van school.

Het enige vervolgonderwijs voor meisjes in het dorp was de handwerkschool. Ook die werd geleid door de Zusters van de Jozefparochie, die kort daarvoor was opgericht.
Met Opoe woonde ze tegenover het Café, annex Toneel- en Feestzaal van Piet A. Brama.
Zijn dochters Alie (links) en Marijtje (rechts) waren m’n moeders hartsvriendinnen. Ze speelden toneel, zongen vaak stichtelijke liedjes en schreven de teksten graag op in ‘schoonschrift’.
In drukke tijden bij Brama hielpen ze alle drie mee.
Mijn moeder speelde enigermate viool.

Opoe stierf in 1941, waarna m’n moeder dus trouwde met mijn vader. Ze was ruim 31, hij 33 toen ik als derde kind geboren werd.
Had Opoe nog langer geleefd en zou ze m’n vader niet hebben ontmoet, heeft ze wel ‘ns gezegd, dan was ze wellicht het klooster ingegaan.

Mijn vader had eigenlijk na zijn ervaringen als kok in Noordwijk en Delft graag op de Holland Amerika Lijn gaan werken, maar hij mocht die droom niet najagen. Zijn ouders wilden hun oudste zoon de Firma overdragen. Hij eerde zijn ouders, bleef in het dorp en huwde mijn moeder.

 

 

Voorjaar 1945
In de Hoge Tuin

De oorlog is voorbij, ik kan nog niet zelfstandig zitten.
Met een glimlach probeert m’n moeder mij overeind te houden.
Mijn vader maakt de foto, maar Henk en Barry hebben meer
aandacht voor Tante Dora die naast hem staat.

 

Hoofdstuk  II:     Vroege herinneringen

de peuter-kleuterperiode

2.01   Traplopen
Vanaf wanneer kun je de trap aflopen door je met twee handen aan de leuning vast te houden, met een lichte siddering in je armen een diepe stap naar de tree eronder te nemen en dan de andere voet erbij te halen, zodat je met twee voeten een trede lager staat en de volgende tree naar beneden kan nemen?
Het is de tijd dat je al kunt lopen, maar nog niet de trap op. Met handen en voeten ga je nog kruipend omhoog.
Rond de eerste verjaardag begint het doorsnee kind zelfstandig te lopen.

In diezelfde pofbroekperiode herinner ik me, ontdekt te hebben, dat je in ons huis een rondje kon lopen naar boven en beneden. In de nis, tussen woonkamer en bakkerij ging je naar boven, dan via het zaaltje boven de bakkerij naar de meelzolder en daar met de trap weer naar beneden.
Dat was een gevaarlijke trap. Geen leuning aan de muurkant en open aan de magazijnkant.
Zo stond ik daar dus naar beneden te staren en besloot, achteruit de trap af te kruipen. Bij de tweede tree van boven zag ik ineens vlakbij op de meelzoldervloer een stoffer liggen. "Trap vegen", dacht ik en pakte de stoffer die bijna buiten mijn bereik lag. Balans kwijt. En in een poging met de stoffer op de bovenste tree m'n evenwicht te hervinden, duikelde ik achterover rollend de trap af.

Geschrokken verward zat ik beneden op de stenen vloer met de stoffer in m'n hand. Ik veegde ermee over m'n hoofd en kleren. Daaraan herinner ik me de blauwe pofbroek. Ik keek naar links, de bakkerij in en zag een knecht koekjes maken, onverstoorbaar. Alsof hij niets had gemerkt van mijn vreselijke val.
Ik stond op en waggelde achter hem langs naar de keuken, waar m'n moeder aan het werk was. Ik pakte haar jurk vast en barstte in huilen uit.

Ik herinner me zo 'n traptocht naar driehoog, zoals we de tweede etage noemden. Van de begane grond naar boven, waar tante Corrie woonde met haar gezin en m'n ouders hun grote slaapkamer hadden, boven de winkel.
Dan bij het zaaltje boven de bakkerij de hoek om naar de volgende trap en daar bovenaan nog een hoek om voor een klein trapje met vier treden.


Dan was je driehoog, waar een overloop was met drie slaapkamers voor de knechten en de kinderen. Kruipend kwam ik boven aan en zag rechts in de slaapkamer m'n moeder die de bedden aan het opmaken was. Verbaasd, verwonderd riep ze me toe dat ik een grote jongen was of iets in die richting. Lopend, met twee handen aan de leuning, ging ik weer naar beneden. Elke eerste voet omlaag gaf een angstig gevoel, tot de tweede voet ernaast stond.
Ik zal dus zo'n 16 of 17 maanden oud geweest zijn. Het was de tijd dat je 's morgens vroeg wel eens wakker werd van het gebrom van de deegmachine. Ging je dan naar beneden, de trap afklauterend en de bakkerij in, dan werd je op de werkbank getild en mocht je in het hoekje tegen de kolenbunker met een stukje deeg een eigen broodje maken.
Een andere trapervaring had ik een paar jaar later. Ik liep naar beneden en rook ineens, dat we er een kindje bijgekregen hadden. Bij mij leefde nog het idee, dat als je moeder ziek was, dat ze dan van god een kindje kreeg. Er hing dan een speciale lucht in huis en er was een wijkzuster die m’n moeder hielp. Ik denk, dat het om Barbara of Jos ging en ik dus een jaar of zeven was.
 

2.02   Het luciferdoosje
Aan m'n oudste zus heb ik geen herinnering, wel aan een voorval dat ik koppel aan de tijd dat ze verongelukte:

De inrit naar de garage en bakkerij had in die jaren nog een hek dat aan ons huis vastzat met een stevig scharnier en bij Hotel van der Geest, dat klaarblijkelijk een halve meter meer naar achter stond, aan een kwartcirkel van spijlwerk met scharnier waardoor ook de andere helft van het hek kon open draaien.
Ik weet nog dat ik, staande op de onderste rand van het hek, met mijn handen net bij de bovenste rand kon komen en dan een beetje heen-en-weer kon schommelen. Dat herinner ik me, omdat ik daar eens stond toen er plots in grote haast twee mensen vanuit de bakkerij kwamen aangesneld, met kracht het hek open duwden en richting de steeg renden. Toen het hek tegen de keukenmuur sloeg, stootte ik heftig mijn hoofd.
Wie dat waren, daar heb ik van schrik geen herinnering aan. M'n vader, Ome Antoon, een paar knechten? Op de een of andere manier heb ik die gebeurtenis gekoppeld aan het ongeluk van m'n oudste zus, die toen bijna 3,5 jaar oud was.

Zij was in de Dorpsstraat bij het Witte Kerkje aan het spelen. Daar was een bushalte, waar de bus Leiden/Haarlem op het punt stond te vertrekken. De chauffeur had nog even een shaggie gedraaid, aangestoken met z'n laatste lucifer, gooide het doosje naar buiten, sloot de deur en trok op met de bus.
M'n zus zag het doosje vallen, zakte op haar knieën om het te pakken en werd overreden. Ze zou direct dood geweest zijn. Ik kan me haar niet herinneren, noch dat ze dood thuis geweest is, noch haar begrafenis. Eén jaar en acht maanden was ik, toen dat gebeurde.
Mijn drie jaar oudere broer weet zich nog te herinneren, dat Tante Truus Rietveld als troost tegen onze moeder zei, dat ze

"van Onze Lieve Heer een mooi kindje had gekregen. Ma zei toen dat we haar ook weer mooi hebben terug gegeven. Dat heb Ik nooit kunnen begrijpen.
Wij waren allemaal thuis. Ik vond het niet eerlijk dat ik niet mee mocht naar de kerk en de begrafenis, maar dat kan ik nu wel begrijpen."

Wel weet ik, toen ik - iets ouder - met m'n moeder meeging naar de kerk, dat we dan na de mis altijd even naar het kerkhof liepen, waar Opoe Schouten was begraven en Barry een graf had in een hoekje voor kinderen. Beide graven bezocht mijn moeder, Ze schikte dan wat steentjes, haalde gevallen blaadjes weg en bad in stilte waarna ze een kruisteken maakte. Soms bezocht ook nog even het graf van een pas gestorven dorpsgenoot waarvan de zerk nog niet was geplaatst.
In afwachting daarvan lag er dan een zandheuveltje en bad ze even voor de ‘zielerust’ van de overledene.

Jaren later leerde ik het gedichtje dat m'n vader zei, in oktober 1946 zelf gemaakt te hebben voor het herinneringsprentje van mijn oudste zusje:

Als een bloem te vroeg geplukt
Plotseling van ons weggerukt
Laat jij ons vol droefheid achter
Maar wij weten, hierna wacht er
Een eeuwig leven van geluk.

In den Hemel bid’ jij God.
Dat Hij ons trooste in ons lot.
En dat wij eens, weer allen samen
Het Alleluja zingen. Amen.

Droefheid, geloof en overgave.
De twijfel wordt door de 'aanvoegende wijs' een aansporing: ".. bidde jij God, opdat hij ons troost", en een wens: "..zodat we eens, allen vereend, het vreugdelied weer zullen zingen”.
Toen ik vele jaren later, m'n moeder woonde nog boven de zaak van Sam, eens langs wilde gaan, kwam net Tante Truus Heemskerk de trap af lopen. De voordeur was op slot en op haar aanbellen werd er niet open gedaan. Ze had haar zo graag nog even gesproken nu ze toevallig in de buurt was. Ze vertelde me, dat ze haar hele leven al zo'n diep respect had. Hoe mijn moeder in vreugde en verdriet zichzelf bleef. Een steun voor mijn vader. Ook toen Barry overleden was.
Hij vreselijk wanhopig, vol verdriet, ten einde raad; zij bleef zijn steun en toeverlaat. Door haar kon m'n vader dat allemaal aan.
Ik heb van meer mensen dergelijke lofprijzingen gehoord. Ook over haar jeugd en latere jaren. Door sommigen werd ze zelfs 'een heilige' genoemd. Volgens Tante Alie noemde pastoor Quant m'n moeder rond het overlijden van Barry 'een engel van God'.

Dat de voordeur op slot was, kwam in die tijd wel vaker voor. Daar was Anneke mee begonnen, toen m'n moeder eens weg was, zomaar, plotseling. Ze was in die tijd al dementerend. En het kon gebeuren, dat ze, zodra ze de klokken hoorde luiden, opstond, haar jas aantrok en ter kerke toog.


2.03   De fotograaf.
Hij stond met zijn hoofd onder een zwarte doek achter het fotoapparaat en wees met een vinger schuin naar boven en riep “Kijk naar het vogeltje!”. Daarna nam hij weer een foto en riep het wéér, wijzend met z’n vinger.

Maar er was helemaal geen vogeltje! Je ziet mij dan ook bedachtzaam kijken. Margreet is nog geen jaar oud zo te zien. Deze foto straalt dus uit:
"Barry zijn we kwijt, helaas. Maar wij zijn er nog". Mijn moeder toont gelouterd verdriet. Mijn vader doet zijn best, gewoon te kijken. Ons, kinderen, ontgaat het drama.
Mijn oudste broer herinner ik me zoals op de winterfoto in de hoge tuin, maar dat kan ook de inbeelding zijn van die foto. De ‘hoge tuin’ lag nog op de originele straathoogte tussen ons huis en kapsalon Willemse.
Naast wat struikgewas dat je hier ziet, waren er ook nog een pruimen-, een peren-, een seringen- en een hulstboom.
De diepe tuin lag achter Hotel van der Geest. Via een smal zandpad langs hun achtergevel kwam je beneden op gelijke hoogte met de bollenvelden. De tuin leek een soort inham, omdat rechts en links de hogere tuinen van de buren lagen.
Je kon er makkelijk een vijver maken, omdat je met twee scheppen diep al water had.

De hoge tuin was van de Zeestraat gescheiden door een oude muur met een poort bij de winkel.
Links zie je Henk, drie jaar ouder. Ik ben hier ongeveer twee jaar, in de winter van 1946-1947, een paar maanden na het ongeluk van Barry.

 

2.04   Keessie
Op zondagmiddag deed mijn vader de administratie en gingen we met mijn moeder strijk en zet naar Oma Duivenvoorde, haar moeder.
We liepen dan met het wandelwagentje voor de allerkleinste via het Schoollaantje naar het huis aan de Herenweg. Daar woonde ze met Opa op de rand van het Oosterduin.

Soms liepen we langs de Langevelderweg en staken tussen twee huizen van St. Bavo-artsen schuin door het duin naar de hoge dijk waar Van Herwaarden de duinen aan het afzanden was voor zijn kalkzandsteenfabriek in Hillegom. De Zanderij heette de sloot die heel gevaarlijk was. De ‘hoge dijk’ lag er naast.
Op een dag, Margreet liep mee en Sammie zat in het wagentje, stopte m'n moeder bij de bewaarschool. Ze wilde het hek opendoen, maar dat was op slot. Ze stak haar hand door de spijlen en wees naar een deur. "Kijk, daar moet je morgen naar binnen". En we liepen verder naar het duin om naar Oma te gaan. Halverwege de hoge dijk waren greppels gegraven en stonden houten paaltjes. "En hier bouwen ze de grote school, waar Henk volgend jaar naar toe gaat". Toen zaten de jongens nog achter de meisjesschool waar ook de VGLO was, de school voor "Voortgezet Gewoon Lager Onderwijs".

Die maandag ging ik dus voor het eerst naar de bewaarschool. Ik wist waar ik zijn moest. Het hek was nu open en de deur van de school ook. Daar liepen moeders naartoe met huilende kinderen. Bij de klasdeur stond een jongetje alleen en sprak me aan. "Poeh, wat een kleine kinderen", zei hij wijzend naar de huilers. "N n nou", zei ik en kon nog net mijn tranen bedwingen. Keessie in der Rieden, heette hij. Tot en met de lagere school hebben we in dezelfde klas gezeten.
Later ontmoetten we elkaar weer op de Pedagogische Academie. Toen heette hij inmiddels Kees met een C.


2.05   “Alweer witbrood met eiwit”
Iets in die richting dacht ik, toen m'n moeder het bordje neerzette op het kussen. Ik zat in het blauwe kinderledikant met dat gefiguurzaagde jongetje op het hoofdeind. Dat het bedje daar stond, achterin op de meelzolder boven het magazijn, verbaasde me niet, daar was ik klaarblijkelijk aan gewend. Waarom ik daar zat wist ik op dat moment niet.

Later begreep ik, toen het bedje in de huiskamer naast de winkel stond, dat ik erg ziek was geweest. Ik heb er geen herinnering aan, hoe die ziekte begonnen is.
Wel weet ik, dat op een van die dagen dat ik al in de huiskamer lag, m'n moeder me een grote snoeprol Rang gaf, groter dan wij zelf in de winkel verkochten. Die waren een paar klasgenootjes van de bewaarschool komen brengen als cadeautje van zuster Asa, die een jubileum had gevierd. Voor dat feest had ik met Maria Kolkman een hoofdrol in een klompendans.

Bij Ben van den Hoorn hadden we een paar klompen gekocht. Die stonden daar linksachter in zijn winkel Huishoudelijke Artikelen. Maar die klompen heb ik verder nooit gedragen of gezien. Waarschijnlijk ben ik in die tijd ziek geworden en heeft een klasgenootje de hoofdrol met die klompen overgenomen.
Ook herinner ik me uit die tijd, dat ik buiten het bed zat te spelen op de vloer. Dat mocht niet, maar m'n moeder was in de winkel klanten aan het helpen.
Plots zag ik voorbij het raam de licht gebogen gestalte van dokter Wösten, die herkende ik dus. Snel stond ik op, pakte met één hand de bovenrand van het bed en sprong er met een grote zwaai in. Stomverbaasd nog over die reuzensprong keek ik even later de dokter in het gezicht.

Hoe lang ik ziek ben geweest, weet ik niet. Wel dat het een besmettelijke leverziekte was en dat de dokter tegen m'n moeder had gezegd, dat ik absoluut geen vet mocht eten, dus ook geen eigeel. En hij voorspelde, dat ik de twintig jaar waarschijnlijk niet zou halen.
Ik heb daarna nog een tijdje in dat zelfde bedje geslapen in het middenkamertje driehoog. Daar kon je bij het hoofdeinde op de dwarsbalk stappen halverwege de scheidingswand. En als je dan snel de bovenbalk pakte, kon je door schuifelen naar de bint van de hanenbalk die het schuine dak zijn stevigte gaf. Dat was best wel een beetje eng. Maar hing je eenmaal aan die dwarsbint, dan kon je je omlaag laten vallen, want dat was niet zo hoog.

2.06   Het toffeetje
“Hier, gaan jullie maar boven spelen", zei m'n moeder.
Waarschijnlijk was het even te druk in de winkel om ons beneden erbij te hebben. Ik haalde het toffeetje meteen uit het papiertje, stak het in m’n mond en ging met Greet van tante Corrie naar boven. Daar liet ze het aan Riet, haar tweelingzus, zien en riep triomfantelijk: "Ik heb een snoepje van tante Annie gekregen”, waarop de ander pruilend naar haar moeder in de keuken liep en zich er over beklaagde, geen toffeetje te hebben gekregen.
Tante Corrie riep resoluut: "Hier met dat snoepje!" Ze pakte het uit, sneed het doormidden en gaf beiden een half toffeetje.

2.07   Herenweg
"We hebben nu even geen tijd voor koffie, Sam, leg het brood maar in de keuken en doe er ook maar koekjes bij." Ze knipoogde naar me en sloot het vensterraam. Aan het knarsen van het grind hoorde ik, dat m'n vader naar de achterdeur liep.

De kleuterschool grensde aan de achtertuin van m'n oma en soms zag ik haar, als ik naar school liep achter het raam zitten. Vanaf de straat zwaaide ik en zij wierp me dan vanachter het raam en over het perkje in de voortuin haar typische handwuif toe. Ze knikte daarbij vriendelijk lachend. Ik stak dan nogmaals mijn hand op en liep weer door. Even naar binnengaan deed je niet. Alleen op zondag en met feestdagen mochten we wel eens mee "op visite".
Als ze jarig was, mocht ik haar onderweg naar school even een fles slagroom brengen. “Slag oom” noemde ik dat toen. Daar moest ze altijd erg om lachen.

Maar die dag ging het dus anders...
Ik had mijn hand opgestoken en wilde weer verder lopen, maar hoorde kloppen op haar raam. Verschrikt keek ik om en zag haar wenken. Dat was toch wel een beetje eng...
Bang & belangrijk voelde ik me, terwijl het hekje open piepte. Bij de voordeur wachtte ze me al op: "Wat is er, Janneman, je zwaaide helemaal niet zo vrolijk als anders, ga je niet graag naar school vandaag?" Verward probeerde ik 'n opwelling weg te slikken, maar die floepte m'n mond uit als een te haastig verorberde hap: "Mamma is ziek en pappa vindt dat helemaal niet erg"
Ik was het eigenlijk alweer vergeten, omdat m'n moeder, nadat ze even had staan uitrusten tegen de muur, me had aangekeken en iets had gezegd in de richting van: "Het is alweer over. Ga maar lekker naar school."
Vlak daarvoor had ze ellendig voorover gehangen boven de gootsteen in de keuken, vlakbij de bakkerij. Ik was wanhopig naar m'n vader gerend: "Mamma is ziek, mamma is ziek." Hij reageerde daar niet eens op. Toen ik zijn broek vastpakte en met m'n vuist tegen z'n been bokste, duwde hij me weg en mompelde iets onverschilligs. Vol onbegrip liep ik terug.
M'n moeder stond tegen de muur, handen op haar buik.
Toen ik het tegen oma vertelde, legde die een hand op m'n hoofd en trok me over de drempel tegen haar aan. "Blijf maar een ochtendje hier, dan kun je me helpen opruimen."
Ze schommelde op haar korte benen de hal door, de trap op naar boven.
Dit was de eerste keer, dat ik bij die zolderkamers kwam.., in de kelder was ik al eens op onderzoek uit geweest. De huiver die een bijna tweehandengrote naaktslak tussen de weckpotten bij me opriep, kan ik nog steeds over m'n rug voelen griebelen.
Verder dan halverwege de trap was ik echter nog niet naar boven durven gaan.
Nu dus wel. Een zolder met twee kamers. Oma opende een raam aan de straatkant en snudderde wat rond. Onderwijl praatte ze over vaders & moeders. En dat alles met grapjes.
Toen het tuinhekje piepte, beende ze naar het raam: "Ah, de postbode of je vader. Kom, even kijken." Het bonkte in mijn borst,... straks zou m'n vader... Ondertussen stond ze bij het raam en riep naar beneden: "Kijk eens, Sam, wie hier is." Ze haalde me achter haar zwarte jurk vandaan. Op m'n tenen kon ik net over de vensterbank het hoofd van m'n vader zien.
"De zuster is ziek en de kinderen hebben een paar uur vrij" verbaasd keek ik oma aan, die in m'n arm kneep. Jan helpt me nu even hierboven." Ze boog zich over de vensterbank en keek in de mand, waarin m'n vader z'n koopwaar droeg. "We hebben nu geen tijd voor koffie, Sam, leg het brood maar in de keuken en doe er ook maar koekjes bij."
Toen ze het raam sloot, legde ze haar hand op m'n schouder: "Zo, dat was dat. Dan gaan we straks lekker koekjes eten & kaarten. De zolder komt de volgende keer wel weer." Ik denk, dat opa in het ziekenhuis lag. Die heb ik toen niet gezien. Dat kwam vaker voor in mijn kleutertijd. Zijn nieren functioneerden niet zo goed.
Maar hij kwam vaak, meestal wekelijks, per fiets op bezoek en kon dan na een brede zwaai met zijn rechterbeen de fiets in één draai tot stilstand brengen tegen de muur van de bakkerij.

Opa en Oma van Hensbergen-Zeestraten in 1949
(hun 40-jarig huwelijk).


Opa stierf in 1956, 73 jaar oud. Oma is daarna tweemaal verhuisd, voordat ze bij ons in huis werd opgenomen. Zij stierf in 1969, 10 jaar ouder dan mijn opa.

 


2.08   Het vliegveld
Het drong eigenlijk pas tot me door toen de zuster vol verbazing met haar handen voor haar mond "O, wat mooi" begon te zeggen, naar de deur liep, de klas uit en even later weer met haar collega zuster naar binnen kwam.
We hadden allemaal een eigen tafeltje met een stoel. Vier, vijf rijen in de klas. Die ochtend lag er een grote blokkendoos op elk tafeltje. "Niet aankomen, netjes gaan zitten", had de zuster gezegd, "oogjes dicht...In de naam van de vader, de zoon en de heilige geest". Zo begon iedere ochtend de dag op de bewaarschool. We prevelden allemaal halfautomatisch de gebeden mee, maar zaten ook stiekem te gluren naar dat mooie grote schuifdeksel van de blokkendoos. Na het bidden kregen we een vrije opdracht: Zelf bedenken wat je er mee kon doen! Vrij snel had ik een plan: ‘een vliegveld’.

Ik denk, dat het op een maandag gebeurde en dat we met de familie het weekend daarvoor een oom naar Schiphol hadden gebracht. Dat was toen nog een bescheiden vliegveld waar je vanaf het dakterras de mensen kon uitzwaaien die beneden onder jou de hal uitliepen richting vliegtuig. Op hun weg daarheen werd er nog veel toegeroepen en zelfs achter het raampje meende ik Oom Jozef nog te zien zwaaien. Hij ging naar Afrika om kindjes te dopen en, naar later bleek, ook schooltjes te bouwen.
Maar het tafeltje was te klein en de blokken waren niet genoeg... In de rij naast mij zat Ad van Alphen. De zuster las in haar brevier, een boek met gebeden voor alle dagen.
"Stil...aanschuiven", zoiets fluisterde ik hem toe, "vliegveld bouwen". En zachtjes schoven we de tafeltjes naar elkaar. Vertrekhal, vliegtuigen, het schuifdeksel werd dakterras.
Plots stond zuster Lamberta bij ons: "Wat is dat nou...?" Ze draaide zich om en liep de klas uit. Toen ze even later met zuster Asa terugkwam, hadden onze twee voorburen hun tafeltjes omgedraaid en bouwden enthousiast mee.
Zuster Lamberta stond er vol trots bij te glimmen.
 

2.09   Pulken.
Nico Zandbergen kwam naast me zitten op het muurtje bij De Reus, schuin tegenover de kleuterschool. "Wat heb je daar", vroeg hij wijzend op een onder mijn arm vastgeklemd iets dat in winkelpapier was gewikkeld. "Zelf gebakken". zei ik trots, "Brood voor de zuster". Hij kon niet geloven, dat ik dat zelf had gedaan en dat het nog lekker kon zijn ook. "Nou, proef maar" en ik pulkte rechtsonder in de hoek een stukje brood tevoorschijn en nam zelf ook een stukje.
Het smaakte zo lekker, dat we nog wel een keer of twee voorzichtig een stukje brood uit het gaatje pulkten en verder liepen naar school, het broodje weer netjes ingepakt. De zuster was heel blij met het brood. Maar toen ik de dag erna vroeg of ze nog eens een zelfgebakken broodje wilde, zei ze heel hartelijk "Nee, hoor, dank je wel".
Toen voelde ik ineens dat dat kwam, omdat ze had gemerkt, dat we er stukjes hadden uitgepulkt. Beteuterd liep ik naar m’n plaats. Ik schaamde me ook een beetje, zou ik nu zeggen.

Elke ochtend kwam er een zuster met een blad bekertjes koffie langs de klassen. Zuster Lamberta pakte dan een beker en liet die even staan. Dan deed ze er een klontje suiker in en roerde met haar vinger de koffie rond.
De volgende ochtend nam ik een lepeltje mee en legde die bij het naar binnen lopen op haar tafel. Toen ze een uurtje later met het lepeltje haar koffie roerde, voelde ik dat alles weer goed was.

2.10   De grote jongens
“Hé, Jan, wat doe jij hier”, vroeg Ben Willemse. Hij liep bij het duindel tussen de school en de Langevelderweg waar de grote jongens na school vaak voetbalden. Hij zag me vanuit de jongensschool naar huis lopen, maar ik zat nog op de kleuterschool. Ik wou zeggen “spraakles” maar dat lukte niet. Hij legde z’n hand op m’n schouder en boog zijn hoofd zodat ik alleen zijn oor nog zag. “‘k st..st..stotter s.ssoms”, bracht ik er met moeite uit.
Ik had spraakproblemen. De bilabiale B P, de labiodentale V F, de dentale D T sprak ik hetzelfde uit, net als de gutturale G's. Het verschil tussen de harde en de zachte klanken herkende ik niet. Daarnaast stotterde ik als ik haast had of me moest verantwoorden. Dat kon ik wel uitleggen aan Ben, die mij prees dat ik op spraakles zat en zei dat het wel snel over zou zijn. En daar had hij gelijk in.
Zijn vader was herenkapper in de Dorpsstraat; zijn oom was onze buurman, de dameskapper. Aan de andere kant van ons huis hadden we Hotel van der Geest als buur.
Via onze tuin konden we in die vroege jaren nog ‘achterom’ bij buren in de Dorpsstraat en Zeestraat naar binnen. De ‘diepe’ tuin was afgegraven duin en grensde aan het land van Guldemond. Bij schoenmaker De Klerk klom je weer naar boven, waar hun achtertuin lag. Onze ‘hoge’ tuin gaf via een verwaarloosd hekwerk toegang tot de groentetuin van bakker De Vroomen. Daar was ook een groot kippenhok. Daarachter lag het erf van groenteboer Uittendaal.
Via het bollenland kon je voorbij Berbee naar het Harde Pad, waar Steekers een ijssalon had. Je kon er ook voor één cent een velletje eetbaar papier kopen. "Ouwel" heet dat tegenwoordig. De Viaductweg bestond nog niet.

Mijn drie jaar oudere, grote broer speelde vaak met vriendjes via die achtertuinconnectie en ik hobbelde daar als kleuter wel ‘ns in mee. Vlagverovertje en verstoppertje waren de gangbare spelletjes. Soms gebeurden er dingen die ik niet begreep, maar waar ik wel bij was. Zoals die keer dat m’n broer en z’n vriendjes in het kippenhok waren. Ik zat daar wat achterin, zoals dat kleine herdertje in de kerststal op z’n knietjes. Onbevangen maar met onbegrip keek ik naar de jongens die in een kring om Ria heen zaten. Verschrikt met grote ogen lag ze daar. Zij was met haar broer, even oud als onze Henk, meegekomen.
Koos, die een jaar ouder was dan mijn broer, zat aan haar voeteneind, deed haar rok omhoog en trok haar onderbroek naar beneden. Doodstil bleef Ria liggen. De jongens vergaapten zich aan haar met een rare verwondering. Alsof ze niet wisten dat een meisje geen piemeltje heeft, maar een gaatje om uit te plassen.
Wij hadden net een nieuw zusje gekregen en Greet, Sam en Wim had ik ook al meegemaakt bij het verschonen van de luiers. Van Koos begreep ik het niet, die had al twee zussen. Van Jan van der Geest wel. Hij en Frans hadden geen zusje.
Jan kon trouwens heel mooi voorlezen en dat deed hij ook graag. Met opgetrokken benen zat hij dan in een luie stoel bij de kachel en las als een toneelspeler het verhaal. Als hij de tekst niet begreep, riep hij luidkeels naar z’n moeder. Zoals die ene keer: “Maas, Maas, wat is een bere sping?” Zijn moeder vroeg dan vanuit de keuken hoe die regel was en Jan antwoordde: “Toen kreeg hij van zijn vader een bére sping” en zijn moeder legde dan uit dat het om een berisping ging, een standje.
Zijn moeder was vaak in de keuken bezig om het eten voor de hotelgasten voor te bereiden.
Ook later heb ik veel van haar geleerd, toen ik in de vakanties bij hen werkte.

De laatste keer dat ik meedeed met de grote jongens was in 1955, toen een collega-bakker van mijn vader was gestorven. Ik was inmiddels 10 jaar. Vanuit de Zeestraat liepen we die avond met een groepje naar zijn winkel in de Havenstraat. Aan de overkant, tussen Thomas Vrolijk en P.P. van Denzen zongen we met gevouwen handen “Moeder onze Kraai is dood” op de melodie van “Lieve Moeder van de Heer”.
Die familie werd “de Kraai” genoemd ter onderscheiding van andere Van Eedens. Het was in ons dorp gebruikelijk om familiegeneraties te onderscheiden door ‘bijnamen’. Vooral de Heemskerken, Van den Bergen, Warmerdammen en Duivenvoordens kenden er een rijke mengeling van.
Een enkele keer werd de moederlijn gebruikt ter onderscheiding. Tobias van den Berg werd dan ‘Toop van Na’.

Noordwijkerhout Dorpstraat
omstreeks 1900.

Het witte huisje rechts is waar mijn moeder opgroeide van 1916 tot 1941 bij Opoe Schouten.
Ze woonden naast de familie Bemelman, die een verfwinkel, later drogisterij had.
Rechtsvoor het huis van de familie Rodenburg, hoefsmid en wagenmakerij.
In mijn kleuterjaren had de familie Rodenburg al een nieuw en groter woon-winkelhuis met daarnaast een smederij. Links het huisje van de Familie Piek, die een kleine textielwinkel runde.

 

 

 

 

De lagere school

2.11   De eerste selectie
Juffrouw Hoek heette ze, de schooljuffrouw bij wie ik in de klas kwam op de "grote school" van meester Prins. "Aap", "Noot", "Mies" waren de eerste drie woorden die we leerden lezen en schrijven bij haar. Ze vertelde dan een verhaaltje waar het woord in zat, hing een plaat met afbeelding op aan het schoolbord, tikte er met de aanwijsstok op en ...sprak ...heel ...langzaam het woord uit dat onder die tekening stond.

Er was nog een eerste klas, naast die van juffrouw Hoek. Daar gaf juffrouw Jansen les.
Na een week kwam meester Prins de klas binnen en vroeg: "Jongens, wie wil bij juffrouw Jansen in de klas?" Prompt stak ik m'n vinger op en keek de meester hoopvol aan. Het mocht niet baten. Hij wees wat kinderen aan met "jij, jij, jij", noemde er ook nog een paar bij naam en zei: "Zo, dan gaan we gelijk even bij haar kijken." Even later kwam hij met een paar kinderen uit de andere klas terug en zei: "Zo, jongens, jullie zitten dus bij juffrouw Hoek in klas 1a. Die andere kinderen zitten bij juffrouw Jansen in klas 1b. Maak er wat van."
Hij knikte naar juffrouw Hoek en vertrok. Die week leerden we “Wim", "Zus", "Jet". In die tijd hadden we nog zes dagen school. Maar op zaterdag alleen in de ochtend. De vader van juffrouw Hoek was ook bakker, in Noordwijk, vertelde mijn vader me. Dat maakte haar voor mij toch nog acceptabel.

2.12   De eerste communie
Al in de kleuterjaren kwam het voor, dat ik met m'n moeder naar de kerk ging. Zij ging er elke ochtend heen. Meestal naar de mis van 7 uur, soms naar die van half 7. In de eerste klas mocht ik zelf naar de kerk, de mis van half 8. Twee rijen banken waren er in het middendeel van de kerk. De voorste banken rechts waren gereserveerd voor de jongensschool; links zaten de meisjes.
Op zo'n ochtend zat ik naast Sjaak de Klerk, een buurjongen, die een jaar ouder was en in de tweede klas zat. "Kun jij al lezen", vroeg hij en ik knikte heftig "ja".
"O ja? Wat staat hier dan? Hij wees naar twee woorden met een streepje Je-zus. En dat zei ik ook fluisterend, want je mocht eigenlijk niet praten: “Je zus”, "Nee hoor", fluisterde hij triomfantelijk terug; er staat "Jezus". Daarna zocht hij weer een woord, nog een keer hetzelfde en weer verbeterde hij me: “er staat Jezus”.
En hij vroeg het een derde keer en wees weer op Je-zus. En ik dacht: "Nu probeert hij me te foppen, want nu staat er zeker "Je streepje zus" en dat zei ik ook. Maar het bleek wéér Jezus te zijn. "Je kunt helemaal niet lezen.", riep hij bijna opgetogen!

Na de kerstvakantie gingen we ons met de klas voorbereiden op de eerste communie. Dat is een rooms-katholiek "sacrament", een geheiligd ritueel, net als "de doop" waarmee de ziel wordt gezuiverd van de erfzonde en "de biecht" waardoor al je zonden worden vergeven en de ziel weer gereinigd is.
Met de erfzonde word je geboren, omdat Adam en Eva een verboden vrucht hebben gegeten van de kennisboom van goed en kwaad en daarover hebben gelogen tegen God. Zij zijn daarom uit het paradijs zijn gestuurd.
De communie is het derde sacrament. Als kind moet je dus ook eerst nog leren biechten, voordat "Jezus in je hartje komt". Want dat leerden we in de voorbereiding op het grote communiefeest.

Mijn vader was er ook blij mee. Het betekende veel extra taarten en huzarensalades voor de klanten, die vaak hun hele familie uitnodigden voor het heugelijke kerk- en gezinsfeest.
Thuis las m'n moeder negen dagen daaraan vooraf elke avond voor uit een avonturenboek over Jezus. Met veel woordherhalingen: "Klim, klim, klim" bij een verhaal van iemand die een boom in klom om Jezus beter te kunnen zien, en "Klop, klop, klop" waardoor een deur open gaat als je hulp nodig hebt. “Stap, stap, stap” en daar liepen alle mensen mee met Jezus naar een weiland waar ze gratis eten kregen.
Henk lachte me dan uit, wanneer ik zittend op m'n moeders schoot aandachtig zat te luisteren of mee te lezen. Er stond trouwens geen "Je-zus", in het voorleesboek, maar gewoon “Jezus”.
De laatste week oefenden we met de meisjesklas in de kerk. Zij rechts, wij links vanuit de banken via het middenpad in een mooie rij naar voren lopen. Zij linksom bij de voorste bank, wij rechts netjes aanschuiven met het gezicht naar het altaar, twee stappen naar voren, knielen aan de communiebank, je tong uitsteken naar de pastoor die er een hostie, een plat rondje brood, op legde en dan opstaan, buigen naar het tabernakel, een kastje waarin God is opgeborgen en dan door het midden terug. Als je dat goed deed, liep je heen en terug naast hetzelfde meisje. Bij mij was dat weer Maria Kolkman.
Na het oefenen was ik al eens met haar mee naar huis gelopen. Bij hun keukendeur kwam je het huis binnen. Daar stond toen al een echte koelkast met daar op een Mariabeeldje, zoals wij er thuis ook een hadden met witte jurk en een blauwe sjerp. In mei en oktober stond het bij ons in de woonkamer op een verhoginkje met een geborduurd kleedje en een kaarsje ervoor. Dat waren de twee Mariamaanden, waarin m’n moeder vaak het Salve Regina zong, net als ‘ In’t groene dal, int stille dal’, gewoon onder de vaatwas na het eten. Vrij vertaald zong m’n moeder dan in het Latijn:

Wees gegroet,
Koningin, Moeder van barmhartigheid,
Tot u roepen wij, ballingen, kinderen van Eva;
tot u smeken wij, zuchtend en wenend in dit dal van tranen.
O goedertieren, o liefdevolle, o zoete Maagd Maria,
ons leven, onze vreugde en onze hoop:
Wees gegroet.


Mijn moeder en mevrouw Kolkman waren net als veel vrouwen in ons dorp ingetogen vereerders van Maria. Maar of zij, zuchtend en wenend, de aarde als een tranendal hebben beleefd, kan ik me niet voorstellen. Ze straalden meer het optimisme uit van 'het groene en stille dal' waar zelfs het allerkleinste bloempje wordt besproeid.
Meneer Kolkman was schoenmaker op de Bavo en had aan één voet een speciale schoen.

Op een dag zag ik mijn moeder linksvoor in de kerk de biechtstoel van de pastoor ingaan. Dat vond ik raar. Wat moest zij nou gezondigd hebben?
Na een korte tijd kwam ze naar buiten net als de pastoor en getweeën liepen ze naar het Maria-altaar. Daar kreeg ze van de pastoor een kaars die, aangestoken, in de standaard werd gezet. Na de mis liep ik met haar mee naar huis en vertelde ze dat het na de geboorte van een kindje gebruikelijk is, met de pastoor een gesprek te hebben en daarna Maria, de moeder van Jezus, te eren door een kaarsje te branden en ‘voorspraak’ voor het gezin te vragen. Maria vraagt dan aan Jezus, ons te beschermen.
Dat is dus gebeurd na de geboorte van mijn broertje Jos. Ik was toen zeven jaar.
Met Maria Kolkman, die voor haar communiefeest een kinderwagen met pop gekregen had, heb ik nog vele zondagmiddagen als ‘vadertje & moedertje’ van haar naar ons huis gelopen. Op 'de Steeg', het kruispunt bij het Witte Kerkje, waar in het weekend altijd veel Noordwijkerhouters stonden te buurten, werden we dan heel hartelijk begroet.

2.13   Sinterklaas
Daags na mijn moeders verjaardag op 24 november werd de huiskamer altijd omgebouwd tot ‘Toonkamer van Sinterklaas’. Twee lange tafels met inklapbare poten werden dan van de meelzolder gehaald. De huiskamerramen werden door een van die tafels etalageramen en de andere tafel werd tegen de winkelmuur geplaatst. In het midden stond de huiskamertafel met alle soorten en maten chocoladeletters van Union en Droste. De grote, kwetsbare suikergoedfiguren werden in de bonbonkast in de winkel uitgestald.
In de huiskamer lag alles wat m’n vader zelf kon maken in koek, marsepein en chocolade prominent naast wat fabrikanten aanboden aan lekkers, verpakt in bedrukt of vrolijk gekleurd zilverpapier. De klanten kwamen meestal langs als de kinderen op school waren, of wat later op de avond.
Voor klanten die ver weg woonden was er een speciale service. Dan ging ome Antoon of Koos Broekhof, de ziekenfondsbode die elke maandag het bedrag voor de verzekering kwam ophalen, met toonkisten vol Sinterklaasproducten ’s avonds bij hen op bezoek.
Als Sinterklaas ons dorp bezocht, werd hij -net als nieuw gewijde ’priesterzonen’- rondgereden in een koets. Bij de Sint liepen er dan, in plaats van ‘de bruidjes van Jezus’ zoals de meisjes in communiejurkjes werden genoemd, zwarte pieten mee met een zak pepernoten of een grote lege zak en een roe van takken. Daarmee sloegen ze tegen lantaarnpalen en deuren. Toen ik ‘ns met m’n moeder veilig achter de winkeldeur stond te kijken, sprong er zo’n boze piet op ons af en sloeg hard tegen het raam. Verschrikt dook ik weg achter m’n moeder, die een afkeurende opmerking maakte tegen die piet. Ze vertelde mij, dat die piet niet echt was, maar een verklede man uit het dorp, net als sinterklaas. En ze legde uit, dat er heel veel arme mensen in het dorp woonden die niet elke week iets leuks of lekkers konden kopen voor de kinderen. Eens per jaar konden ze dat wel. Daar spaarden ze voor. En dan vertelden ze hun kinderen, dat dat van Sinterklaas was. Want zelf hadden ze geen geld, zeiden ze altijd tegen hun kinderen.

Als m’n vader chocolade figuren maakte, zette hij twee mallen (voor- en achterkant) met klemmetjes vast en goot die vorm via de onderkant vol met chocola. Die vorm liet hij dan leeg lopen en zette de figuur buiten in de kou onder het afdak van de bakkerij en de keuken, zodat de overgebleven chocolade kon opharden.
In mijn peuter-/kleuterjaren zat ik ‘ns twee halve, metalen bollen te bekijken met chocola aan de binnenkant. M’n oudste broer kwam langs lopen en vertelde, dat de chocoladen bal er al was uitgehaald en dat wat er nog inzat, over was. Hij liet zien hoe je dat met je nagel kon losmaken en met een groot stuk in z’n handen verdween hij. Vol goede moed pulkte ik de rest eruit. Dat was lekker. Tot m’n vader de bakkerij uitkwam. Hij wilde niet geloven dat dat mocht van Henk en stuurde me boos het huis in. Hij heeft me niet geslagen of zo. Dat deed hij niet.
Eén keer is het voorgekomen, dat hij boos was en me achterna kwam. Ik had iets gedaan in het magazijn achter de bakkerij. Wat, dat weet ik niet meer. Wel, dat hij heel kwaad was en me achterna kwam toen ik hard hollend naar buiten rende, de hoek om naar de tuin. Bij het magazijnraam had hij me bijna ingehaald en wilde me klaarblijkelijk een schop geven, want ik zag ineens zijn schoen voorbij vliegen en in een boog door het magazijnraam rinkelen. Verbaasd keek ik om en zag hem grinnikend zijn boosheid wegwuiven.
Dit speelde zich allemaal af rond de tijd die ik zelf beschouw als 'de vroegste herinnering aan m'n vader'.
Hij was vanzelfsprekend altijd al aanwezig. 's Morgens vroeg, als je naar de bakkerij ging en onder het eten op zijn vaste plek aan tafel. Maar als me gevraagd wordt naar m'n eerste beleving met hem, dan is het de wandeling naar Koster.
Soms mocht ik wel 'ns op z'n schouders zitten en liep hij hotsend als een paard door de keuken. Maar op gegeven moment hield hij m'n armen vast en moest ik rechtop gaan staan, m'n kuiten tegen z'n hoofd geklemd. Binnen de kortste keren liep hij heen en weer en hadden we beiden de armen gestrekt als acrobaten in een circus.
Het werd een onvergetelijke beleving, toen hij op een ochtend extra gebak moest maken en slagroom tekort had. Hij zette mij toen op z'n schouders en bukkend onder de deur door liepen we naar buiten, rechtop de inrit uit naar de overkant van de straat. Achterom naar Koster, de melkboer, die naast de keuken een koelberging had. Daar hielp de oude mevrouw Koster ons met verbazing aan een fles slagroom. M'n vader zakte een beetje door z'n knieën en ik pakte de fles van haar aan. Trots liep m'n vader terug naar huis. Alles ging goed.


2.14   Waartoe zijn we op aarde?
In de derde klas, wanneer je al wat beter kunt lezen, krijg je ook ‘Katechismus’, een katholieke leermethode voor geloofsoverdracht door vragen met antwoorden van buiten te leren. Je kreeg het boekje mee naar huis om er een paar te leren en de dag erna werd je op school overhoord.
Mijn moeder zou me helpen. Ze stond ’s avonds na het eten in de keuken de vaat te wassen en ik had me in de rookstoel, een lage stoel met armleuningen, ‘n verstelbare rugsteun en dikke kussens, geïnstalleerd om de vragen met antwoorden te leren. Toen ik dacht klaar te zijn, liep ik naar m’n moeder, ging naast haar staan en terwijl zij doorwerkte begon ik: “Waartoe zijn we op aarde? … We zijn op aarde om God te dienen en daardoor hier en hiernamaals gelukkig te zijn.” “Dat is niet goed”, zei m’n moeder, “doe het nog eens”. En ik herhaalde vraag en antwoord. “Nee", zei ze, "het moet zijn: 'Waartoe zijn we op aarde?...We zijn op aarde om God te dienen en daardoor hiernamaals gelukkig te zijn'". “Nee, hoor” en ik rende naar binnen om het boekje te halen. Zij las vraag 1 op met het antwoord. En ze begreep dat de tijden waren veranderd; dat je nu ook ‘hier’ gelukkig mocht zijn.
Of het in diezelfde les met m’n moeder of in een latere overhoorsessie plaatsvond weet ik niet meer, maar ik stond weer naast haar in de keuken en ik vroeg wat ‘eeuwig in de hemel’ betekent, “wat doe je dan allemaal?”
Ze zei, dat je dan voor altijd gelukkig bent. “Ja, maar wat dòe je daar dan?” “Je verheerlijkt Gods naam, voor altijd en altijd en dat maakt je heel gelukkig.”
Ik kon me er toen niets bij voorstellen en nu eigenlijk weer niet. Maar hoe ze het zei, dat klonk geheel overtuigend. Later, toen ik de bibliotheek van een pastoor had overgenomen en daar een godsdienstboekje uit 1920 vond voor meisjes in de 2e klas, begreep ik wat ze bedoeld heeft. En ik kon het ondertussen ook koppelen aan ‘het Jezusgebed’, zoals dat in de mystieke geschriften wordt genoemd: Je bent als de mantra op een gebedsrol die eeuwig ronddraait.


2.15   De gehaktbal
Tussen de middag aten we in die tijd nog een warme maaltijd: soep, stukje vlees met aardappelen en groente, yoghurt als toetje. Op vrijdag vis en met feestdagen wel ‘ns huzarensalade als voor- en een ijsje of Haagse Bluf als nagerecht.
Toen ik zo’n jaar of acht was, het zal ongetwijfeld woensdag geweest zijn, kregen we een bal gehakt. Nauwelijks was het opgeschept, of mijn oudste broer zei: “Als ik jouw gehaktbal krijg, krijg jij mijn eerstgeboorterecht.”
Ik wist niet wat hij bedoelde, maar zei spontaan “ja” en schoof mijn bord zijn richting uit, zodat hij de bal aan zijn vork kon prikken. M’n vader en moeder keken verbaasd toe en hielden hun mond.


2.16   Misdienaar
Vanaf de derde klas op De Bavo. In het dorp werd dat "het gekkenhuis" genoemd. Officieel was het dus een psychiatrisch ziekenhuis met vele paviljoens en een klooster van de Broeders van Liefde. Bij lekker weer liepen de patiënten wel ‘ns twee aan twee in een lange rij door het dorp van de hoofdingang aan de Langevelderweg naar het voetbalveld achter in de Zeestraat, waar je via de ingang weer bij de paviljoens kon komen.
Voor vrouwen was iets verder in het Langeveld de Sancta Maria van de Zusters van Liefde met eenzelfde opzet aan kloosterkerk en paviljoens. Patiënten kwamen er vanuit het hele land.
De Broeders van de Bavo werden in de dagelijkse communicatie genoemd naar hun functie. Rector van Gent, de pastor die tussen de woningen van de artsen een even riant groot huis bewoonde met huishoudster, zou dus tegen je kunnen zeggen: "Breng deze envelop even naar Broeder Econoom" of "Vraag dat maar even aan Broeder Koster." Die legde de parafernalia voor de dienst klaar, de attributen voor de dagelijkse mis en de gewaden voor de priester. Hij hielp bij diens aankleding, instrueerde de misdienaars en maakte de afspraken voor het dienrooster. Er waren twee missen per dag. Als wij over Broeder Koster spraken, noemden we hem Broeder Krul, vanwege z'n grijze haar. Hij werkte niet meer in de verpleging, daarvoor was hij te oud.
Naast de sacristie, waarin Rector van Gent zich voorbereidde op zijn dienst, bevond zich de misdienaarskamer met een kast voor de togen, van die zwarte jurken die nu rechters en advocaten nog dragen, in alle gangbare maten voor jongens van 8 tot 12 jaar. Rode voor de zeer speciale feestdagen en de gewone zwarte voor alle andere gelegenheden. Tegenover de kasten was de trap waar je in de nis kon komen boven het altaar. Daar stond een Mariabeeld. Onder die trap was een kast voor de witte superplies, die altijd een fris gewassen en gesteven indruk maakten.
Maar de meeste belangstelling ging uit naar de onderkasten met elk twee boekenplanken, mudvol boeken. En hij had er verstand van, Broeder Krul. Altijd weer wist hij een mooi boek mee te geven. ‘Mariska de Circusprinses’ was zo'n boek. Het eerste boek waarbij ik moest huilen. Mariska kon, staande op de rug van een galopperend paard door hoepels springen en pirouettes maken. Daarbij viel ze een keer en brak haar been. M'n moeder moest mij toen troosten. Dus ik zal 8 of 9 jaar geweest zijn.
Soms kreeg ik wel 3 of 4 boeken mee in één week. ‘Puk en Muk’, een hele serie die grote indruk maakte door hun reizen naar verre landen. In de Himalaya ontmoeten ze bijvoorbeeld een fakir die slangen uit een mand omhoog kan fluiten en voortdurend Aum Mane Padme Aum zegt. Ik denk, dat ik die hele boekenkast wel gelezen heb.

Elk jaar was er een 'misdienaarsreisje'. Dan gingen we met z'n allen een dagje uit met een bus van Beuk. Twee attracties en een speeltuin toe. Dat was altijd 'De Zoete Inval', halverwege Amsterdam en Haarlem. Volgens mij hebben we alle attracties en musea tussen Alkmaar en Rotterdam tot en met de 'Grebbeberg' wel gezien.
Het meest indrukwekkend was het 2-daagse reisje naar de Ardennen. Broeder Krul was 50 jaar kloosterling. Hij mocht dat met zijn misdienaars vieren in België, waar hij vroeger was opgeleid. Wij sliepen die nacht in Antwerpen op de kloosterzolder. Meneer Meyerink, verpleger in de Bavo en vader van twee misdienaars, ging mee als ordebewaker. Hij heeft het vooral die nacht erg lastig gehad met ons. We moesten allemaal een dikke deken meenemen die met kunstig vouwen en dekenspelden was omgevormd tot slaapzak. M'n moeder had er ook nog een laken in verwerkt, zodat ik geen last had van prikkende wol.
Die nacht was het dus 'spoken' op de grote, donkere zolder. Tot meneer Meyerink boos zijn kamertje uitkwam en tegen alle, ondertussen muisstil liggende jongens ging schoppen en riep "zo is het wel genoeg!"
Gelukkig schopte hij bij iedereen tegen het voeteneind. Ik kreeg een stevige trap tegen m'n hoofd. Ik lag ondersteboven in mijn slaapzak, anders had ik niet lopend kunnen spoken.

Maar Antwerpen, Brussel, de grotten van Han, de kabelbaan in Dinant; het was voor alle misdienaars de eerste kennismaking met het buitenland.
Rivieren tot je enkels zo diep, waarin je meters kon lopen over een kiezelstenen bodem waartussen je kleine visjes zag zwemmen. Een onvergetelijke reis.

Ik heb vier reisjes meegemaakt, dus ik zal omstreeks mijn negende de Latijnse teksten hebben moeten leren, waarin "de heilige mis" gevierd werd. "Gecelebreerd", leerde ik later zeggen.
En dat gebeurde vrij serieus, onder leiding van Rector van Gent en Broeder Krul als repetitiehulp.

"Introibo ad altare Dei", zei de priester.
"Ad Deum qui laetificat iuventutem meam" antwoordde de misdienaar:
"Ik zal opgaan naar het altaar van God"
"Naar God, die mijn jeugd verblijdt."

2.17   De Zanderij I
"Kijk, kijk, Antoontje kan zwemmen!", hoorde ik Wim enthousiast roepen. Ik keek verbaasd om..."Hij kan toch helemaal niet..."
Ik zag zijn witte haren als een pruikje wegdrijven op de golven... "We kunnen allemáál niet zwemmen...!" Paniek… Ver weg aan de overkant waren een paar grote jongens aan het spelen. "Help, Help", maar ze hoorden me niet. Voorzichtig ging ik tot m’n schouders het water in, maar ik kon hem niet vastpakken.
De jongens aan de overkant liepen nu wel het water in, maar Antoontje dreef verder. Op m'n tenen staande kon ik iets dieper komen en terwijl ik me voelde wegglijden op de bodem, kon ik hem nog net bij z'n haren pakken. Ik boog lichtjes m'n knie en zette me af in de modder. Ik voelde, dat ik met Antoontje richting oever dreef.
's Avonds, onder het eten, kwam Ome Antoon op z'n fiets langs. Ontroerd bedankte hij me en frommelde een papieren rijksdaalder in m'n hand.
Twee jaar later was Antoontje dood. "Kinderkanker", zei Tante Corrie. Heel lang had ik het gevoel, dat het water van de Zanderij daar mee te maken had. Hij werd bijgezet in het graf van mijn zusje, Barry, en zijn naam werd op de gedenksteen erbij gegraveerd door een Limburgse oom van m’n vader, die daar een steenhouwerij heeft.


2.18   Broeder Kok
“Wie wil er roken?”, vroeg hij, nam een geopend pakje Lexington van z'n bureau, tikte er een paar sigaretten half uit en ging onze gezichten langs.
We waren wel vaker in zijn kantoortje, vooraan in de grote keuken waar voor alle paviljoens van de Bavo werd gekookt. Er stonden hele grote pannen van wel twee meter doorsnee met een scharnierend deksel.
Niet alleen op feestdagen of als we Broeder Overste een “Zalig Kerstmis” gingen wensen, mochten we even naar Broeder Kok om een hoorntje te halen met soms wel drie bollen ijs, of een paar grote gevulde koeken; ook na een begrafenis mochten de misdienaars wat lekkers halen.
Bij een begrafenis 'eerste klas', voorbehouden aan een gestorven Broeder of een patiënt met rijke ouders, kregen we er dan nog wel 'ns een of twee Peijnenburg snijkoeken bij, formaat extra groot. Als ik daarmee thuis kwam, werden die in de winkel gelegd.
Nu mochten we ook roken! Gretig pakte ik een sigaret uit het pakje en stak die in m'n mond. De broeder ging met een aansteker rond en ik inhaleerde diep. Stoer, zoals het hoort... Prompt voelde ik me door m'n knieën gaan en viel duizelend neer. Geschrokken trok Broeder Kok me overeind.


2.19   Over het hek.
Van de herenfiets was het zadel te hoog en kon ik ook niet over de stang heen fietsen. Schuin, met mijn rechterbeen onder die stang door, fietste ik dan de straat op. Af en toe kon ik m'n moeders fiets gebruiken en fietste ik gewoon rechtop staand langs de Bavosloot naar het onverharde pad van VVSB.
Aan de zijkant van het voetbalveld wachtte ik daar dan op Broeder Econoom, die me een luciferdoosje met postzegels had beloofd. Als hij er was, klom ik op de bagagedrager en kon dan net over het toegangshek klimmen. Hij pakte me dan vanuit die hoogte in zijn armen en droeg me het kleedhok in, denk ik. Hij had natuurlijk ook gewoon het doosje door de spijlen kunnen geven, maar met dat over het hek tillen was dat ooit begonnen.
Ik heb een vage herinnering aan de banken die binnen aan de zijkant van het kleedhok stonden. Dezelfde soort banken als in de gymzaal van school.

Wat daar binnen verder gebeurde, daar heb ik geen herinnering aan. Wat ik wel weet, is dat ik onderweg terug wel 'ns duizelig in de haag aan de zijkant van de weg viel. Maar ik kwam altijd veilig thuis. Met een doosje postzegels.
Mijn oudste broer noemde me in die tijd een keer “aartsbedelaar” nadat ik wéér ‘ns met postzegels thuiskwam. Ik had geen idee wat hij ermee bedoelde, maar het klonk heel heftig en negatief.
Later dacht ik, dat hij in die tijd in de godsdienstles misschien had gehoord over ‘de Aartsvaders’: Abraham, Isaac en Jacob. En dat de meester dat begrip had uitgelegd aan de hand van bestaande positieve en negatieve woorden als “aartsbedrieger, aartslelijk, aartsbisschop”, zoals Van Dale duidelijk maakt. Mijn broer was heel jaloers, aarts-jaloers klaarblijkelijk. Misschien had hij toen ook het verhaal gehoord van Esau en Jacob. Esau verkocht voor een bordje pap zijn eerstgeboorte-recht aan Jacob, die daarmee de derde Aartsvader werd.
 

Jaren eerder nam Broeder Econoom me soms mee de struiken in achter het Mariabeeld, dat links van het hoofdgebouw in een perkje stond. Hij ging voor dokter studeren, zei hij en vroeg of hij mijn wervels en ribben even mocht tellen. Hij trok dan m'n trui binnenstebuiten tot over m'n hoofd en mijn broek omlaag.

En zo stond ik daar met m'n armen naar boven en zag niets. Ik voelde hoe hij de rugwervels telde tot helemaal beneden. En dan weer naar boven. Ook aan de voorkant voelde hij tot hoever mijn ribben zaten en hoe het onder m’n buik verder ging.
Een tijdje later werd het Mariabeeld verplaatst van de hoek, waarop je uitkeek vanaf zijn kamer op de eerste etage van het Hoofdgebouw, naar een plek zo'n zestig meter verder met meer struikgewas en een grasveldje daar middenachter.
Hij heeft er zijn artsenstudie voortgezet, totdat hij me 'n keer meenam via de apotheek van de Bavo naar het voetbalveld en het hek aanwees achter het kleedhok van VVSB, de Voetbal Vereniging Sint Bavo.
Op een dag stond ik daar te wachten, toen ineens Broeder Overste brevierend, lezend in zijn gebedenboek, voorbij liep…., min of meer verbaasd opkijkt en vraagt wat ik daar doe. We kennen elkaar heel goed, dus ik vertel zonder omhaal, dat ik op Broeder Econoom sta te wachten, die mij postzegels zou komen brengen. Hij vertelt me, dat Broeder Econoom er vandaag niet is en nodigt me uit, zondag na de mis even bij hem langs te komen. Hij heeft ook nog postzegels uit verre landen. We zeggen elkaar vriendelijk gedag; hij gaat brevierend verder en ik fiets terug naar huis.


2.20   Kamperen in Chaam
"Jongens, kleed je snel aan en kom naar de appèlplaats; er is iets ergs gebeurd..!"
Ton Groenen, de vaandrig, was plots de tent binnengekomen en spurtte direct door naar de volgende tent om de patrouille daar wakker te maken. Heel in de verte hoorden we iemand gillen om hulp...
We waren net in slaap gevallen, na een lange en inspannende dag in de bossen rond ons kamp.
Vier/vijf tenten met verkenners uit Noordwijkerhout en een tent voor de leiding: Ton de Vroomen de Hopman, Kapelaan Harding de Aalmoezenier en Ton Groenen de  Vaandrig.
 
Op de fiets naar Chaam vlakbij België, 120 kilometer van Noordwijkerhout. En net buiten ons dorp, bij station Piet Gijs, hadden we al de eerste lekke band. Toch waren we tegen het eind van de middag op het bivakterrein aangekomen. De vrachtauto met tenten, paaltjes, touw en een grote fouragekist met brood, snijkoek en beleg voor het eerste weekend, was al uitgeladen.
En zo kon het pionieren, met paaltjes en touw afbakenen van een keuken met vuurplaats, en het opzetten van de tenten beginnen.
De dagen erna verkenden we de bossen rondom het terrein, oefenden vaardigheden als, touwen knopen, verbindingen over denkbeeldige ravijnen maken. En veel spelletjes tussendoor, zoals spoorzoeken en vlag veroveren.
Op één van de middagen zagen we in het bos aan de oever van een vennetje een man met een lange stok in het water peuren. We slopen dichterbij, maar bleven schuilen in de bosrand. Het was alsof hij iets zwaars onder water duwde. Plots stond hij op, keek om zich heen en verdween met de stok over z'n schouder op twee uur, vanaf onze plek gezien, tussen de bomen.
Fluisterend overlegden we, wat te doen. Het zag er allemaal heel verdacht uit. Moordenaar, smokkelaar, dief die iets te verbergen had, ...? We besloten, eerst maar terug te gaan naar het kamp voor overleg met de Hopman. Die zou er met de leiding over praten en dan konden we na het eten bij het kampvuur bespreken wat te doen.
Waarschijnlijk ging het om een smokkelaar, zei de Hopman, en had die man ons gezien. Daarom had hij zijn pakket onder water geduwd en was ie met die stok weggelopen. Het zou kunnen, dat de smokkelaarsbende nu dat vijvertje ook in de gaten hield. Daarom zou die nacht het kampvuur brandend gehouden worden en gingen de oudste patrouilleleiders wacht lopen rondom ons kamp. Morgen zou dan de aalmoezenier met de vaandrig naar de politie gaan om te overleggen of de vijver moest worden onderzocht.
En nu had de Vaandrig ons in paniek gewekt en haasten we ons naar het kampvuur. In de verte hoorden we hulpgeroep. Dat was Sjaak de Klerk, die als eerste de wacht liep en waarschijnlijk ontvoerd was door de smokkelaars. We moesten er achteraan. Een groep linksom met de Vaandrig; de andere rechtsom met de Hopman. De Aalmoezenier zou dan met een paar jongens het kampvuur aanhouden. En zo renden we met de Hopman richting de hulpkreet die we Sjaak af en toe hoorden gillen.
Na een tijdje kruisten we een landweggetje met in de verte een huis. Er brandde nog licht. “Zullen we daar even aanbellen of ze telefoon hebben?”, vroeg ik de Hopman. “Nee”, zei die, “dit lossen we zelf wel op”.
Toen dacht ik: “Jullie spelen een spelletje met ons.”

2.21   De poppenkast
In de vijfde klas werden we enthousiast gemaakt voor poppenkast. Hoe dat begon is me niet helemaal helder meer. Ik denk dat een verhaal uit een schoolboek een rol speelde. Die leesboekjes gingen meestal over kinderen van een gezin en hun vriendjes. (“Jan, Mies en Wim”, “Pim, Frits en Ida” waren twee van die titels met 3 of 4 deeltjes per schooljaar).
In korte tijd waren er wel 10 tot 15 kinderen lid van de poppenkastclub. Elke week een dubbeltje sparen, dat we met een groepje bij de leden thuis ophaalden. Ome Jaap, die de timmerman van Sancta Maria was en in zijn garage thuis een kleine werkplaats had, maakte een mooie inklapbare kast, waarvoor m’n moeder gordijntjes naaide. Tegen de zomer kochten we in Leiden een doos met wel 8 of 9 poppen.
In de vakantie konden we bij ons thuis in de garage oefenen en voorstellingen geven op zondagmiddag. Na de schoolvakantie leerde meester Prins ons ‘boekhouden’. We speelden ook op andere scholen en een enkele keer in de Sancta of op de Bavo. Aan het eind van de zesde klas hadden we meer dan 90 gulden verdiend.
Jan, de penningmeester, zou ook de poppen bewaren, toen ik naar de kostschool ging. Zijn vader had een taxi-, ambulance- en expeditiebedrijf en kon dus goed met geld omgaan.


2.22   Een zusje
"Meneer, we hebben er een kindje bij, Anneke heet ze!" Vreugdevol keek ik meester Prins aan. "Zo, zo", reageerde die op een toon, die mijn enthousiasme direct temperde.

Onzeker liep ik de klas in en hield er verder m'n mond over. Misschien had hij al gehoord, wat mij later verteld werd: De dokter had tegen m’n moeder gezegd, dat het een ongelukkig kindje was, dat waarschijnlijk niet zou kunnen leren en ook niet zou kunnen lopen later. Zij zei hem toen: "Dat is niet aan U, dat is aan God". In haar beleving krijgt ze gelijk.
Mijn grote broer, die op de fiets helemaal naar het Triniteitlyceum in Haarlem ging, had tegen een neef die daar ook op school zat gedreigd:
“Als je *#!x!#* op school zegt dat ik een zusje gekregen heb, sla ik je helemaal verrot”.

 

 

In die tijd ging ik naar de kermis met
Margreet en Barbara



2.23   De Zanderij III
Tom Oortwijn kwam overstuur en buiten adem de klas in rennen: "Meester, Meester.., Jopie is in de Zanderij .., verdronken.., de Zanderij!”.
Wij zaten nog op school. Twee middagen per week een uur extra les, Frans en Engels. Tom was kort geleden met zijn ouders in ons dorp komen wonen. Hij deed dus niet mee met die lessen en was, zoals wij andere dagen ook wel deden, gaan spelen bij de Hoge Dijk en de Zanderij.
Meneer Prins keek Tom aan en schatte de ernst van de zaak: "Jan, snel naar dokter Van Praag en kom naar de Zanderij; jongens, naar huis”. En hij rende met Tom richting de Hoge Dijk.
Twee dagen later gingen we met de hele klas langs bij Jopie om de ouders te condoleren. De dag daarna was zijn begrafenis.
Jopie, Jopie Broekhof. Mijn eerste, dode leeftijdgenoot. Siem Bouwmeester was de tweede. Die stierf niet lang daarna door een fietsongeluk. Ik kan me een discussie herinneren in het zomerkamp waarin Berrie vond dat de dood van Siem niet zo erg was als die van Jopie. Siem zat in de B-klas en was dus minder belangrijk.
Ik had juist door die jaren heen het gevoel gekregen, dat onze generatie de laatste was die in A- en B-klassen werd verdeeld.Meneer Prins schakelde mij overigens vaker in voor een klusje. Zo mocht ik de telefoon opnemen als het hem niet uitkwam om de klas even te verlaten: “Sint Jozefschool, met Jan van Hensbergen, leerling van Meneer Prins. Wat kan ik voor U doen?” Soms moest ik hem dan toch even halen, maar het kon ook om een bericht voor een andere docent gaan.
Ook vond hij het prima, dat ik relatief vaak moest misdienen in de Bavo. Als dat onder schooltijd was, ging het meestal om een begrafenis. De dagelijkse missen waren om 7 en 8 uur. Soms werd het wat later, als er een patiënt op sterven lag. Dan liep je als misdienaar met een kaarsje in een lantaarn in de ene en een belletje in de andere hand vóór de rector uit naar het betreffende paviljoen. Meestal lag de patiënt half versuft in bed; soms zat hij half overeind of kon hij je voorover gebogen met een afgrijselijk waanzinnige blik aanstaren.

Ik denk dat Meneer Prins geen probleem had met mijn schoolverzuim, omdat ik redelijk meekwam in de leerstof. Met Nico van Noort was er altijd de uitdaging, wie het eerst door een reken- of taalboekje was. Af en toe kon ook hij glunderend als eerste naar de kast achter in de klas lopen om een volgend boekje te pakken. Minstens zo vaak was ik hem voor. Maar Nico was dus heel serieus. Zijn vader had een administratiekantoor.
Die kast bevatte ook een schat aan vrije leesboeken. Meneer Prins kon ontzettend spannend voorlezen op de vrijdagmiddag, of als er eens iets bijzonders te vieren was.
De boeken van Pim Pandoer of “Het Geheimzinnige Kasteel Vilandry” staan me nog steeds bij.
Wij mochten de boeken van Arendsoog en Witte Veder lezen, als we tijd over hadden. Dat waren hele nette boeken over de cowboy-tijd, waarin Arendsoog het kwaad snel doorzag en overwon. Hij was bevriend met Witte Veder, die hem leerde spoor zoeken en die hij leerde bidden vóór het eten.

2.24   "Dat is toch geen paard?!"
zei meester Prins zonder een antwoord af te wachten. Hij pakte de voorbeeldprent erbij en keek van links naar rechts... "Nee, tekenen is Onze Lieve Heer vergeten jou mee te geven."
Over mijn handschrift had hij gelijksoortige reacties, totdat ik een keer riposteerde: "Ach meneer, later hebben we allemaal een schrijfmachine." Jaren daarna, toen ik 'ns bij hem thuis met Peter, zijn zoon, werkte aan een scriptie over geschiedenis, kwam hij de kamer binnenlopen en zei: "Zo, Jan, heb je al een typemachine?
Toen ik zelf schoolmeester was, heb ik eind november op de achterkant van het bord 'ns een paard getekend, stijl Jolly Jumper, met een berg pakjes en een staf. Het paard keek je vragend aan en zei in een ballontekst: "Waar is mijn baasje?"
Toen een van de kinderen de volgende dag het bord ‘moest’ omdraaien, was de klas diep onder de indruk van de tekening die Zwarte Piet daar gemaakt had. Ze hadden nog nooit zo'n mooi paard gezien.

2.25   De strikvraag
"Zo, Jan, en wat wil je later worden?" Dat was geen vraag waar ik me tot dan toe mee bezig had gehouden. Het lag in mijn verwachting dat ik naar het Triniteitlyceum in Haarlem zou gaan. Maar ik floepte eruit: "Dokter, rechter of ontdekkingsreiziger".
"Ontdekkingsreiziger?", vroeg Broeder Overste, "Zo, en waarom?"
Ik vertelde hem, dat er in de Bos Atlas van mijn Opa nog heel veel witte plekken waren, waar nog geen ontdekkingsreiziger was geweest. Daar wilde ik dan naar toe om foto's te maken en verhalen te schrijven!
Hij legde me uit, dat dat niet zo moeilijk zou zijn. Kun je al fotograferen en schrijven op een typemachine?” Met het fototoestel van Tante Dora, had ik al eens foto's mogen maken, maar een schrijfmachine had ik nog nooit aangeraakt. "Nou, dat treft." Hij schoof zijn apparaat naar mijn kant van het bureau, nam een vel papier, liep om het bureau heen en liet zien, hoe je het papier in de machine draait. Lopend rond zijn bureau begon hij als oefening een brief te dicteren aan mijn oom Jozef, die hij nog kende van vroeger.
De tekst kan ik me niet herinneren; de strekking wel: Een verzoek of mijn oom wilde regelen, dat ik in Weert naar het gymnasium mocht. Daar leerde je heel veel talen, zodat ik later makkelijker in die onbekende gebieden kon gaan werken.
Toen de brief klaar was, haalde hij het vel uit het apparaat en bekeek het hoofdschuddend. Nee, het zag er met die typefoutjes niet mooi genoeg uit om te kunnen opsturen. Maar, zo'n soort brief zou ik moeten schrijven naar m'n oom in Afrika. Dan zou die er voor kunnen zorgen, dat ik nog op tijd naar Weert zou kunnen. Hij gaf me een dikke envelop met postzegels die hij had beloofd.
Van m’n moeder mocht ik die week op het postkantoor een velletje luchtpostpapier kopen met opgedrukte postzegel. Die kon je aan één kant volschrijven en dan omvouwen en dichtplakken tot envelop.
Het was al halverwege het derde trimester.
Meester Prins was enigszins verwonderd. Ook hij meende, dat ik naar het Triniteitlyceum zou gaan.
En toen ik voor Weert bij de huisarts een medische verklaring moest halen, vroeg dokter Wösten of er wel eens iemand een stokje tussen mijn billen had geduwd. 
 

Hoofdstuk  III:     De grote onthutsing

Naar Weert en Weerom

3.01   De aflevering
Doordeweeks hadden m'n ouders geen tijd. Dus het zal op een zondag geweest zijn, dat ze me naar Weert brachten. Aan die reis, in de bakkersauto, heb ik geen andere herinnering dan aan de koffer en de plunjezak met kleding waar ik tegenaan kon leunen in de verder oncomfortabele laadruimte.
Wel staat de ontvangst me nog bij. De kennismaking met Pater de Winter, die niet alleen de directeur was, maar ook nog familie bleek te zijn. De Prefect, Pater Kroeze, was een jaargenoot van Ome Jozef. We werden rondgeleid via de cour naar de kapel, de studiezaal en klaslokalen, de slaapzaal daar boven en weer terug naar de eetzaal en de toneelzaal met recreatietafeltjes en podium. Daar werd nog een toelichting gegeven en een drankje geserveerd. Morgen zou het toelatingsexamen gehouden worden.
Omdat ik van Noordwijkerhout kwam, "van een dorpje op het platteland", was de kans groot, dat ik nog een jaartje voorbereidend onderwijs zou moeten volgen.
Na het introductiepraatje werd ik naar boven gestuurd om de koffer en plunjezak uit te pakken, het bed op te maken en de kast in te richten. M'n ouders werd via de administratie vaarwel gezegd, nadat ze -volgens de jaarrekening van de Firma- 200 gulden hadden betaald.

3.02   Toelatingsexamen
De volgende dag zaten alle nieuwkomers aan een tafeltje in de toneelzaal. Ik heb geen herinnering aan het totaalpakket van vragen, maar het begon met een dictee, waarna we de losse zinnen moesten ontleden. Sommige in zinsdelen, andere in woorden. Een jongen uit Den Helder, een kop groter dan ik, stak daarbij zijn hand op en vroeg, of dat dan 'redekundig' of 'taalkundig' bedoeld was. Ik schrok daarvan. Beide termen had Meester Prins nooit genoemd. Die jongen kreeg antwoord en ging voortvarend aan de slag. Ik ging met twijfel maar ontleden in zinsdelen of losse woorden, maar meende toch dat ik daarmee mijn achterstand niet zou kunnen verbergen. De dag erna kregen we de uitslag.
De jongen uit Den Helder moest in het voorbereidend jaar beginnen; ik stroomde klas 1a in.

3.03   Het was vroeg opstaan elke dag.
Om 6:00 door de week en op zondag, meen ik, een uurtje later. We sliepen in een 'chambrette', een hokje van 2 bij 2 meter met een bed, een kledingkast, een nachtkastje met lampetkan, een nachtspiegel en een emmer met deksel om het waswater in te gieten.
Zodra we van de slaapzaal waren, kwam een gebocheld mannetje de emmer en de pot legen. De lege lampetkan ruilde hij om voor een volle. De emmer moesten wij wekelijks zelf schoonmaken bij de centrale kraan op de slaapzaal.
Aan beide zijden waren douches en met een uitgekiend rooster kon iedere student minimaal één keer per week onder de douche. Pater Kroeze had een kamer op de slaapzaal. Hij zorgde voor de rust, zette de wekbel aan ’s morgens en liep de chambrettes langs om te kijken of iedereen was opgestaan. Als het rumoerig bleef nadat ’s avonds de lichten waren gedoofd, liep hij nog wel eens de gangpaden door om te kijken of iedereen in bed lag.
De chambrette zonder plafond had geen deur, maar een gordijn. De wanden waren van triplex in een houten raamwerk.
Er waren drie slaapzalen. De eerste twee schooljaren sliep je op de grote zaal boven de klaslokalen, het derde en vierde jaar op een kleinere zaal boven de ziekenzaal en de kamers van enkele paters. De vijfde- en zesdeklassers jaar sliepen op een nog kleinere zaal daarboven. Naarmate je dus in een hogere klas kwam, waren er minder chambrettes, dus minder leerlingen. Vooral na de zomervakantie bleven er leerlingen weg.
De dag begon met een 'mis', een gebedsdienst van een half uur, waarna een studie-uur volgde. Op een ochtend kwam ik als een van de eersten vanuit de kapel de studiezaal in. Op een groot schoolbord, linksvoor, stond een omvangrijke lesroosterwijziging. Helemaal onderaan ook voor onze klas: “1a: 9.00 uur L.O.” We begonnen die dag dus met gymnastiek, Lichamelijke Oefening. Dat was in een gebouwtje buiten de muren van het internaat.
Er was nog geen surveillant en de grote stroom leerlingen hoorde ik al de trap oplopen. In een opwelling liep ik naar het bord, pakte een krijtje, zette een B voor de L.O.* en ging terug naar mijn plaats om te zoeken naar de boeken/schriften voor die dag. Een paar leerlingen waren er getuige van. Daar kwam de grote golf binnen met de surveillant.
We gingen allemaal staan om een kruisteken te maken als opening voor het studie-uur. Maar voordat we zaten, begon er een geroezemoes met verholen lach. De surveillant, Pater de Winter, begon verstoord rond te kijken en zag dat sommigen naar het bord wezen. Hij liep er heen en rood aanlopend weer terug naar zijn lessenaar met verhoging. Boos keek hij de zaal in: "Wie heeft dat gedaan...?...Wie heeft dat..? Wie ?!” Er was geen ontkomen aan. Bedeesd stak ik m'n hand op. Verbluft keek hij me aan: ".......Jan, ....jij..? Wat valt mij dát tegen van jou!.......Veeg uit en op je knieën in die hoek!"
Het hele studie-uur heb ik daar geknield. Totdat we naar de refter gingen voor het ontbijt.


3.04   Kerstvakantie
Het eerste schooljaar kwam m'n vader mij met zijn bakkersauto ophalen voor de vakantie. Drie of vier leerlingen uit de Bollenstreek reden dan mee. Dat scheelde een treinkaartje en was nog gezellig ook. Al was het krap achter in de auto op de kale laadvloer. De langste mocht voorin.
Tijdens de kerstdagen dacht ik er ineens aan, Broeder Overste even een Zalige Kerst te wensen en hem te vertellen over m'n eerste ervaringen op het internaat. Ik had een mooi rapport meegekregen over het eerste trimester. Dat kon ik gelijk even laten zien.
Ik vertelde het m’n moeder, liep naar buiten, pakte een fiets en trapte welgemoed richting Bavo.
Toen ik het brede hek doorfietste en in de halve ronding wat vaart maakte om met een zwier naar het fietsenrek bij de hoofdingang te freewheelen, zag ik onder het afstappen Broeder Overste al de deur uit komen. Hij liep tussen twee broeders met heel kort haar. Ze leken beiden wel een gemillimeterde Broeder Econoom. Toen ik Broeder Overste een hand wilde geven om hem Zalig Kerstfeest te wensen, zei hij: "Nu je geen misdienaar meer bent, is het niet gepast hier nog te komen." Ze draaiden zich alle drie om en liepen weer naar binnen.
Ik begreep er helemaal niets van en fietste met een leeg gevoel terug.
Omdat ik ook nog wilde zien hoe het met de poppen, de kast en het geldkistje was, fietste ik even door naar Jan, de penningmeester. Maar die was niet thuis, zei z’n moeder. Toen ik vroeg hoe het met de poppen en de kas was, zei ze dat alles aan het Rode Kruis was gegeven.
Ook dat vond ik heel vreemd. Ze maakte altijd een zuinige, bijna gierige indruk. Ze vroeg wel 'ns om een zakje 'ouwe koek', zoals beschadigde/gebroken koekjes werden genoemd, omdat een zak koekjes klaarblijkelijk te duur was.

Later kwam het in me op, dat m’n moeder misschien de Bavo had gebeld met de mededeling dat ik even langs kwam. Dat daarom die drie broeders net op dat moment naar buiten liepen.
Ze waren niet iets anders van plan, klaarblijkelijk, dan mij terug sturen. Daarom keerden ze om, direct nadat Broeder Overste mij had toegesproken.
Mijn moeder was al gestorven, toen die gedachte zich voor het eerst vormde.


3.05   Neptunus
Met Pasen was mijn rapport een stuk minder. Pater de Winter deelde de rapporten uit en keek er bezorgd bij.
Ondertussen had ik een bijbaantje bij Pater Kroeze. Die had zijn Prefectkamer naast de studiezaal. Hij regelde afspraken voor studenten buiten het internaat. Bezoek aan dokter of tandarts, boeken halen bij of terugbrengen naar de grote bibliotheek van het Franciscanenklooster. Hij deed ook de sigarettenverkoop vanaf de 3e klas en snoep voor iedere leerling die daar geld voor had.

Ik mocht aan een klein tafeltje in zijn kamer af en toe oefenen op de typemachine. Als hij zelf niet aanwezig kon zijn, mocht ik typen en de snoepverkoop doen. Een boek terug brengen naar de Franciscanen, was een bijzonder uitje. Je kwam dan in een deel van de stad waar je met de wekelijkse wandelingen niet kwam. We hebben het volgens mij met een stel klasgenoten één, hooguit twee keer stiekem gedaan. Vlak bij dat klooster was rechts van de weg een ijssalon. Daarin stond een ontzettend leuk meisje met gitzwart haar, dat af en toe haar vader hielp. Door haar ontstond mijn eerste verliefdheid. Maar het was verboden gebied. Net als de markt met de oude Martinuskerk. Daar kwamen we alleen in georganiseerd verband, lopend in een rij, als de Mattheus Passie werd uitgevoerd. Dat was toen nog een lange zit op harde, houten kerkbanken.
Vlak bij de kerk was een bioscoop met in de vitrine foto’s van vrouwen met afgeplakte onderdelen. Dat vonden we heel spannend, net als even stiekem door het straatje daarachter lopen waar sommige vrouwen zich uitdagend beschikbaar toonden voor nader contact.
Maar ik ging dus nog wel over naar de tweede klas. Daar kregen we een nieuwe leraar voor Latijn, Mijnheer Schouten. Jong, net afgestudeerd en z’n studentikoze luchthartigheid nog niet afgelegd. Hij had geen leuke uitstraling, keek een beetje scheel en had plakkerig haar dat hij voortdurend met zijn hand naar opzij schoof. Daarbij had hij een licht spraakgebrek. Een ideaal type voor leerlingen om te imiteren, als er een sfeertje van keet schoppen ontstaat.
We kregen dat jaar voor het eerst Grieks, eveneens van een nieuwe leraar. Z’n naam wil me niet direct te binnen schieten. Hij was iets ouder en groter dan Schouten, maakte een gedistingeerde indruk, maar had brillenglazen die zijn ogen angstwekkend vergrootten en een vreselijke overbeet. Hij was ernstig maar had een, soms moeilijk te doorgronden, humor. Bij de eenvoudige Griekse teksten die we naast de lastige grammatica te vertalen kregen, kon hij het niet laten om onverwacht te onderbreken met: “Niet om het een of ander, maar voor de volledigheid lees ik nu even een stukje tekst dat bij jullie is weggelaten”. En dan las en vertaalde hij een soms vrij lange alinea die vaak scabreuze elementen bevatte.
Mijnheer Schouten was wat simpeler. Als we hem bijvoorbeeld vroegen of hij ook aan carnaval deed, zei hij: “Oh ja, hoor”. Dan deed hij zijn colbertje binnenstebuiten en begon liederlijk door de klas te waggelen.
Kortom, geen ideale situatie voor leerlingen in een lastige periode. En zeker niet voor mij. Meer dan vorig jaar had ik moeite met het instituut waar ik door de voor mij nog onbegrepen machinaties van de Broeders van Liefde terecht gekomen was. Dus ik deed volop mee met de vrolijke sfeer die we in de tweede klas ontwikkelden.
En dat leek de andere leraren of de Prefect, die zijn kamer had naast onze klas niet te deren.
Pater van Bommel, de stotteraar, kon er ook zelf om lachen als hij tijdens een les Romeinse geschiedenis sprak over “Nep.., Nep.., Nep, Poseidon.” En hij haalde excuserend z’n schouders op, als hij ‘ns werd geïmiteerd. Boos worden kon hij niet, vanwege zijn stotteren. Maar in zijn vak werd hij serieus genomen, net als Pater Tekstra die Engels gaf. Van hem mocht je de eerste maanden die taal alleen maar lezen of luisteren naar hoe hij die uitsprak.
Na een half jaartje begon hij logopedistisch spreekles in het Engels te geven.
De tweede klas heb ik dus over moeten doen. Die zomervakantie had ik geen behoefte om naar Triniteit te gaan. Ik was gezakt, schaamde me en moest nu terug om te herstellen.

Het jaar daarop ging alles weer gewoon. Mijnheer Schouten was er niet meer en de sfeer in de klas was rustiger. Aan het eind van dat schooljaar werd ik als ‘Primus’ het toneel op gehesen.
Ik had al ‘ns sambaballen gekregen, maar nu nam m’n vader me mee naar Leiden om een gitaar te kopen. Ik mocht in Weert, buiten de poort, op gitaarles.
Het eerste liedje dat de leraar me voorlegde was ‘O Sole Mio’, een Italiaanse smartlap die door het Presley Productieteam was omgebouwd tot ‘It’s Now Or Never’. Zonder enige basisinformatie moest ik dat lied direct aanpakken met lastige barré-grepen. De leraar stuurde me ook door naar een gloednieuwe muziekwinkel. Daar stond een zekere Johny Hoes achter de toonbank. Hij was net bekend geworden met ‘Twee Reebruine Ogen’ van De Selvera’s. Maar dat drong nog niet tot me door. Op mijn vraag of hij ook een boek met gitaarliedjes had, pakte hij enthousiast een exemplaar van een rek en kwam naast me staan.
“Ken je deze?”, vroeg hij bij het eerste liedje. Ik kende het niet. De titel ben ik kwijt, maar rechtsboven stond “tekst en muziek Johny Hoes”. De volgende kende ik ook niet; de andere ook niet, geen ene titel. En overal stond Johny Hoes als componist. Het allerlaatste liedje kwam me bekend voor: ‘Er Hangt Een Paardenhoofdstel Aan De Muur’. Daar stond rechtsboven “traditional”. Dat vond ik te weinig om het te kopen.

Met een ander boekje, louter traditionals maar inclusief eenvoudige gitaargrepen verliet ik de winkel. Daarin vond ik ‘Muβ I Denn’ dat later door Elvis werd gezongen als ‘Wooden Heart’.
En ondertussen leerde Haske Swinkels mij op de piano ‘Lesson One’ en ‘Les Enfants du Pirée’, de filmhit die bij ons ‘Nooit op Zondag’ heette.
Dat tweede herhaaljaar had me in feite goed gedaan en ook in de derde klas waren mijn resultaten prima voor een vervolg op het Triniteit College in Haarlem.


3.06   De brief van mijn vader
Alle jaren dat ik op het internaat zat, kreeg ik wel 'ns 'n brief of kaartje van een zusje, maar verder alleen van m'n moeder, die als ik me goed herinner om de week schreef. Meestal zat die brief, met wat snoep of chocola, in de plunjezak met schone was. En op zondag, tijdens het uur "vrije studie", schreef ik dan wel eens een briefje terug naar huis.
Eén keer dus kreeg ik een brief van m'n vader. Dat was, toen ik in het vierde jaar na de paasvakantie, rond Pinksteren eindelijk een brief naar huis durfde sturen met de mededeling, dat ik het volgende schooljaar niet meer terug wilde naar Weert en in Haarlem het gym wilde afmaken.
Al vanaf het eerste jaar ging ik na elke vakantie met veel verdriet terug naar de school waar ik niet voor gekozen had, weg van het dorp. Maar toen Pater Koekoek, die naast Wis- en Natuur-kunde ook nog muziekles gaf in de harmonium- en pianokamertjes achter de toneelzaal, dezelfde avances begon te maken als Broeder Econoom vlak voor zijn artsenstudie, wist ik het zeker. Ik wilde het volgend schooljaar in Haarlem verder.
Vlak voor de zomervakantie kreeg ik een brief van m'n vader. In het kort kwam het neer op: We hebben een nieuw bed gekocht, je bent van harte welkom en je mag in Haarlem het gymnasium afmaken.
Na de deceptie van de eerste kerstvakantie en het verdriet waarmee ik na elke vakantie daarna weer terug 'moest' naar Weert, had ik de instemming van m'n vader! Opgelucht zag ik de zomervakantie tegemoet. Die brief van m'n vader ben ik kwijt. Gelukkig refereert De Winter aan het Triniteitslyceum op zijn kaartje aan mijn vader, toen hij nog een paar vergeten spullen opstuurde:

Ik heb in Weert met niemand over mijn plan gesproken. Alleen met Pater van Bohemen, mijn biechtvader, maar die hoort alles dat hem tijdens de biecht verteld wordt, geheim te houden. Hij zuchtte diep, vroeg me zondagmiddag bij hem langs te komen voor een gesprek en gaf me onder het uitspreken van “ego te absolvo”, de zegening van ‘vergeving der zonden’.
Welke zonden ik nu had opgebiecht, dat staat me niet meer bij. Ik herinner wel, dat ik me in het bezinningskwartiertje vóór de biecht vaak ‘suf zat te prakkiseren’ over welke zonden ik zou kunnen hebben begaan. Maar nu kon ik dus op de vraag of ik verder nog iets te melden had, vertellen dat ik met de opleiding wilde stoppen.
Die zondagmiddag, tijdens het vrije studie-uur, vroeg ik de surveillant, Pater van Bommel, verlet om naar Pater van Bohemen te mogen vanwege die afspraak. Van Bohemen was ook de beheerder van de schoolapotheek en een kleine ziekenzaal. Hij ontving mij nu in zijn eigen kamer aan een bureau. Hij had een dik boek voor zich en begon wat ongemakkelijk over m'n voornemen te praten. Toen hem duidelijk werd dat ik nog steeds wilde stoppen met de opleiding, hernam hij zich. Hij lichtte toe, dat ik dan toch ook wat meer zou moeten weten van de mens, het huwelijk en kinderen krijgen. Hij sloeg het dikke boek, waar hier en daar wat papiertjes uit staken, open en begon dan een stukje voor te lezen over een van die aspecten. Achter in het boek zaten een paar tekeningen of foto's die hij liet zien. maar daar werd ik niet veel wijzer van. Aan het eind van het gesprek gaf hij me een dun boekje mee, dat ik maar 'ns goed moest lezen. Dan zouden we er nog wel een keer over praten.
Omdat het niet gewenst was, dat de andere leerlingen dit boekje zouden zien, deed hij er bruin kaftpapier omheen. Ik zou het kunnen lezen tijdens het silentium. Dan liepen we in twee kringen, met een stichtelijk boek of zwijgend-mediterend, rondjes over de cour. De lagere klassen in de open lucht, de hogere onder de bomenrij. Daar zou niemand me mogen aanspreken en kon ik dus rustig lezen. Dat maakte het boekje erg belangrijk.
Vol verwachting nam ik het de volgende dag mee naar buiten en opende het voor het eerst. Het boekje had een titel die ik vergeten ben, maar eronder stond: "Seksuele voorlichting voor kinderen van 9 tot 12 jaar." Dat vond ik een onthutsende belediging. Ik was ruim 16 inmiddels en was dus jaren onwetend gehouden!
Wat ik er van geleerd heb, is dat die wonderlijke ervaring waarmee ik wel 'ns wakker werd, niet zo zeer met God te maken had, maar waarschijnlijk gewoon een zaadlozing was.
Ook snapte ik, wat m'n achterbuurman Ed uit de studiezaal een paar jaar eerder bezielde. Hij zat een klas hoger en bonkte vaak met zijn knieën tegen de onderkant van zijn lessenaar. Op een avond nam hij mij eens mee naar een bankje in de tuin bij het Mariabeeld om een shaggie te roken. Het was donker en we mochten eigenlijk niet meer naar buiten. Toen hij zijn sigaretje gedraaid had, vroeg hij me op zijn knie te komen zitten. Ik zei hem, dat ik niet rookte en bleef gewoon naast hem zitten. Toen maakte hij z'n gulp open, rommelde wat en plaste heel ver, dacht ik. Hij vroeg me of hij dat ook bij mij zou doen, waarop ik hem zei, dat ik niet hoefde te plassen. Hij rookte z'n shaggie op en we sniekten weer terug naar de aula. Ik denk, dat ik toen voor het eerst in de 2e klas zat en ‘n jaar of 12 was.
Via Pater van Bohemen had ik m'n besluit met instemming van m'n vader bestendigd. Vol goede moed ging ik de vakantie tegemoet. En met een acceptabel rapport om op het Triniteitlyceum in het vierde jaar verder te gaan.

In de vakantie was het gebruikelijk, dat we allemaal meehielpen in de bakkerij. En nu zeker, want er waren een paar knechts ontslagen. Later begreep ik van één van hen, waar mijn oudste broer en ik naar toe moesten omdat hij zijn verloving vierde, hoe dat kwam.
Bij het weggaan vroeg hij ons, m’n vader hartelijk te bedanken omdat die zijn nieuwe baas wèl had verteld dat hij een goed vakman was, maar nìet dat hij en Gerard vanwege diefstal waren ontslagen.
Die vakantie fietste ik, na het bakken van brood in de vroege ochtend, op een transportfiets door de duinen om op een paar campings brood af te leveren. In de middag hielp ik m’n vader, die met de auto de klanten langs de Leidse Vaart het dagelijks brood bezorgde. Af en toe liet hij me al de auto naar de volgende klant rijden.


3.07   “Ik kan je niet missen”
Op het moment dat een vrachtauto van “Leidse Sleutels” achteruit de slop inreed om een lading meel te lossen voor de bakkerij, sloeg mijn vader wanhopig met zijn vuist op tafel.
Het was tegen het einde van augustus, het nieuwe schooljaar zou binnenkort beginnen en ik had nog niets gehoord over Triniteit. We waren even gaan pauzeren, het laatste brood zat in de oven. We zaten aan de keukentafel en dronken een kop koffie. Ik haalde diep adem en vroeg hem, wanneer de school begon. Op dat moment zette de chauffeur zijn wagen in de achteruit.
“Ik kan je niet missen”, klonk het bij die slag. Hij stond op en ging naar de meelboer. Vastgenageld zat ik aan de stoel. Sprakeloos. En langzaam begon het besef te groeien, dat ik mijn verdere leven bakker zou blijven.
Een oudtestamentische werkelijkheid: eer en gehoorzaam je vader, spreek hem niet tegen. Zoals ook mijn vader de zaak moest overnemen, toen hij na zijn Delftse periode liever als kok op de Holland Amerika Lijn was gaan varen. Maar doordat hij die droom niet mocht waarmaken bleef hij in Noordwijkerhout, werd verliefd op m’n moeder en werd ik hun derde kind.


3.08   De bakfiets
En zo kwam ik vanaf 1 juli 1961 in de boeken van de Firma terecht als “Zoon Jan die bij U in de zaak werkt”. Mijn wekelijkse ‘vergoeding’ bestond uit 18,50 gulden.
Van dat bedrag ontving ik zelf 3,50 aan ‘zakgeld’ en de rest, 15 gulden aan ‘kost en inwoning’, werd toegevoegd aan de huishoudportemonnee van m’n moeder. Mijn oudste broer had dat voorjaar de HBS afgerond en was in afwachting van zijn militaire dienst ook in de zaak komen werken. Voor hem gold eveneens een vergoeding met ‘kost en inwoning’, maar zijn zakgeld bedroeg 15,00 gulden. Hij stond alleen een half uur eerder op om de deegmachine aan te zetten, maar niet zonder mij eerst wakker te maken met de mededeling dat ik nog een kwartiertje mocht blijven liggen.
De zakken meel waren de avond daarvoor al klaargezet bij de deegmachine. Zout werd door het meel gemengd en het gist werd, opgelost in lauw water, toegevoegd bij het draaien. Na een half uurtje in de machine was het deeg in goede conditie en werd het op de werkbank gelegd om te rijzen. Zodra het deeg luchtig was, werd het ‘doorgeslagen’: alle lucht er uit, bestuiven met meel en weer bedekken met meelzakken (tegen afkoeling en uitdroging). Na de tweede rijs, konden we beginnen met de verwerking tot brood.
Met z’n drieën bakten we brood. M’n broer hakte stukken deeg. M’n vader - die inmiddels ook was opgestaan - woog ze en wierp ze in de Triplo, een machine die er in een eerste gang moppen van draaide. Die moppen legde ik, voor een derde rijs, op stapelbare bladen in twee rijen van zes. De 120 broodblikken die op de ovenwagen pasten werden schoongepoetst en met plantaardige olie ingesmeerd, waarna de Triplo zijn tweede gang kon draaien.

De moppen werden gewalst en opgerold tot broden, in de blikken gelegd en de rijskast in gereden om onder stoom voor de vierde keer te rijzen. Daarna werd de wagen de oven in gereden en konden de broden gebakken worden.
Behalve krentenbrood, dat we alleen in het weekend bakten, maakten we 4 soorten: Melk-, Blank-, Regerings- en Tarwe-brood. Later kwamen daar nog Tarvo (“uw bakker, uw dokter”) bij.

M’n vader had het zo uitgekiend, dat we ’s morgens tussen 3 en 8 uur continu konden werken.
Op vrijdagavond begonnen we ’s avonds rond half elf.

De broodoven met Henk Böcker,
Ger Huigsloot staat in de rijskast en Han Voet bij de koekoven.
Zij werkten rond 1955 in de bakkerij. Zes jaar later werkten Henk en ik in deze situatie.

 

Vanaf negen uur mocht je met vers brood het dorp in voor de verkoop. Mijn vader ging met z’n auto de Leidsevaart, de Ruigenhoek en De Zilk langs. Henk en ik hadden allebei een bakfiets, gevuld met brood, koek en beschuit. Wij hadden een wijk in het dorp. In de namiddag stonden we weer in de bakkerij voor het maken van cake, koek en gebak.
In mijn wijk fietste ik van de Viaductweg, Kerkstraat en Vlashoven richting Noordwijk tot aan de Nachtegaal, een restaurant met speeltuin en feestzaal, waar m'n vader kookte als er bruiloften waren. In de zomer bezorgde ik tot in Noordwijk brood bij een hotel aan het Vuurtorenplein.
In de Kerkstraat was een winkeltje met geluidsapparatuur. Piet van den Nieuwendijk was die zaak kortgeleden begonnen en had een mooi radiootje in de etalage liggen. Ik ben er niet trots op, maar naarmate ik ervoer dat m’n oudste broer in betere omstandigheden verkeerde en ook nog meer zakgeld kreeg, bekroop mij de neiging die ‘onrechtvaardigheid’ te compenseren door dat radiootje te kopen met een wekelijkse afbetaling via de geldtas van de zaak.
Daardoor was ik in feite geen haar beter dan de knechts die waren ontslagen, ook al hadden zij een hoger salaris.
Maar, zo bakfietste ik vrolijk door de wijk, het radiootje in een foedraal met een riempje aan het stuur gebonden. ‘Arbeidsvitaminen’ heette het programma waarop ik vaak afstemde.
Onderweg kwam je collega bakkers tegen (er waren er 5 in ons dorp), slagers (5), kruideniers (3), melkboeren (4) en groenteboeren (4), die ook verspreid over het hele dorp hun klanten hadden. Via de NOV, de Noordwijkerhoutse Ondernemers Vereniging, hebben vooral m’n vader en Ben van der Hoorn (Huishoudelijke Artikelen) bijgedragen aan vakantieplanning voor de winkeliers, waardoor ieder een paar weken dicht kon zonder risico op verlies van klanten.
Daarna hebben Ben en m’n vader vanuit de NOV, carnavalsvereniging De Kaninefaaten opgericht. Ze hebben nog even getwijfeld over “Batavier” of “Kaninefaat”, maar omdat die laatsten er al waren toen die eersten op boomstammen de Rijn af stroomden, kozen ze voor de Kaninefaaten.
Later heeft m’n vader met zijn collega bakkers de broodwijken ‘gesaneerd’, zodat je niet meer in alle straten al je collega’s tegenkwam en de bakkerswijken wat rendabeler te bedienen waren. Vol vertrouwen gaven zijn collega's m’n vader nu ook inzicht in hun klantenbestand met omzet. Avonden lang heeft hij zitten puzzelen om voor ieder een acceptabele broodwijk te verkrijgen. De collegiale verhoudingen waren heel goed. Regelmatig bespraken ze al "dubieuze debiteuren" met elkaar. En als een klant het heel bont maakte met het betalen van zijn brood, kon de betreffende bakker zijn leveringsplicht opzeggen, omdat er al was afgesproken wie de klant zou overnemen. Het was aan de klant om daar zelf achter te komen.
Zo konden de andere bakkers zeggen "Nee, ik heb geen zin in U" en de afgesproken bakker "Alleen als U direct betaalt". Want dat een klant recht heeft op dagelijks brood, was het geheim van de bakker. Verviel die klant na een tijdje in "bakker, ik heb geen geld vandaag", dan kreeg die toch zijn brood. De sanering heeft een zeer positieve uitwerking gehad op het verschijnsel 'dubieuze klant'. Vanaf de sanering werd de nog openstaande post 'dubieus' met 150 gulden per jaar afgeschreven.
Angst voor de supermarkt was er nog niet. Die werd meer als een stedelijk fenomeen gezien, meende m'n vader: “De mensen in ons dorp zijn niet zo gek, dat ze op de fiets naar een winkel rijden om er met een karretje doorheen te rennen, zelf de boodschappen te zoeken en dan met een zware tas aan het stuur weer naar huis fietsen.”
Hij zei dat vlak voordat “De Grozo” een zelfbedieningswinkel opende aan de Viaductweg. De gezamenlijke bakkers tekenden bezwaar aan bij de gemeente, opdat die zaak geen brood ging verkopen. Ze kregen hun zin en wij mochten bij de familie De Groot en Zonen brood leveren. Dat ging goed, totdat op een reclamefolder krentenbrood en cake werden aangeboden voor stuntprijzen. Dat was bakzeil voor de bakkers.


3.09   “We hebben schoolmeesters nodig”,
zei mijn moeder op een ochtend. Ik was net vanuit de bakkerij naar de keuken gegaan om even te ontbijten, toen ze vanuit de kerk thuiskwam. Als het maar enigszins kon, ging ze in die tijd nog steeds elke ochtend naar de mis. Ze was nu met mevrouw de Klerk terug komen lopen en had van haar gehoord, dat er vorig jaar in Bennebroek een Kweekschool was opgericht. Haar zoon Sjaak was daar een jaar eerder al heen gegaan en had verteld, dat er voor de komende jaren nog veel schoolmeesters nodig waren. Haar dochter Ria had zich al ingeschreven voor het komend jaar. Dat klonk een beetje als een hint, maar m’n moeder vond, dat ik beter schoolmeester zou kunnen worden, dan bakker blijven. "Ga maar even vragen bij Sjaak, met welke bus je bij die school kunt komen."
Voor mij kwam dit als een volslagen verrassing, als een bevrijding van het perspectief dat m’n vader een jaar eerder met zijn vuist op tafel had afgehamerd. Tegen mijn jongere broer had ze gezegd, dat <omdat ik een jaar in de zaak had gewerkt> hij nu aan de beurt was. Ook Margreet moest van school om mee te helpen, omdat Henk in militaire dienst ging.
Ze kwamen beiden in de zaak op basis van eenzelfde vergoedingsregeling met ‘kost en inwoning’, maar hun zakgeld bedroeg inmiddels 5 gulden. Ik mocht die zomer in Huis ter Duin gaan werken om me ook financieel voor te bereiden op een zelfstandig bestaan.

In die tijd was ik al bij onze buren, Hotel Van der Geest,
begonnen met glazen ophalen in het weekend,
gevolgd door bardiensten draaien.
 
Met Frans van der Geest en Wim Knoppert aan de bar.
Ik was glazenophaler tijdens het Carnaval.

Daarnaast vormden we een trio:
The Seastreet Singers, befaamd om zijn smartlappen en het eeuwigdurende ‘Toen wij uit Rotterdam vertrokken’.
Frans, de tweede zoon van Willem van der Geest, was de beoogd zaakopvolger.
Hij had voor de dinsdagavond “Sociëteit De Batavier” opgericht.

Om zich op z’n toekomstige functie voor te bereiden had hij in de bierkelder onder het café, naast de gedistilleerd hoek van zijn vader, een wand ingeruimd voor een keur van Franse wijnen. Hij had zich daarbij laten adviseren door Ruud van Dijk, in ons dorp een verfijnde kruidenier en befaamde oenoloog.
De zomer daarop nodigde mevrouw Van der Geest me uit om als kelner, de zomergasten te bedienen. Ik heb veel van haar geleerd, wanneer de gasten naar strand of stad waren en het personeel rond half elf aan de koffietafel zat. De kunst van de kelner: Aanwezig zijn zonder op te vallen en toch direct bevestigend kunnen knikken als een gast om aandacht vraagt.
Waren de gasten welgedaan gaan slapen, dan testte Frans graag met de kelner van de avonddienst de wijnen. Zo konden we de gasten de dag erop nog beter van advies dienen bij het diner.


3.10   De naïviteit voorbij
Van Dale (11e druk 1984) gebruikt in zijn omschrijving van dit begrip woorden als: "natuurlijk, ongekunsteld, eenvoudig, onnozel, getuigende van beperkt begrip", en haalt daarbij Ubbink aan:
"De naïeve mens neemt de dingen zoals ze zich voordoen, hij zoekt er niets achter".
Waarschijnlijk doelt Van Dale hier op Gerard Ubbink, de predikant/schrijver met een zwaar gereformeerde geschiedenis die later een Psychologisch Bureau begon in Arnhem.
Bij de mededeling zonder bron: "Rousseau is de meester der naïeven", legt Van Dale de relatie met kunst die "bedoeld of onbedoeld een indruk van kinderlijkheid of onbeholpenheid teweegbrengt". Van Dale doelt hier waarschijnlijk op Jean Jacques, die door velen gezien wordt als een grensverleggend filosoof, schrijver en pedagoog en doet hem met ‘meester der naïeven’ dus ernstig tekort. Maar nu gaat het om naïviteit.
In dat schimmige veld van ongekunstelde onnozelheid groeit de mens op, zoals een kind met vallen en opstaan leert rennen.
Kinderlijk naïef
Enthousiast dribbelde ik naar m'n moeder in de keuken: "Mamma, mamma, ik kan heel lang plassen, luister maar" en ik rende terug naar het toilet, waar ik dat net ervaren had.
Hoe oud ben je, als je op je tenen staand, leunend tegen de witte toiletpot net je piemeltje over de rand kan krijgen om je plas onbedaarlijk in het water te laten klateren? Nou, dat was me dus gelukt en ik wilde dat nog een keer doen met de deur open, zodat m'n moeder het ook kon horen.
Maar er kwam niks, het lukte nu niet. Bedremmeld liep ik terug naar de keuken. "Het gaat nu niet." "Ja", zei m'n moeder, "maar ik heb het zojuist al gehoord. Je bent een grote jongen."
Enigszins getroost liep ik terug naar de kamer om de puzzel af te maken die op tafel lag.
Ik begreep nog steeds niet, waarom dat die tweede keer niet lukte.
 

Een ernstiger vorm van naïviteit
Tandarts Simonis, de vader van de aartsconservatieve bisschop Adrianus, had de gewoonte om na de jaarlijkse controle een pepermuntje aan te bieden. Als hij 'ns moest boren of trekken, zei hij zelfs "Neem er maar twee".
Hij suggereerde daarmee het naïeve kind, dat pepermunt goed en gezond is. Dit idee werd versterkt door de afbeelding van een dokter op de rolletjes King-pepermunt bij ons in de winkel.
Dus toen ik rond mijn 16e jaar in de bakkerij werkte en met de bakfiets een klantenwijk bediende, had ik altijd een pepermuntje in m'n mond. Ik had er zelfs mee leren praten. Zo kon ik dus altijd de klanten met een frisse adem te woord staan.
Jaren later leerde ik pas, dat pepermunt niets anders is dan een stevig samengeperst suikerklontje met nauwelijks een druppeltje mintolie.
Maar toen droeg ik al een gebitsprothese, omdat Dr. Simonis meende, dat er tegen die uiterst pijnlijke ontsteking die zich binnen een paar dagen manifesteerde in boven- en onderkaak niets anders gedaan kon worden dan alles trekken. Dat lukte hem niet; het werd een puinhoop.
Het Academisch Ziekenhuis in Leiden heeft die klus moeten afmaken. Tandarts van Geest, die inmiddels Simonis was opgevolgd, heeft mij daarna een prothese aangemeten.
Achttien jaar was ik en ik had niet begrepen, dat overmatig pepermuntgebruik zeer waarschijnlijk de oorzaak van die ellende was.


3.11   Jaarwisseling met sneeuwstorm
De jaarwisseling 1962/1963 begon met een extra lang en druk weekend voor de Firma.
Nieuwjaar viel op dinsdag. Er moest voor vier dagen geproduceerd en uitgevent worden. Het leek m’n vader daarom een goed idee die zaterdag een auto te huren, zodat ook ik (17 jaar, geen rijbewijs) oliebollen en gebak kon bezorgen. De bakkersauto en de bakfietsen konden dan zonder overbelasting worden ingezet voor de gangbare weekendbezorging van brood en beschuit. Hij had me al regelmatig de auto toevertrouwd als ik hem hielp met de dagelijkse bezorging.
Het was spekglad die dag, maar vol goede moed en met Barbara en Jos als hulpje reden we richting Ruigenhoek om vandaar via de Leidsevaart de bestellingen te gaan afleveren. Vlak voordat we de garage zouden passeren waar de auto gehuurd was, raakte ik echter in een slip en met een halve draai sloeg ik met de motorkap tegen een tuinmuurtje, waarvan een hoekpilaartje afbrak. Sorry gezegd tegen de bewoners, buren van Ome Jaap, schade gemeld bij de garage die de auto zou ophalen en wandelend naar huis, waar m’n moeder in een volle winkel stond en direct door had, dat er iets niet pluis was. “Ga maar gauw naar binnen”, zei ze, zodat de klanten niets door hadden. Henk heeft met mij de spullen uit de huurauto opgehaald, die we tot laat in de avond nog hebben bezorgd.
De dag erna had een nachtelijke sneeuwstorm het dorp geïsoleerd. Op de Heereweg waren wallen van metershoge sneeuw ontstaan. Onder één ervan, zagen we aan de andere kant, was een NZH-bus geheel verdwenen. En in Duin en Dal waadden we door een kniehoge laag sneeuw om Henks verloving met Sandra te vieren bij de familie Van der Sluijs.
Op maandag was het Oudjaar en was de Firma traditioneel weer één grote oliebollenkraam. Door de drukte en de gladheid lukte het nauwelijks, alle klanten vóór het Nieuwe Jaar van bollen te voorzien. Het was al na elven, toen we langs de Leidse Vaart bij de laatste klanten oliebollen, gebak of appelflappen afleverden..
Een paar weken later stond Leny Meijer met een lesauto voor ons huis. M’n vader wees me er op met de woorden: “Het wordt tijd dat je je rijbewijs gaat halen.” Leny opende de deur aan de chauffeurskant met de opmerking dat ik gelijk mocht beginnen. Ze had me al vaker zien rijden en me al opgegeven voor het examen.

Een maand later was ik geslaagd, in april had ik het rijbewijs en in mei/juni gaf ik Tante Alie rijles. Ze had les bij rijschool Broekhof, kon het gefoeter en ongeduld van de instructeur niet aan en wilde graag wat bijles.
Lenie zag ons in Leiden rijden, in wijken die ik door haar had leren kennen en waar ik ook examen had gedaan. De examinator, die na een lange ziekte voor het eerst weer in dienst was, woonde daar toevallig en wilde even zijn huis langs rijden om zijn vrouw te laten zien dat alles weer OK was.
Toen we de stad inreden, stak er ineens een voetganger tussen twee geparkeerde auto’s over. Tegelijk met mij trapte de examinator op de rem en complimenteerde ik hem met de opmerking, dat we even snel waren. Een later, vlakbij de Morspoort, mocht ik even toeteren om zijn vrouw kenbaar te maken dat hij er aan kwam en even kon zwaaien.
Terug in het examencentrum volgde nog een mondeling examen theorie. Dat verliep redelijk, maar op de vraag “wanneer mag een automobilist rechts inhalen” merkte ik dat de vraag klaarblijkelijk nog niet helemaal compleet was beantwoord. “Mist U nog iets?” vroeg ik hem. “Ja”, zei hij en gaf een antwoord waar ‘tram’ in voor kwam.. “Hé”, reageerde ik, “dat was m’n eerste antwoord!”. Hij verontschuldigde zich, dat dat niet goed tot hem was doorgedrongen.
Maar Lenie had me dus rijles zien geven en vroeg, of ik op m’n vrije middagen haar misschien zou kunnen helpen. Ze had het erg druk en er waren wat klanten waar ze geen geduld voor had. Eén daarvan was mevrouw Geerlings. Na een paar lessen liet ik haar echtgenoot weten, dat het mij een hopeloze zaak leek om zijn vrouw klaar te stomen voor een rijexamen. Dat verbaasde hem niet: “Maar ze heeft het zo naar haar zin met jou. Ze kijkt er altijd weer naar uit. Van mij mag je haar twee keer per week les geven.” Ik vertelde hem, daar geen tijd voor te hebben, omdat ik nog studeerde. Maar eenmaal per week kon ik tot de zomervakantie wel beloven.
Door de rijlessen met Tante Alie kreeg ik ook wat meer contact met Ome Sjaak en hun gezin.
Ze waren in 1941 op dezelfde dag getrouwd als m’n ouders. Dat was in die oorlogsjaren voordeliger voor de Firma, die toen nog door Opa werd geleid. Het aantal kinderen was ongeveer even groot, maar waar mijn ouders vier meisjes en zes jongens op de wereld hadden gezet, hadden zij slechts één zoon en zes meisjes.
Vaak werd ik uitgenodigd voor een gezellig avondje. Dan werd er koffie gedronken, muziek gedraaid en wilde Tante Alie de nieuwe dansen leren die ik bij de dansschool van Castelein had geleerd. De walsen en de foxtrot kende ze wel, maar Cha-Cha-Cha en Rumba waren nieuw. Zij leerde mij de Charleston en de Valeta, een slepende oude wals met hoffelijke pirouetjes.
In een van de gesprekken vertelde ik haar ‘ns, dat ik m’n moeder een reisje naar Rome wilde geven. Daar wilde ze direct in meedoen. En zo waren ze de eerste vrouwen in de familie die met een vliegtuig op reis gingen. M’n moeder vond het prachtig en indrukwekkend in Rome. Ik hoopte op deze manier enigszins mijn schuld aan de Firma (3.08) te hebben ingelost.



Hoofdstuk  IV:     Hertenduin

de kwekeling en de relativiteit

4.01   Hertenduin.
Op het adres waar de school zich zou bevinden was een oprijlaan te zien met aan beide zijden robuuste, gemetselde pilaren. Op een ervan stond 'Nr. 2'. Dit moest het dus zijn. De oprijlaan liep licht heuvelopwaarts en boog in de verte naar rechts. Vlak voor die bocht was er een smal pad met het bord "Dienstingang".

De laan zelf leidde naar de entree van een fraai gebouwd, breed landhuis en dan in een boog door naar een parkeerveldje in een duindel. Die entree leek mij te deftig voor de school en ik besloot terug te gaan naar de dienstingang om even te vragen, waar de school zich bevond.


Na twee keer aanbellen hoorde ik iemand aankomen. Er klonk wat gestommel van dingen die in de weg stonden..., waarschijnlijk werd de dienstingang niet gebruikt..., en de deur zwaaide open.

"Zo, en wat kom je hier doen?" vroeg een donker geklede man die de butler zou kunnen zijn.


Nadat ik me had voorgesteld en het doel van mijn aanbellen had toegelicht, werd ik van harte naar binnen genodigd omdat ik een jongen was. De meisjesklas was vol.
We liepen door een gang met houten lambrisering naar een grote hal met drie imposante lokalen en een brede trap die naar boven leidde. Daar rechts de hoek om opende de butler een fraaie deur en zei: "Entree". Hij bleek dus de directeur van Hertenduin te zijn, Broeder Bernardinus.
We hadden een leuk gesprek over motivatie en vooropleiding, hij belde even met "Weert" en zei afsluitend: "Je bent van harte welkom, morgen begint de school. Nu hebben we beide klassen vol."
De eerste leergang van de Pedagogische Academie was bedoeld om leerlingen met een MAVO-diploma in twee jaar op het peil te brengen van het middelbaar onderwijs, HBS of Gymnasium.
Ook met een driejarige HBS/Gym kun je dus instromen in de PA om je voor te bereiden op de tweede leergang voor de ‘lagere akte’. Deze duurde ook twee jaar die je dan kon afsluiten met het diploma ‘Akte van Bekwaamheid’.
Voor hen die ook nog aspiraties hadden om schoolhoofd te worden, was er nog de ‘Hoofdakte’, de derde leergang. Deze afsluitende opleiding duurde ruim een schooljaar.


4.03   “Es war nicht umsonst”
Met drie jongens uit Noordwijkerhout, Jules, Peter en Cees kwam ik in de eerste klas terecht. Twee van hen hadden de MAVO gehaald. Jules was met een 3-jarige HBS binnengekomen. Alle drie hadden ze naast Nederlands, Frans en Engels ook drie jaar Duits gehad. Wij hadden op het gym in het eerste jaar Nederlands, Latijn en Engels. In het tweede jaar kwamen daar Grieks en Frans bij en in het derde jaar Duits. Ik had dus een grote achterstand met Duits. Maar gelukkig een aardige leraar die mij een kans wilde geven, gewoon mee te doen.

<< Hier met Peter tussen huiswerk door even naar de kermis.

In ons dorpje in de duinen waren we enigszins vertrouwd met ‘Toeristenduits’ ("Haben Sie auch Käse?" “Ja sieger, aber noer smeerkeze”, hoorde ik de groenteboer 'ns zeggen tegen een toerist), maar dat stelde me niet gerust. Daarom hoopte ik de leraar van mijn goede voornemen te kunnen overtuigen door een gedicht voor te dragen.
Op een Koninginnedag-rommelmarkt in ons dorp had ik dat voorjaar “Hauptperioden der Deutschen Literaturgeschichte II” gekocht omdat er interessante en uitvoerige info in stond over de laatste paar eeuwen met een bloemlezing uit de literatuur en een keur aan kleine fijne en lange, verhalende gedichten. Duits lezen was niet zo’n probleem voor me.
Ik koos voor “Des Sängers Fluch” van Ludwig Uhland (1800), een episch gedicht van 16 strofen over een edel zangduo, een jongeling en een grijsaard die onderweg naar de koning spraken over een lied dat ze met volle overgave zouden gaan zingen om zo het ijzige hart van de koning te ontdooien. Allen die het gezang hoorden, raakten ontroerd: de hovelingen, de trotse soldaten en zelfs de koningin kan zich niet inhouden. Ze werpt de roos die op haar borst gespeld zit naar de zangers.
Dat maakt de koning vreselijk boos. Hij denkt, dat ze zijn vrouw verleiden en werpt zijn zwaard naar de jongeling, die rochelend in zijn meesters armen valt. De grijsaard gaat er met het slachtoffer vandoor, pakt buiten zijn harp en spreekt een vloek uit over het kasteel en zijn boosaardige bewoner. Het kasteel verkommert, verbrokkelt in de tijd en, zo eindigt het gedicht:

Des Könings Namen meldet kein Lied, kein Heldenbuch;
Versunken un vergessen! Das ist des Sängers Fluch.

Het gedicht ontroerde de leraar zeer. “Es war nicht umsonst” zei hij met een traan in zijn ogen. Alleen jammer dat je niet even bij mij een repetitie hebt gedaan. Dan had ik je nog kunnen wijzen op de korte ‘o’ die jij gebruikt bij ‘Schloss’ en ‘goldnen’. Dat moet een iets langere ‘oo’ zijn.
Maar ik had hem van mijn vaardigheid in de Duitse taal kunnen overtuigen.
Ook de klas was hem welgezind en dat was wederzijds. Toen we hem zeiden dat Victor Hugo ooit had gezegd: Les professeurs de la langue d'Allemagne aiment les cigares et le champagne, voelde hij zich zeer verguld. Dus toen we op een dag vernamen dat hij jarig was en hem spontaan een “Er Lebe Lang” toezongen, pakte hij een kistje uit zijn tas en trakteerde ons allen op een sigaartje. Die les ging in rook op.
In de tweede leerkring werd hij ook onze leraar didactiek en beoordeelde hij de scriptie die ik met Peter Prins (zie foto hierboven) over leerprestaties geschreven had naar aanleiding van verschillen tussen A- en B-klassen met:

“Nadat ik al tevreden was met het “klad”, kan “akkoord” na diverse “verbeteringen en aanvullingen” natuurlijk niet achterwege blijven. Blij dat je graag geschiedenis geeft,
maar …. Natuurkunde, aardrijkskunde en de expressievakken mag (je) niet te kort doen. Veel succes! 7/7/67, Van Dijk”.

Hij had de clou van de scriptie, die ik begon met “Wir haben eine unhistorisch denkende Generation zu erziehen (Gustav Wyneker)” niet begrepen. Peter en ik hadden met het onderzoekje aangetoond, dat het verschil in resultaat tussen de A- en de B-klassen niet zozeer te maken had met de interesse van de leerlingen, maar met de manier waarop er les gegeven werd. In de A- en B-klassen 5 en 6 hadden we een beginpeiling gehouden, daarna een paar maanden les gegeven met een specifieke methode en vervolgens een nieuwe meting gedaan. Deze leverde aanzienlijke betere resultaten op voor de B-klassen, gelijkwaardig aan de A-klassen, soms zelfs beter.


4.04   “'t Is jammer dat de open haard niet brandt."
"Hoe zo?" vroeg ik argeloos. "Dan hadden we je nog kunnen gebruiken als brandhout!".
Ik had het klaarblijkelijk verknald bij Mijnheer Laan, de godsdienstleraar en schoolpastor, die als "wereldheer" ook nog bisschoppelijk adviseur was en later socioloog zou worden, afgestudeerd in de Mariologie.


4.05   Contrabas
Opeens stond er eentje op de meelzolder. De firma was gestopt met brood bakken. M’n vader ging als banketbakker en kok verder.
Brood werd voor ons gebakken bij Vermaat in Haarlem, waar Margreet het ophaalde voor ze de klanten langs ging. De praktisch lege meelzolder ontwikkelde zich aanvankelijk tot atelier met muurschilderingen. Een ervan ging over een paard dat met twee langere linkerbenen geboren was. Het was gedoemd, levenslang rondom een oneindige hoge berg opwaarts te lopen. Rechterbenen een ronding hoger dan de linker. Gelukkig kon het onderweg rechts nog een ronde hoger met zijn kop bij de sappige blaadjes. Links gaapte vanuit zijn perspectief de afgrond.
Maar de zolder werd allengs een muziekstudio. Twee piano's, de zwarte die we van slager Koot hadden overgenomen voor honderd gulden en de lichtronde, witte piano die van de Koninginnedag-rommelmarkt kwam, waren de eerste instrumenten. En Sam had daar nu een contrabas aan toegevoegd.
Op een zondagochtend kwam hij me wakker maken. Of ik mee wilde doen met een band. En daar zaten we ineens: Paul en Frans van der Togt en Sam en ik. Er waren twee stijloverwegingen: Elvis en The Jordanairs of Cliff en The Shadows. En hoewel we later ook enkele Shadownummers speelden, kozen we toch voor Elvis.
Vlak daarna overspoelden ineens de Britse popgroepen de Lage Landen van de Selvera's en de Kokette Katinka's en ontstond er een amalgaam aan PoP-muziek waarmee we ons konden identificeren. In ons dorp waren "De Skydevils" al een begrip. Wij kozen daarom voor "The Saints".
Om wat meer ruimte te maken, moest de witte piano worden geofferd. Die stond er meer als decorstuk, omdat het toetsenwerk gebreken had. Er werd in een happening afscheid van het instrument genomen. De zolderdeuren die dienden om van buitenaf de zakken meel aan te voeren werden opengezet en met de uitroep 'van onderen' werd het apparaat naar buiten gekieperd. Met een ten hemel schreiende klap viel het uiteen. Daar openbaarde zich pas de schoonheid van de licht geronde, inwendige constructie.
Maar er konden nu drie gitaarversterkers staan, waaronder een bijna manshoge Selmer voor de basgitaar van Sam. De contrabas bleef in de hoek staan.
Met een lening van Gerard Willemse voor een drumstel en een spaarplan à 2 gulden per persoon per week voor nieuwe instrumenten gingen we aan de slag. We speelden voornamelijk de Engelstalige nummers uit de Top 40, waarbij Kinks, Rolling Stones, Who en Beatles favoriet waren. Onderweg naar Hertenduin fietste ik langs Bovema, een muziekuitgeverij. Omdat we per optreden de speellijsten invulden, waarop zaalhouders auteursrechten betaalden, kregen we voordelig de bladmuziek. Soms, als een hit heel snel doorbrak, kregen we alvast een kalkkopie van de proefdruk mee. Vier jaar lang hebben we, vaak twee of drie keer per week, gespeeld. Voornamelijk in jongerenclubs in de driehoek Den Helder - Middelburg - Osnabrück.

Frans, Sam, Paul, Jan.
Op de trap van het stadhuis.


Het eerste jaar begonnen we nog met een openingsact. Frans, de drummer komt op en begint ritmisch. Sam komt na vier paar maten op met een baslijn, ik volg met akkoorden op de slaggitaar en als Paul opkomt met zijn gitaar, wordt duidelijk dat het gaat om 'Oh, When The Saints Come Marching In'.

Het vierde jaar werd ik opgeroepen voor militaire dienst. Ik had de groep gezegd, met drie maanden terug te zijn en meende, dat ze die tijd zouden kunnen besteden aan het versterken van de muzikale kwaliteit. Maar de zondagochtend voor mijn vertrek naar de kazerne werd ik wakker van muziek op de meelzolder. Ik hoorde, dat er met vier mensen gespeeld werd. Toen ik ging kijken, stond daar Hans Philippo.
En ook met hem oordeelde Bovema dat de “prestaties tijdens de auditie niet volledig beantwoordden aan de eisen die voor een grammofoonopname gesteld dienen te worden”.
Er werd voor 1.144 gulden bij Phonogram een plaatopname in eigen beheer gemaakt, vlak voordat ik terug kwam uit militaire dienst. Kort daarna viel de groep uiteen, doordat Paul in een verliefde waan een vriendin volgde naar Amerika. Hans ging solo verder. De overige drie bleven achter met de instrumenten en een boekhoudkundig tekort van 1.980 gulden, omdat er gelukkig nog bijna 4.000 gulden in de kas zat.

Het was een mooie tijd. We reisden met de Volkswagen bestelbus van de Firma.
Alles paste er precies in. Met z'n drieën voorin. Frans zat meestal achterin op een van de slagwerkkisten tussen de instrumenten en ik was tevens de chauffeur.
Op veel plekken doorbraken we de traditionele dansavonden op muziek van duo's en trio's met harmonica, gitaar en een sambaballende zangeres.
Wij brachten Stones, The Who en Beatles! En Nederlands: “Ik heb geen zin om op te staan!”, waarbij vaak de hele zaal plat ging tot aan het refrein: “Met m’n blote poten op het kouwe zeil!”

Kwamen we ’s avonds laat thuis, dan was Gerard Willemse meestal nog wel open voor een karbonaadje of een patatje. En anders dronken we thuis nog een biertje met de Oude S, die altijd zat te wachten tot zijn Volkswagenbus weer veilig terug was.
Als we na een lange rit laat thuis kwamen, zag ik bij het in slaap vallen de witte strepen van de autoweg nog voorbij schieten.


4.06   De Broeders van Jean Baptiste
Als gitarist van The Saints had ik iets langer haar dan mijn klasgenoten en enkele malen had ik van leraren en directie daar al een opmerking over gekregen. Ik zou toch echt naar de kapper moeten, als ik via Academie De la Salle serieus schoolmeester wilde worden.
Daar maakten we voor het schoolcabaret een liedje over, dat begon met “Jan die wil niet naar de kapper; Hij houdt zich dapper, Oei”. George had de microfoon in z'n hand en ik sloeg wild op een gitaar. Twee of drie coupletten met als refrein:
Jè, jè, jè, rare Jàhàn (3x) <roffel roffel> Jààààààààn !


De laatste keer werd "rare Jan" "rare Jean" en bij de roffel aan het eind draaide ik de gitaar om voor m'n gezicht en keek de zaal naar de achterkant van het instrument waarop het portret te zien was van Jean Baptiste de la Salle, oprichter van de broederorde en "apôtre des enfants, vainqueur de l'ignorance", zoals we hem in ons schoollied bezongen.

Het haar van Jean Baptiste was minstens zo lang als mijn haar.

Korte tijd later stonden we met wat klasgenoten te praten bij de entree en stelde ik voor, m'n hoofd kaal te laten scheren ter voorbereiding op de tweede leerkring. "Hens, dat durf je niet", zei Ria de Klerk, "'n fles wijn als je 't doet". En daarmee duwde zij me over de drempel van m'n twijfel.
Ik liet me voor de eerste keer kaal knippen. Jos Willemse, de kapper, had er beroepsmatig moeite mee maar ging na enig aandringen akkoord.

De fles wijn heb ik nog niet mogen ontvangen. Het kaal zijn heeft me geholpen in het overdenken van essentiële momenten in het leven. Ik heb dat wel drie of vier keer gedaan. Bekenden vragen dan verbaasd naar het waarom en geven je zo een spontaan moment om er weer even bij stil te staan.

Die eerste leergang van twee jaar sloten we af met een ritueel: Het verbranden van “De Vreemdeling” van Camus. "Hij was een eerlijk mens” zo sprak Broeder Norbertus (leraar Frans) over hem en van het Wiskundeboek, omdat we in de vervolgjaren ook geen wiskunde (“een eerlijk vak", zei Broeder Leonardus) meer zouden krijgen.
We namen daarmee afscheid van de vakken die we in de tweede leergang niet meer zouden krijgen.
Vanaf de rand van het bos, waar we de boeken verbrand hadden, liepen we in processie over het glooiend gazon naar het grasperk voor de hoofdingang. Daarin lagen wat roodstenen tegels, waarvan we er één oplichtten, zand weghaalden en de asresten begroeven. Zuiverheid en eerlijkheid hadden het eeuwige leven; wij waren volwassen geworden.
Met zorg plaatsten we de tegel terug. Er was niets te zien van onze daad dan de rode tegel, de Stapsteen van Sociëteit Ante Portas. Een paar jaar later hebben Ed Vellekoop en Ton Joosten voor het struikgewas aan de achterkant van het gazon nog een beeld van Hannibal geplaatst, de SAP-mascotte die tot ver buiten Kennemerland bekend werd. Mijnheer Laan vond dat maar niks. Hij zag in het zwaard van Hannibal een verknipte moraliteit en overtuigde Broeder Bernardinus, het beeld te laten weghalen.

In de tweede leergang keerde Broeder Norbertus terug als docent Bijbelstudie.
Naast ‘De Heilige Schrift’ in de vertaling van 1962 die we al hadden moeten aanschaffen bij het betreden van de Kweekschool, stonden nu vijf boeken over het Oude en het Nieuwe Testament op de boekenlijst. Later kwamen daar nog de Nieuwe Katechismus en het boek Katechetiek, “Methodiek voor het geloofsonderricht op de lagere school ten behoeve van priesters en onderwijzers” bij, maar die vielen onder het docentelijk gezag van Mijnheer Laan, die met een platte Freudiaanse duiding Hannibal zo had verguisd.
Broeder Norbertus gaf gedegen les. Hij bereidde zich goed voor en we kregen soms stencils met vragen over de leerstof inclusief verwijzingen naar de bladzijden waar de antwoorden te vinden waren.
Soms kon hij ook frapperen. Zo schrok ik ‘ns op toen ik hem plots hoorde zeggen:

“Als er iets is, dat de Heilige Schrift ons leert,
dan is het
dat ieder mens God, Priester en Profeet is”.

Hij leek het serieus te menen en al m’n medeleerlingen schreven het op, klaarblijkelijk zonder zich er over te verbazen. “Zie je wel”, dacht ik en tegelijkertijd: “Maar dat kan toch niet?” En vóór ik het wist, stond ik op en riep met angst in mijn stem: “Ik ook?” De klas barstte in lachen uit, de leraar boos: “D’r uit jij! Door jou zou ik alle geloof verliezen!” Direct was alle rust weer in me terug en zonder te reageren op het heimelijk gegrinnik van m’n vrienden stond ik op. De leraar sloeg z’n ogen neer, tikte driftig met een liniaal op tafel en vroeg, terwijl ik de klas uitliep, aandacht voor Jesaja, die dat gezegd heeft. Ik heb het bij Jesaja, die bij ons thuis Isaias heette, nog steeds niet gevonden, maar ben wel blijven zoeken. Het leefde bij mij in de bewustzijnsgolf, waarmee ik religieus geboren ben. God was voor mij alom aanwezig, vanzelfsprekend en ver boven alle twijfel verheven. Dat merkte ik ‘ns, toen we met wat klasgenoten stonden te praten bij onze stapsteen in het gazon over de betrekkelijkheid van god en geloof. Velen leefden al met een existentiële twijfel. Maar ik hoor me zelf zeggen: ”Zou God niet bestaan, dan was het leven voor mij totaal zinloos en zou ik er een einde aan maken.” En ik zie nog die blik van Peter Prins die mij aankijkt en reflecteert dat ik het meen.
‘Wie festgemauert in der Erden’ heb ik het zelf wel ‘ns, met dank aan Schiller, genoemd.
 

4.07   "Het is nu een Schepers",
zei hij onder het verder lopen. Een half uur eerder had hij de klas aan het werk gezet met een opdracht in de richting van: "De zwarte vogels zaten op de kale takken in het sombere bos ".
Op de tekentafels lagen een vel papier, pen en kwasten, houtskool, een potje Oost-Indische inkt en een assortiment waterverf. Enthousiast ging ieder aan de slag.
Ik had er plezier in gekregen, dank zij Schepers, de tekenleraar. Vanaf de lagere school had ik problemen met netjes schrijven en tekenen, maar op de PA ging het veel beter. Niet alleen de onderwijsschetsen 'polder-molen-boezemwater', of de kringloop zee-verdamping-wolken-neerslag-rivieren, maar ook het vrije tekenen/schilderen op muziek deed ik met veel overgave.
Met houtskool zette ik nu een bos neer van lugubere bomen met schonkige takken. De zwarte silhouetten van vogels staken af tegen een wolkeloze lucht. De ondergaande zon was al achter het bos verdwenen. Door wat verdunde inkt leek er een kille grondmist te hangen.
"Dat ziet er goed uit", hoorde ik Schepers ineens zeggen. Hij kwam naast me zitten, doopte z'n vingers in het water, dipte wat verf op en smeerveegde dat tussen de bomen. "Kijk, zo heeft het wat meer kleurdiepte en blijft het toch somber". Ik bedankte hem en wilde datzelfde effect nog wat doorzetten. "Maar je kunt het niet in je examenmap doen, want het is nu geen "Van Hensbergen" meer. En hij stond op om verder te lopen.
Een paar maanden later moesten we onze examenmap inleveren. Er zaten wat opdrachten in waarmee onze tekenkwaliteit als schoolmeester werd gekwalificeerd en wat vrije tekeningen voor de creativiteitsbeoordeling. De map zouden we terugkrijgen, als hij er met de gecommitteerde een waardering aan had gegeven.
Weken later, we stonden weer 'ns met wat leerlingen bij de voordeur te praten, kwam hij bij ons staan en zei, dat ieder de komende dagen zijn tekenmap kon komen ophalen in de tekencaravan.

"Maar jij niet,want jij hebt plagiaat gepleegd."

Hij legde mijn klasgenoten uit, dat er in mijn map een tekening zat waarvan hij en de gecommitteerde dachten, dat ik ermee geknoeid had. Een zwarte afdruk van iemand anders waar ik met waterverf overheen had gekleurd. "Ja", zei ik, "en toen was het een Van Hensbergen". Vol onbegrip keek hij me aan en ging door met zijn verhaal. Met de gecommitteerde had hij geprobeerd, de waterverf te verwijderen. Uiteindelijk bleef er een zwarte print van een weiland met bomen, afrastering en hek over. Daardoor had ik in plaats van een negen slechts een zeven gekregen voor tekenen. Hij liep door naar zijn tekenlokaal. Hij had me niet gehoord, of niet begrepen?
Maar ik was al blij met die 7. Dat had Meester Prins nooit kunnen denken. Ook niet, dat ik een goede hand had ontwikkeld voor bordschrijven. Het meest jammerlijk vond ik dat die ene vrije inkt- en waterverfopdracht, gemaakt onder het luisteren naar de Peer Gynt Suite, daardoor verloren is gegaan.
Die zwarte print was een kalenderblaadje waarvan ik de maanddata had afgesneden. Dat goede-doelenkalendertje hing gewoon bij ons in de huiskamer.


4.08   Tajompapa
Het eindexamen Gymnastiek was redelijk verlopen. Pimmetje, de leraar was echter wat gespannen en kortaf. Niet alleen in het praktische, maar ook in het theoretische gedeelte. De Rijksgecommitteerde maakte echter een welwillende indruk en zat tijdens het luisteren vaak instemmend te knikken.
Maar een half uurtje later zocht Leo me. Hij was direct na mij aan de beurt en had gehoord, hoe Pimmetje mij zat te downgraden bij de gecommitteerde. “U kent hem niet, hij is geen diploma waard!”. Hoe dat afliep, had hij niet willen horen. Hij was een stukje terug gelopen.
Pimmetje, die ook wel “Tajompapa” genoemd werd, naar de kreet die hij slaakte als hij op een toestel afrende voor de aansprong, had mij een paar jaar als voorbeeld genomen bij de diverse toestellen waarmee we moesten oefenen (paard, ringen, brug) Zowel in Weert als bij GIOS in Noordwijkerhout had ik met die apparaten leren sporten. Van leraren bij die lessen had ik meermalen de suggestie gekregen om ‘er wat mee te doen’. Ik vond atletiek leuk, maar moest er niet aan denken, daar dagelijks vele uren aan te moeten besteden.
“Jan, doe het even voor”, zei Pimmetje dus vaak.
iin het 3e of 4e jaar kregen we een keer als opsteltitel van Meneer Ligtvoet “In het verkeer leert men de mensen kennen”. En laat nou net in die tijd Pimmetje een aanrijding veroorzaken.
Gé Hendriks en ik hebben in ‘Poging’, de schoolkrant, een column “weerhaakjes” onder het pseudoniem “Huck en Habbakuk, undertakers”. Dan kun je dat niet zomaar laten passeren. Maar we hebben alleen die 2 feiten gekoppeld zonder suggesties, zoals die rondgingen, over het alcoholgebruik van Pim.
Ik had echter mijn positie in de gymles verloren. Jos Drayer was vanaf toen de preferente leerling. Dat heeft hem in zijn verdere ontwikkeling geen goed gedaan.
Een paar jaar later ging ik op een avond ‘ns met mijn broer naar Kaageiland, waar we zo af en toe een zeilboot huurden. Toen we daar ‘Tante Kee’ binnenstapten hoorde ik iemand met een dronken stem zeggen “Hééé, J Jan”. Ik keek om en zag Pimmetje zitten. Toen wij wat bestelden, vroeg ik de barman, de klant achter in de zaak een dubbele whisky te brengen. “Pproost”, hoorde ik even later.
Ik draaide me om en hief het glas. De neiging om Tajompapa te zeggen slikte ik weg met Campari. Ik ben er niet trots op, maar ik gunde hem een flinke kater.


4.09    Akte van Bekwaamheid juni 1966
Maar geen godsdienstdiploma, 'n voorwaarde om het Hoofdaktejaar te mogen volgen.
In die tijd kregen we les van de Meneer Laan, een Wereldheer. Mij staat bij, dat er weinig evangelie*, maar veel dictaat was. We hadden allemaal een schriftje waarin we verplicht aantekeningen maakten. Zo herinner ik me 5 punten te hebben moeten opschrijven waarom het Latijn van wezenlijk belang is voor de R.K. Kerkdienst.
We maakten daar opmerkingen over, zoals: “dat is niet meer van deze tijd” en “Jezus en zijn leerlingen spraken geen Latijn”. Dat vond hij niet leuk.
Het jaar daarop, ondertussen was het bisschoppelijk concilie in Noordwijkerhout aan de gang en moesten we ook Constitutie XIII over oorlog en vrede lezen, ging het in zijn dictaat plots over 5 punten waarom het Nederlands van wezenlijk belang is in de Kerkdienst. Ik maakte daar met verwijzing naar vorig jaar een opmerking over.
Hij werd nu echt heel boos. Ik zakte dat jaar voor mijn godsdienstexamen.


4.10   Ochtendhumeur
“...., nou .., vertrek maar, je bent geen knip voor de neus waard!"
Vlak daarvoor zagen we Bernardinus naar beneden komen met een stuurs gezicht. Hij moest klaarblijkelijk even naar buiten. Een luchtje scheppen, omdat zijn ochtendhumeur opspeelde. Het laatste schooljaar was net begonnen en we stonden in afwachting van de bel wat te kletsen.
We zagen zijn moeite om waardig te blijven en zeiden, bijna allemaal tegelijk vol medeleven: "Goede morgen, Broeder!" Met een nurkse brom liep hij stug door, maar draaide zich ineens om en sprak me bars aan: "Jij hebt nog geen godsdienstdiploma hè; wanneer doe je examen?"
Ik had de tweede leerkring gunstig afgerond en dacht de derde ronde "Akte Volledig Bevoegd Onderwijzer" met mijn jaargenoten te kunnen aanvangen, al had ik nog geen Diploma Godsdienstkennis voor Leerkrachten. Ik was nog niet door de leraar opgeroepen:

"Broeder, ik heb nog niets van Meneer Laan gehoord, maar ik ben er helemaal klaar voor. Als hij zegt 'Kom' dan ga ik examen doen en als hij zegt 'Ga!', dan kom ik U het diploma brengen.”

Broeder Bernardinus liep rood aan en voor hij explodeerde, stuurde hij me naar huis.
Toen ik thuiskwam, stond m'n moeder in de winkel. Ze zei me, dat de Directeur gebeld had en aan Pa vertelde dat hij me van school had gestuurd.
"Nou", had m’n vader gezegd: "Jan loopt niet in zeven sloten tegelijk" en hij had de hoorn op de haak gelegd. M'n vader heeft ook een ochtendhumeur.
Tien dagen later belde Bernardinus, of ik thuis was. Toen ik de telefoon opnam zei hij: "Morgen om half negen begint jouw klas en dan ben jij er ook!" Voor ik goed en wel kon antwoorden, had híj nu de hoorn op de haak gelegd.
De volgende dag merkte ik, dat m'n klasgenoten blij waren me weer te zien en hoorde ik, dat er in de lerarenkamer een zeer heftige discussie was geweest met de directeur om mij weer terug te krijgen. Of Benda daar een rol in gespeeld heeft, weet ik niet. Hij was de vader van Paula, die een klas hoger zat. Hij had op een ouderavond zo’n indruk gemaakt op Bernardinus, die net verlegen zat om een leraar kunstgeschiedenis, dat hij Benda spontaan die baan aanbood.
Vol trots kondigde Bernardinus hem aan in onze klas, als een zeer bijzondere en deskundige leraar. Naast de ‘Kleine Encyclopedie van de Nederlandse Kunstgeschiedenis’ die wij allemaal als lesboek hadden aangeschaft, verwees hij ook regelmatig naar ‘Schilders van het Eeuwige’ van Walter Nigg en roemde hij ‘Het Geheim des Levens’ van Prentice Mulford. Toen ik van school gestuurd was, heb ik Benda gebeld en die avond ben ik nog bij hem langs geweest. Ik had van hem een boek over de kosmos te leen gekregen en wilde dat even terugbrengen. Zijn eerste reactie, nadat ik hem verteld had, van school gestuurd te zijn was: “Dat lossen we wel op, kom binnen.”


4.11   Een teken van volwassenheid.

Dit laatste jaar begon ik met een stage op de Sint Pancras, ‘School voor onderwijs aan R.K. debiele jongens'. Mijnheer van Noort, onze leraar Logopedie, was daar docent en had me op zijn school gewezen. Die school, het engagement van de leerkrachten, de sfeer in de klassen...., het had mij de ogen geopend. Dàt was onderwijs, dus. En ik begreep, er nog niet aan toe te zijn. Enigszins beschroomd ging ik een paar maanden later naar de directeur en vroeg hem of ik dit hoofdaktejaar zou mogen overdoen. "Broeder, ik ben er nog niet klaar voor; ik voel me niet volwassen genoeg." Hij zei, alle vertrouwen in mij te hebben en mijn twijfel als een teken van volwassenheid te zien. Ik kon dus gewoon eindexamen doen, vond hij.

En toen het eenmaal zo ver was, liep hij na elk afgelegd examen (ze werden mondeling afgenomen, in een gesprek met de leraar en een gecommitteerde) even naar binnen om te vragen hoe het gegaan was, klaarblijkelijk. Want binnen een kwartier, in mijn herinnering, zocht hij me dan op en vertelde dat het examen goed verlopen was.
Alleen Meneer Laan, die nu Maatschappijleer gaf, was niet tevreden en liet me weer herexamen doen. De Hoofdakte-examens werden in de nazomer van 1967 afgenomen, het herexamen op 8 januari 1968.


4.12   Militaire Dienst, Intendance
George Reurings en ik hadden allebei een oproep gekregen voor militaire dienst. Met ingang van dezelfde datum op de Palmkazerne in Bussum.
We hadden beiden liever dienst geweigerd, maar dat werd in die tijd "afgestraft" met een vervangende dienst in een houthakkerskamp voor Jehovagetuigen*. Dat stond ons erg tegen.
We besloten een weddenschap te houden over wie er in zou slagen als eerste de dienst te kunnen verlaten met een list. George zou zijn rug daarvoor gebruiken; ik mijn rechter oog.
Aan The Saints, de coverband die mijn broer en ik met Paul en Frans van der Togt in 1963 hadden opgericht, vroeg ik, geen vervanger voor me te zoeken omdat ik in drie maanden terug zou zijn. Vol goede moed begonnen we aan onze dienstplicht en meldden we ons aan bij de kazernepoort.
George kwam in Peloton 2 terecht, ik in Peloton 1. De eerste tien dagen geen verlof, daarna wekelijks in het weekend naar huis.
In de eerste dagen na opkomst, werd iedereen opnieuw gekeurd. Wat George aan zijn rug mankeerde staat me niet meer bij, maar door zijn klacht kreeg hij “mutaties” voor zijn dienstrooster, in de vorm van “2 dagen l.d.” of “3 dgn l.d.”, wat stond voor ‘lichte dienst’.
Al snel leerde hij een eigen mutatie ontwerpen “v.v.a.d.”, oftewel: “vrij van alle diensten”. En daarmee kwam hij bij de herkeuring goed weg. Ik was met de constatering ‘aan rechter oog zo goed als blind’ door de beginkeuring gekomen en zou naar het militair hospitaal Oog in Al moeten voor nader onderzoek.
In het eerste weekend was er een kennismaking met de 'geestelijke verzorging' en kon ieder kiezen voor een matinee bij een aalmoezenier naar keuze: een humanist, een dominee of een pastor. Als katholieke schoolmeesters in spe, kozen we voor de pastor en werden we met een kop thee welkom geheten in De Palmpit, een militair tehuis buiten de kazerne, voor een partijtje tafelvoetbal of een gesprek. Wat mij daarvan is bijgebleven, is dat aalmoezenier Fred Keesen, bekend van de ‘radicale 8-mei beweging’, naast de gebruikelijke informatie over 'geloven in dienst', vrij uitgebreid aandacht besteedde aan dienstweigeren.
Hij vertelde dat dit zelfs nu, tijdens de opleiding, nog mogelijk was.
Het alternatief was niet meer alleen het houthakkerskamp. Ook vrijwilligerswerk in de zorg of in het sociaal-culturele veld was nu een optie. Zou je vandaag of morgen dienst weigeren, dan mocht je direct naar huis en zou je op termijn worden opgeroepen om je te verantwoorden voor een commissie.
Dat leek ons erg omslachtig en we besloten ons aan de weddenschap te houden. Een van onze medekompanen was er echter wel enthousiast over en ging bij terugkomst op de kazerne meteen naar de 'sergeant van de dag'. Hij meldde zich als dienstweigeraar en mocht inderdaad direct zijn koffer pakken en naar huis.
Wij gingen ieder binnen ons eigen Peloton aan de slag. In de ochtend waren er theorielessen en in de middag overwegend praktijk. 'Handboek van een soldaat' werd als lesboek gebruikt en er waren diverse militaire docenten die ons wilden laten geloven in de militaire optie.
Daarbij werd de rol van de Intendance breed uitgemeten. De echte soldaten deden wel 'ns schamper over ons, werd gezegd, maar wij waren degenen die door vijandelijke linies heen berichten moesten rondbrengen, tentenkampen zouden opzetten “met camouflage!” en meer van dat soort belangrijke zaken.
In het Handboek moesten we allereerst de Rangen en Standen van Lucht-, Zee- en Landmacht leren, op straffe van een weekend geen verlof. Er stond ook een uitgebreid hoofdstuk in over de gevaren van de strijd. Je kunt geraakt worden door kogels uit geweren, kanonnen en zelfs uit vliegtuigen. Daarnaast heeft ook de vijand een bajonet op zijn geweer voor als de kogels op zijn.
Maar het grootste gevaar bracht de atoombom. Als die zou vallen, moest je onverwijld een greppel in duiken en met een krant over je heen blijven liggen tot de fall-out uit de lucht was.
Toen de sergeant-docent dat hoofdstuk wilde beëindigen, stak ik m’n hand op en vroeg of hem niet bekend was, dat kortgeleden de Groningse Generaal d’Engelbronner met de Engelse Generaal Brown in een gezamenlijke verklaring hadden duidelijk gemaakt, dat de gevaren veel ernstiger waren en dat een krant boven je hoofd totaal geen zin had.
De sergeant-docent was dat niet bekend, maar hij zou navraag doen en tot die tijd zouden wij alle hoofdstukken van het Handboek goed moeten leren.
Dat het verhaal kort daarvoor in het weekblad Panorama had gestaan met een foto van die twee op de cover. En dat die Panorama op de leestplank lag in de kantine, zei ik er niet bij.

In de praktijkles maakten we mee, dat er bij de fourageur een paar grote tenten moesten worden gehaald om op het trainingsveld te worden opgezet. Er was de hele ochtend voor uitgetrokken, dus we hoefden ons niet te haasten, maar moesten wel doorgaan anders zouden we de lunch kunnen missen. Het hele peloton slenterde dus met twee karretjes naar het gazon, pakte alles uit en zette de tenten op. Klaar. We konden dus naar de kantine. Dat mocht niet. De tenten camoufleren? Nee, mocht ook niet. Dan moeten we ze weer schoon maken bij het inpakken. “Wat dan, korporaal?”, vroegen we snerend. “Tenten afbreken en opnieuw opzetten!”, antwoordde hij bars.
Na een paar dagen kwam er een dienstplichtige sergeant langs. George en ik zaten een partijtje te schaken in de kantine. Hij vroeg me wat ik hier in de Palmkazerne deed; ik had toch hoge militairen in mijn familie? Hij doelde wellicht op d’Engelbronner, dus ik suggereerde wat omfloerst, dat die generaal toch moeilijk zelf kon komen kijken of alles wel goed ging aan de basis, maar dat we elkaar daarover wel ‘ns spraken.
We nodigden hem uit voor onze vrije woensdagavond in Jan Tabak, een waardig alternatief voor de kantine, op loopafstand van de kazerne. De sergeant was ook liefhebber van een hors d'oeuvre met een glas passende wijn. We hadden leuke gesprekken en het was nu niet erg bezwaarlijk meer als we iets te laat terug waren bij de wacht.
Bij verlof buiten de kazerne moest je als soldaat uiterlijk 23:59 uur terug zijn.

In die tijd zijn we ook nog een keer met het peloton naar de schietbaan geweest. We schoten met een Uzi. We hadden er al mee leren exerceren. Tijdens de les theorie hadden we het apparaat een paar keer uit elkaar gehaald en weer in elkaar gezet. Ook nog een keer met de ogen dicht. Dus dat wapen had geen geheimen voor ons. Je kon hem op ‘enkel schot’ zetten of op ‘mitrailleur’.
Nu gingen we op een talud liggen en stond er een instructeur achter je. Ik had hem verteld over mijn zwakke rechteroog, maar dat vond hij geen probleem. Hij zou wel aanwijzingen geven. Terwijl ik hem ‘omhoog, omhoog, rechts, lager’ of zoiets hoorde zeggen, keek ik gewoon naar de schietschijf en richtte op de roos. “Ja”, zei hij en ik schoot. En nog wat keren. Aan het eind van de oefening hoorde ik bij de drie beste schutters van het peloton.
De opleiding in Bussum was een basisopleiding. Die duurde twee maanden, waarna er overplaatsing zou zijn naar kazernes in het land. Daar zaten ze te springen om goed opgeleide intendanten was ons geleerd.
Naarmate die datum naderde, steeg de urgentie van een herkeuring. Dus we besloten te informeren bij de sergeant van de dag, hoe het ermee stond. Zowel George als ik kregen een oproep voor een herkeuring in het militaire ziekenhuis Oog in Al te Utrecht. Ik kreeg die op de dag dat ik eigenlijk zou worden overgeplaatst naar Amsterdam. Op de valreep dus. Na de keuring zou ik terug moeten naar Bussum voor de administratieve afhandeling en de eventuele overplaatsing.

 

4.13   De herkeuring
Als ik bij de oogarts naar binnen ga, krijg ik door zijn uiterlijk direct een associatie met ‘Zuid-Amerika’. Hij neemt heel vriendelijk een lijst met me door van de persoonsgegevens en vraagt of alles correct is. Dan komen er nog wat algemene vragen: “Wat zijn de hobby’s?” Ik noem er een paar op, waaronder muziek. “Goh, muziek, wat voor soort muziek?” Ik noem er wat: Klassiek, Pop, Volksmuziek, Jazz.. “Hé, volksmuziek ook, welke?” En weer laat ik m’n gedachten de vrije loop: Afrikaans, Europees, Zuid Amerikaans, Japans… Zo, Zuid-Amerikaans ook; weet je het verschil tussen de Afrikaanse en de Amerikaanse invloeden in de Volksmuziek?
Nu moet ik even nadenken….Ineens zie ik beelden voor me van springende Afrikanen met tamtam en kralenbekers en deinende Amerikanen met snaar- en blaasinstrumenten. En de oogarts raakt helemaal enthousiast als ik hem dat zo vertel. En hij komt met een verhaal over zijn voorvaderen die leiders waren van een indianenvolk. Tot hij op z’n klokje kijkt en zegt: “En je komt hier voor een probleem met je linkeroog, hè?” “Nee, mijn rechteroog. Misschien is er nog wat aan te doen!” “Oh ja”, zegt hij en nodigt me uit aan een tafel vol instrumenten. Bij diverse kaarten zie ik rechts weinig tot niets en bij de stereoscoop, waar hij links en rechts dia’s in stopt moet ik heel snel even knipperen, zodat ik zie wat er links en rechts staat. Een tijger in een kooi zag ik de ene keer als kooi, de andere keer als tijger. “Inderdaad”, zei hij, “maar er is waarschijnlijk niet veel aan te doen. Vandaag nog stuur ik m’n bevindingen naar, en hij kijkt op z’n dossier, Bussum.”
Terug in Bussum waren m’n maten al overgeplaatst en George zat in het verder verlaten zaaltje van het tweede-peloton. “Vrij van alle diensten” waren we in afwachting van de uitslag.
We besloten een partijtje te gaan schaken. Maar dat mocht nu niet. Vrij van alle diensten betekent niet, dat je in diensttijd zomaar andere dingen kunt gaan doen. Dus op bed gaan liggen mag ook niet. Dat heeft met verantwoordelijkheden te maken van het leidinggevend personeel. Als ons iets zou overkomen, kregen zij dat op hun brood!
We dienden een verzoek in om een vrijwillige bijdrage te mogen leveren aan de administratie voor de komende lichting. En zo kwamen we op het kantoor terecht van vijf beroepsmilitairen en één burger die dossiers aanlegden, mappen heen en weer schoven en bij aanschaf van een nieuwe bril, alle collega's er door lieten kijken om te horen of die er ook goed mee konden zien. “Nou, hier zie ik niets mee!”, zei de een; “Dat jij hiermee wat ziet!”, riep een ander verbouwereerd.
Toen een van hen ‘ns een nieuwe auto had gekocht, liep het hele kantoortje leeg om te gaan kijken. Vol trots zette de gelukkige eigenaar de motorkap open en allen keken naar binnen met een kennersblik die het ergste deed vrezen. Toen ik de eigenaar de vraag stelde: “Waar zit bij deze auto nou de Venturibuis” schoten ze in de lach. Ze meenden dat ik een grapje maakte.

Maar na een paar weken kwam de nieuwe lichting en hielpen we met de aanmelding en inschrijving van de nieuwkomers. In een lange rij wachtten allen geduldig tot ze aan de beurt waren. En plots zag ik de medekompaan voor me staan, die in het eerste weekend dienst had geweigerd. Zijn vader was heel boos geworden en had niet geaccepteerd dat zijn zoon als dienstweigeraar door het leven zou gaan.

Met George en nog een militair-schrijver vormden we toen met een eigen plek op de appèlplaats en een aparte kamer in de kazerne ‘het 3e peloton’.
Met ingang van 10 februari 1968 werd mij ‘groot verlof’ verleend. Dat houdt in, dat ik voor zeer bijzondere omstandigheden levenslang oproepbaar blijf en mij, gedurende dit verlof, voor zaken militaire aangelegenheden betreffend moet richten tot het “Centr.Mob.Bur.KL" te Amersfoort met vermelding van naam, rang en dienstnummer.


4.14   Hoofdakte 8 januari 1968
Van 18 tot 22 december had ik van 'de sergeant van de dag' studieverlof gekregen om me voor te bereiden op het herexamen sociologie.
Meneer Laan had me als opdracht gegeven, een scriptieschema te maken over “De vrouw in het West-Europese gezin”. Als verplichte literatuur “Moderne Sociologie” van Van Doorn en Lammers. Voor de volledigheid nam ik er “Het Modern-Westerse gezin” bij van professor G.A. Kooy. Het eerste hoofdstuk had als titel: “Het Westerse gezin is voltooid verleden tijd”.
Op 22 december in de namiddag leverde ik het scriptieschema in bij Meneer Laan op Hageveld, het opleidingsinstituut voor kapelaans en pastoors, de religieuze voorgangers in R.K. kerken.
Hij hield de deur op een kier en nam de enveloppe zonder commentaar in ontvangst.

Op 8 januari was de diploma-uitreiking.
Met zo’n tien tot twaalf medestudenten die in diverse vakken herexamen hadden moeten doen, stonden we in een rij in het Muzieklokaal en na een feestelijk woordje van Broeder Bernardinus kwamen alle leraren langs om een handje te schudden met felicitaties. Meneer Laan, die daar opgewekt in mee deed, gaf mij wel een hand, maar keek ondertussen schuin naar beneden. Ik kon hem niet in de ogen zien.
Jammer, Ik had met een glimlach willen zeggen: “Gelukkig brandde de open haard niet.”
Er was maar één leerling met herexamen maatschappijleer.
Zo verkreeg ik de "Akte van Bekwaamheid als Volledig Bevoegd Onderwijzer".


4.15   SAP: Sociëteit Ante Portas / Leven nu,....en morgen?
In oktober 1965 stierf onverwacht Leonard Evers, herbergier van De Oude Geleerde Man in Bennebroek.

Broeder Bernardinus was gebeld door de familie en bracht onze klas het bericht.
De Heer Evers liet ‘n bedroefd gezin achter: vrouw, twee dochters en twee zonen. Heel leuke mensen. Ze woonden boven de zaak. Het etablissement ademde de sfeer van een rijk verleden. Het lag strategisch aan de Rijksstraatweg, de oude legerweg tussen Haarlem en Leiden en vlak bij de Haarlemmer Trekvaart, die bij Halfweg in Noordwijkerhout qua naam verandert in de Leidse Vaart.
De Spoorbaan Haarlem Leiden in 1842 was een eerste; de uitvinding van het automobiel 50 jaar later een tweede voortgangsontwikkeling die een negatief gevolg had voor de Herberg, die als uitspanning en pleisterplaats naam en faam had tot ver buiten de regio. Jacob van Lennep schrijft er over in zijn Voetreis door Nederland en een dichter, wiens naam me nu even te buiten schiet, schreef een lofzang op een van onze Koningen Willem, die zich in een zesspannig rijtuig naar, wat toen nog heette “De Geleerde Man” liet vervoeren, waar hij door de waard uit de koets naar een kamer werd getild, alwaar enige Bennebroekse Joffers hem een korte tijd later kwamen plezieren. De paarden werden ondertussen uitgespannen, wat beduidde dat de Koning geen haast had.
Bij expresse-post werden de paarden ook wel uitgespannen, maar dan om voor verse geruild te worden en dan direct doorsjesen.
De archieven spraken in de tijd dat ik een werkstuk over de Herberg maakte voor de heer Evers, van twee grote stallen op de plaats waar nu auto’s stonden geparkeerd.

Waarom deze uitvoerige inleiding?
Wel, uit respect voor de familie Evers die de sfeer van het verleden wist vast te houden zonder dat het bedompt werd. Ze bood daarmee een inspirerende omgeving voor ons, Hertenduin-studenten die er hun Sociëteit wilden beleven, “Ante Portas”.
Met Ante Portas wilden we onszelf scherp houden door studiebijeenkomsten, waar één of meer boeken centraal zouden staan op de maandelijkse bijeenkomsten.
Er komen andere tijden; de wereld is voor morgen bedoeld. Een paar jaar later wilden we als tegenhanger van provo (Amsterdam) en academiebezetting (Beverwijk) een project starten, “Leven nu, …en Morgen?”

Op een zomermiddag kwam Willem de Munck, kapelaan van de Jozefparochie, onze winkel in. Hij was op huisbezoek geweest bij een zieke, zag op de terugweg m'n moeder in de winkel staan en dacht iets als "even kijken hoe het met haar gaat". Hij had nauwelijks de vraag gesteld, of er kwam een klant binnen. M'n moeder nodigde hem uit voor een bakkie en liet hem de huiskamer in. Toevallig was ik thuis. Hij vroeg me hoe het ging en enthousiast vertelde ik, dat we met Ante Portas een evenement aan het voorbereiden waren voor jongeren in het dorp, "Leven nu..., en morgen?". Prompt haalde hij een briefje van 100 tevoorschijn dat hij zojuist had gekregen om het aan een goed doel te besteden.
Met Peter Prins, de secretaris van SAP zou ik een plan uitwerken. Peter studeerde Inmiddels Pedagogiek in Utrecht en woonde daar op de Kromme Nieuwe Gracht. De zaterdag daar op volgend ging ik naar hem toe.
“Eerst even luisteren”, zei hij, “wat ik nu ontdekt heb..!” Hij zette een plaat op en legde de hoes uit het zicht. “When the moon is in the seventh house……Our eyes are open, our eyes are open…What a piece of work is man”. Met “Hare Krishna”, in een eindeloos doorstromende cadans.
De muziek greep mij diep in m’n ziel. En hoewel het me totaal ontging dat het een musical over een dienstweigeraar betrof, voelde ik dat we met Ante Portas’ “beseffende te staan vóór de poorten van een nieuwe tijd” evenzeer in ‘Aquarius’ waren beland.
Net als Dylan's ballades over de veranderende tijden en de soldaten die allemaal denken "God aan hun zijde" te hebben, waren het motiverende signalen, symptomen van een veranderende tijd.

We zochten mensen uit Politiek, Onderwijs en Religie (POR).
Op 14 september werd de Werkgroep Noordwijkerhout opgestart. Negen POR-vertegenwoordigers, Willem deed ook mee, en vijf SAP-leden.
De vijf hoofdthema's waren: Analyse van de huidige tijd, Denken en Leven, Alternatieve Dienstplicht, De Blauwe Revolutie en ’n InformatieMarkt/Feest ter afsluiting.
Er werd een Promotiegroep gevormd en Bosma, de nieuwe burgemeester die ik kort daarvoor nog had mogen interviewen voor 'De Noordwijkerhouter', zou gepolst worden over de mogelijkheden voor financiële steun vanuit de gemeente. Met Peter Prins zou ik inleiders voor de avonden zoeken.
Drie weken later lag er een uitgewerkt voorstel.

Hotel van der Geest bood de toneel-/feest-/eetzaal aan, de gemeente stond welwillend tegenover garantstelling bij financieel tekort. Winkeliers stelden de etalage, kerken de preekstoel beschikbaar voor de promotie. Huis-aan-huis konden we een uitdagende programmabrochure verspreiden.

Weekend 9 november 1968, Jozefkerk Noordwijkerhout,
Toespraak vanaf de kansel:

Beste Medegelovigen,
Het is een vreemde zaak. Ik ben me ervan bewust. Het is de eerste keer, dat een leek in deze kerk een preek gaat houden. U hoeft niet bang te zijn, dat ik een aanslag kom plegen op uw budget; ik kan u echter ook niet verzekeren, dat u rijker naar huis zult gaan.
Het blijft dus een vreemde zaak, zoals er tegenwoordig zo veel vreemde zaken zijn.

Stelt u zich voor:
Eén derde van de wereld is welgesteld, twee derde leeft in armoede. De groep "rijken" wordt steeds rijker & kleiner; de armen daarentegen worden steeds armer. .., Dankzij ons?

Wat "wetenschap" heet, heeft de laatste jaren zo'n vlucht genomen, dat er van de honderd geleerden die de wereld heeft voortgebracht in al zijn duizenden jaren er nu nog 95 leven. En deze mensen doen ons leven in een wereld die de laatste 50 jaar onbegrijpelijk veel veranderd is.

Tienduizenden, zo niet honderdduizenden jaren lang heeft de mens geen andere bezigheid gekend dan werken, van zijn vroegste jeugd tot aan zijn dood, van ´s morgens vroeg tot ´s avonds laat.
Nog maar sinds kort kunnen bij ons de jonge en de oude mensen onbezorgd leven. En in de nabije toekomst zal de mens van iedere honderd uur dat hij leeft, slechts zes uur hoeven werken.

Ongeveer honderd jaar geleden werd de wereld bewoond door 1 miljard mensen. Nu in 1968 door iets meer dan 3 miljard.
De man van Nazareth kon zich nog een eenzame, een roepende in de woestijn voelen. In zijn tijd was de wereldbevolking even groot als nu de halve bevolking van de USA.
Als de groei van de wereldbevolking doorgaat als nu, dan is het aantal mensen over 400 jaar 1000 miljard.
De hele aarde is dan even dicht bevolkt als de stad New York en heeft daarbij dan ook Mars, Venus & de maan nodig...

Al duizenden jaren lang denkt de mens, dat oorlog nodig is om vrede te bewaren. Ook nu nog leven veel mensen met die waangedachte.

Dit zijn slechts vijf vreemde zaken, maar zo zijn er nog tientallen op te noemen. Ze beduiden, dat de wereld ingrijpend aan het veranderen is.
We kunnen gaan leven in een weergaloze wereld, maar één verkeerde stap en we gaan met z'n allen naar de haaien.

Nu kunnen we natuurlijk zeggen: Als het zo gevaarlijk is één stap te zetten, dan houden we alles maar zoals het is; het dient onze tijd wel uit; de narigheid zal na ons komen.
Maar, niet alleen zijn wij dan de moordenaars van de arme landen; we zijn dan ook moordenaars van onze achterkleinkinderen.

Wij zullen wellicht ons leven redden, maar zondermeer onze ziel verliezen.
We zijn mensen onderweg en maken een zware, moeilijke reis.
Stijl bergopwaarts lijkt het vaak. Vóór ons zien we reeds de contouren van een nieuwe, weldadige wereld. Laten we er in godsnaam voor zorgen, niet terug te glijden.

Wat moeten we doen..? Mensen, ik weet dat niet.

Wat kunnen we doen..? We kunnen proberen, met z'n allen, daar achter te komen. We kunnen met z'n allen de wereld, die rammelende wereld onder de loep nemen. Zien waar wat los zit, waar iets gedaan kan worden.

Er wordt al veel gedaan, ook wereldwijd, en ook Noordwijkerhout kan er niet omheen.
U hebt de etalages van veel winkeliers misschien al gezien; u hebt ongetwijfeld posters zien hangen: "leven nu....,
& morgen ?"
Die etalages, de posters en ook deze preek vormen het voorspel, een toeleiding tot een serie teach-ins, forum-avonden, discussie-avonden, hoe u het wilt noemen, georganiseerd door Sociëteit Ante Portas.
Met vertegenwoordigers uit alle kerken, de politiek en het voortgezet onderwijs in ons dorp is een werkgroep gevormd, die voor de komende maanden vijf grote onderwerpen aan de orde stelt:

Voor deze avonden hebben we mensen uitgenodigd die de onderwerpen op een behoorlijke, voor iedereen duidelijke manier uit de doeken kunnen doen, zodat wij als toehoorders meteen kunnen inspringen, als onze overtuiging onder de voet gelopen wordt.
Deze avonden zijn voor iedereen, ongeacht stand, ras of geloof. Voor iedereen, maar vooral voor jonge mensen van ongeveer 17 tot 21 jaar.
Aanstaande vrijdag zal de eerste avond worden gehouden in Hotel van der Geest.
De gemeente Noordwijkerhout heeft in haar laatste raadsvergadering besloten, dit project te steunen met 2.000 gulden. Laten we er voor zorgen, dat het niet weggegooid is.

Vanavond nog krijgt u, huis-aan-huis een folder aangeboden, waarin het een en ander over dit project staat. Lees die, alstublieft.
Rest mij alleen nog, U een prettige zondag toe te wensen en tot ziens in Hotel van der Geest, aanstaande vrijdag.

Side-effect
Mevrouw Berbee uit Noordwijkerhout stuurde een klacht naar de bisschop,
omdat een
leek* vanaf de preekstoel de gelovigen had toegesproken
en ze wilde bij mijn vader geen brood meer kopen.

De vier thema-avonden hadden eenzelfde schema: Inleiding onderwerp, bespreking in subgroepen, plenaire afronding. De slotavond werd dus een brede informatiemarkt voor organisaties die zich inzetten voor 'de wereld van morgen' met een feestelijke, muzikale afsluiting.

Uit enquêtes bleek bij de eindevaluatie, dat er meer studerende dan werkende jongeren op de activiteiten waren afgekomen en dat er in het dorp toch ook nog wel scepsis bestond over "die Anti Portas jeugd", zoals een VVD-wethouder het noemde.
Dat was er wellicht de oorzaak van dat we op de avonden rond de 200 deelnemers haalden in plaats van de verwachte 300.

Een van de resultaten was wel een verlevendiging van de jongerengespreksgroepen die wekelijks plaatsvonden bij geëngageerde burgers thuis en een brede uitnodiging van instellingen in Noord- en Zuid-Holland voor thema-avonden. De leegloop van de kerken was al een paar jaar bezig en een groeiend aantal religieuze voorgangers die de 'gelofte van eeuwige kuisheid' bij de wijding had afgelegd, verliet nu het ambt en raakte gehuwd of vertwijfeld.
In deze verandering van tijdgeest ging ook de R.K. Mater Amabilisschool voor meisjes over naar het algemene Vormingswerk voor Jonge Volwassenen.

Politiek stonden er in ons dorp twee vervolgwegen open:
Ans en Joop van den Bosch kozen voor een nieuwe partij, D66; Ria van der Geest en ik zagen meer in een vernieuwing van de grootste partij, de KVP. Die wilden we met Gerrit Maarseveen, CHU/AR, ombouwen tot 'Christelijke Partij Gemeentebelangen'.
Toen we het KVP-hoofdbestuur daarover informeerden, werd de afdeling Noordwijkerhout prompt geroyeerd. Kort daarna startten KVP, CHU en AR zelf hun eigen CDA.

Een jaar later zag ik in Parijs de musical.
Hair, een grandioos spektakel met een explicateur die tussen de gordijnen stond en af en toe met een Franse Slag uitlegde waar het verhaal over ging, “un objecteur de conscience”.



4.16   De wijn of de boeken
Voor het Hoofdaktefeest op Hertenduin zouden George en ik weer iets cabaretesks doen.

Maar op de dag dat we hadden afgesproken voor een bespreking, zei z'n moeder, dat hij de pastoor van de Mariakerk aan het helpen was. Die man ging met emeritaat* en zou verhuizen naar een rustcentrum. Met de scooter die ik van mijn eerste (netto) maandsalaris tweedehands kon kopen ging ik naar de pastorie. In de grote ontvangstkamer waren de pastoor en George bezig, alle spullen verhuisklaar te maken. Drie lange rijen met boeken trokken m'n aandacht en ik vroeg de pastoor of hij die allemaal wilde mee nemen.
Hij twijfelde nog, zei hij. Zijn kamer in het rusthuis was niet al te groot. Hij twijfelde eigenlijk, of hij z'n wijnvoorraad of z'n boeken zou meenemen.

Ik gaf hem in overweging, dat na een leven lang werken en studeren om altijd klaar te staan als een 'goede herder' een beetje nagenieten prettiger is met een goed glas wijn en dat de mens die op de hoogte wil blijven van nieuwe ontwikkelingen in de wereld, meer heeft aan een goede krant en een televisie, dan aan de oude handboeken die al gelezen zijn. Hij kon zich daar helemaal in vinden en haalde opgelucht adem. Toen ik hem daarna vroeg, of ik eens langs die boeken mocht lopen om te zien of er voor mij iets interessants bij zat, zei hij echter dat hij die hele verzameling in één keer kwijt wilde. Hij was van plan, het Leger des Heils daar over te bellen. Daarop stelde ik hem voor, vandaag nog de hele voorraad te komen ophalen, zodat hij er geen omkijken naar had. Daar stemde hij mee in.

Van de cabaretbespreking kwam niets meer terecht, die dag. Ik haastte me op de scooter naar huis. Mijn zus was net terug met de Volkswagenbus van de Firma. In twee keer rijden had ik de hele voorraad boeken bij ons thuis in het magazijn, naast de bakkerij onder de trap naar de meelzolder. Anderhalve meter hoog en vier/vijf rijen dik. Het was al donker geworden en het eten stond op tafel.
Na de koffie kon ik m’n nieuwsgierigheid niet bedwingen. Wat had ik allemaal meegekregen? Ik liep naar het magazijn, pakte in het donker een stapel boeken op en ging naar de kamer. En daar lag boven op die stapel “Het Geheim des Levens” van Prentice Mulford. Dat ontroerde me. Dit was het boek waar Benda, leraar Kunst- en Maatschappij, een paar keer over gesproken had; het boek waar ik boekenmarkten voor had afgelopen en de antiquariaten in Haarlem en Leiden. Het was nergens te vinden. Van Mulford trof ik nog twee boeken aan: ‘Een Nieuwe Boodschap’ en ‘De Zwijgende Kracht’. Hij wordt de leider van 'het Nieuwe Denken', of 'de Amerikaanse Renaissance', genoemd; een groep schrijvers uit het tweede deel van de 19e eeuw
Een paar dagen later trof ik ook nog het boek aan, dat Van Bohemen open sloeg om mij wat meer te vertellen over “de Man, de Vrouw en het Kind”. Het was de ‘Encyclopaedie der Sexuele Wetenschap’ samengesteld door Norman Haire en uitgegeven in 1933.
En uit een paar oude boeken in het Latijn kwamen nog brieven tevoorschijn aan pastoor, toen nog kapelaan, Van Dijk. Ze waren van wanhopige ‘confraters’ die ernstig twijfelden aan de zinvolheid van hun priesterschap. Mogelijk had Van Dijk die diep weggestopt in boeken, waarvan hij dacht dat geen mens daar ooit in zou willen kijken.


4.17   Enclave
insluitsel bij ‘mijn gemene leven in de duinendelta van vierstromenland’

"Wij delen U met blijdschap mede, dat onze Zoon Joannes Adrianus Maria het H. Doopsel heeft ontvangen, en heden door God als derde kindje aan onze zorgen werd toevertrouwd", luidde de mededeling op het geboortekaartje dat mijn ouders in februari 1945 rondstuurden aan familie en vrienden.
Het plaatje aan de voorzijde toont een engeltje met kaars bij een geopend tabernakel waarin een ciborie staat. Daarboven in sierlijke print: "INGREDERE IN TEMPLUM DEI". Eronder, naast een bosje tulpen: "Ga binnen in den tempel Gods, opdat gij met Christus deel moogt hebben ten eeuwigen leven"."Joannes, zonder h", had de pastoor m'n vader gecorrigeerd toen hij mij ging inschrijven in het kerkregister. In de klassiek Roomse traditie zijn zowel de Doper, als de Evangelist Joannes. Naar wie van die twee ik ben genoemd weet ik niet, wel dat ik ben vernoemd naar de vader van m'n moeder, Johannes Heemskerk.
Met mijn tweede naam ben ik vernoemd naar mijn peetoom, Adriaan van Wees, een melkboer uit Amsterdam die al vóór de oorlog met een zus van m’n vader was getrouwd, Tante Truus, die de winkel met zuivel en ‘comestibles’ dreef in de Van Woustraat.
De derde naam, Maria, was als toevoeging in die tijd een Roomse gewoonte. Bij mijn oudste broer, Henk J.P.J.A., was dat wellicht vergeten of was er geen plaats in het register; mijn vier jongeren broers dragen in hun doopnamen ook Maria mee.
Maar de twee eerste zinnen hebben meer uitleg nodig. Niet zo zeer door de 2000 jaar die er na de profeet verstreken zijn. Maar wel door de rituelen die de Roomse Kerk daar een paar eeuwen later omheen geweven heeft als een verhullend gordijn.
Het 'Heilig Doopsel' is een ritueel waarbij onder het prevelen van een gebed wat water over je hoofd wordt gegoten. Het is het eerste sacrament en bevrijd je in de christelijke traditie van de 'erfzonde' waarmee elk kind geboren wordt. Alleen als je gedoopt bent en leeft zoals Jezus dat volgens de Roomse Kerk bedoeld heeft, kun je na de dood het "Koninkrijk der Hemelen beërven". Jezus, de profeet, is gedoopt door Joannes, zijn neef.
Het tabernakel is een tafelkastje waar ‘achter slot en grendel’ het Heilig Brood in een Ciborie, een kelk met deksel en gouden binnenzijde, werd bewaard. De stukjes brood (hosties) zijn geheiligd doordat de priester daarover de woorden van de profeet heeft uitgesproken: “Accipite et manducate. Hoc est enim Corpus meum”. Oftewel: “Neemt en eet. Dit is mijn Lichaam”.
Traditioneler, religieuzer en vromer kun je bijna niet worden gepresenteerd in die kleine Roomse enclave die mijn dorp was in de Hollandse duinen tijdens een hongerwinter in oorlogstijd.
Mijn kleuterjaren bracht ik door op een schooltje dat door de Zusters van Liefde werd bestuurd. Zij hadden een klooster naast de kerk en hielden zich vanaf de stichting van de Jozefparochie (1917) bezig met het kleuter- en basisonderwijs. Zij gaven ook leiding aan een psychiatrisch ziekenhuis voor vrouwen, Sancta Maria. De Broeders van Liefde bestierden eenzelfde ziekenhuis voor mannen, De Bavo. Daar ben ik vier jaar misdienaar geweest. Beide instellingen waren van grote invloed op de Roomse werkgelegenheid in ons dorp.

Toen ik naar de kleuterschool ging, begon in het duin vlak bij de Zanderij de bouw van een aparte jongensschool. Daarna werd de Brink aangelegd met een groot huis voor de burgemeester en ‘herenhuizen’ voor mensen met aanzienlijke banen in de omliggende steden, die er voorkeur aan gaven om met hun gezin in een rustig duindorpje te wonen.

Twee zusters heb ik in die jaren als kleuterjuf meegemaakt, Zuster Lamberta en Zuster Asa. Bij het verlaten van die school kregen we een plaatje mee ter herinnering: het Kindeke Jezus dat onder toezicht van twee engeltjes een kruisje timmert. (Jezus was Zoon van God, maar zijn ‘aardse vader’, Jozef, was volgens de overlevering timmerman).

De tekst onder het plaatje: “Jezus, voorbeeld van deugdzaamheid, heb medelijden met ons”.
In de eerste klas van de lagere school stond het godsdienstonderwijs in het teken van het tweede en derde sacrament, de Biecht en de Plechtige Communie. Wie zwaar gezondigd heeft, mag geen communie ontvangen. Daarom gaat biechten, ’je zonden belijden’, er aan vooraf.
Met juffrouw Hoek werd er klassikaal geoefend. In de kerk hebben we samen met de 1e klas van de meisjesschool de processie en de communie gerepeteerd met de pastoor.
Voor de biecht kregen we op school een houten plaatje met een getal. Dat moest je door een gleufje aan de priester geven die achter een tralie-venster de biecht afnam. Dat plaatje kwam weer terug op school en werd genoteerd in de lijst ‘kerkbezoek’, die dagelijks na het openingsgebed klassikaal werd geactualiseerd. Maandelijks werden de ouders over leerresultaten en kerkbezoek geïnformeerd.

In de 5e klas kregen we het 4e sacrament, het Heilig Vormsel. De bisschop kwam er speciaal voor naar Noordwijkerhout en eerbiedig knielend voor hem kregen we een handoplegging met prevelement, waarmee je tot “soldaat van Jezus” werd geslagen.

De sacramenten staan ook bekend als overgangsrituelen, waarmee de gelovigen hun band met God en met de religieuze gemeenschap in al hun levensfasen versterken.
Met het 5e wordt je huwelijk ingezegend en met het 6e krijg je de ‘ziekenzalving’ als je op sterven ligt. Zo kom je alsnog in de hemel, als je er de laatste jaren een potje van hebt gemaakt, je niet aan de regels hebt gehouden of zwaar hebt gezondigd. Anderen hoeven zich alleen maar te houden aan

DE VIJF GEBODEN VAN DE HEILIGE KERK

"GIJ ZULT:

  1. OP ZONDAGEN EN VERPLICHTE FEESTDAGEN DE HEILIGE MIS BIJWONEN EN GEEN VERBODEN WERK DOEN
  2. DE VERPLICHTE FEESTDAGEN VIEREN ALS ZONDAG
  3. OP ONTHOUDINGSDAGEN GEEN VLEES GEBRUIKEN EN OP VASTENDAGEN VASTEN
  4. TENMINSTE EENMAAL PER JAAR BIECHTEN
  5. IN DE PAASTIJD DE HEILIGE COMMUNIE ONTVANGEN

(DE KAPITALEN KOMEN UIT DE FOLDER "DE VIJF GEBODEN")

Het 7e sacrament is voorbehouden aan degenen die een vrijgezellenbestaan leiden overeenkomstig de zaligsprekingen van de profeet “Zalig de ongehuwden omwille van het koninkrijk der hemelen”. Zij stellen zich in dienst van de kerk. Als ‘geestelijke’, pater, zuster of broeder in een klooster, of als ‘wereldheer’, kapelaan, pastoor, bisschop of paus.

In de zesde klas deed ik de ‘Hernieuwing der doopbeloften’. Dat is geen sacrament, maar een persoonlijke bevestiging van jouw christen zijn als lid van de Rooms-katholieke Kerk.
Hier ga ik als 12-jarige met mijn vader naar die speciale mis.  Voor het eerst in een ‘kostuum’, gekocht met mijn moeder in Leiden.
Van mijn vader kreeg ik als cadeau een Dagmissaal, een kerkboek met gebeden voor alle dagen van het jaar met de Nederlandse en Latijnse tekst van het Missale Romanum, de eigen missen van de bisdommen, inleidende verklaringen en het Kyriale, de liturgische liederen.
Het telt 1399 pagina’s voor het kerkelijk jaar, 68 pagina’s voor het Gregoriaans gezang en 95 bladzijden voor de bisdommen van Nederland. Daarbij zijn er ook nog lijsten van heiligen en litanieën in opgenomen. Het was een kostbaar geschenk, goud op snee, wat mogelijk te maken had met mijn verhuizing naar Weert, waar ik door manipulaties van de Broeders van Liefde een paar maanden later terecht kwam.

Maar hoe dan ook, tijdens die ‘plechtige hernieuwing der doopbeloften’ heb ik naar eer en geweten als oprechte gelovige een welgemeende eed afgelegd: “Zo waarlijk helpe mij God Almachtig”.

En, zoals ik al schreef in MGL heb ik omstreeks mijn 18e nog gezegd: ”Zou God niet bestaan, dan was het leven voor mij totaal zinloos en zou ik er een einde aan maken.” (4.06)
Ik zat toen op de PA, was mijn geloof in God nog niet kwijt, maar ontwikkelde een groeiende weerzin tegen de Roomse traditie die meer gebaseerd is op de Latijnse tempelrituelen dan op de eenvoudige afscheidsmaaltijd en de interpretatie van de bijbelse profeet die zoveel uitspraken heeft gedaan, waar politieke en christelijke leiders wereldwijd geen benul van lijken te hebben.
Ze beroepen zich op hun (superieure) christelijke beschaving, maar zegenen wapens, voeren oorlog, spreken waar ze moeten zwijgen en houden hun mond waar ze volgens de profeet zich publiekelijk over zouden moeten uitspreken.
Ze sporen de eenvoudige zielen zelfs aan, te bidden voor het winnen van een wedstrijd of het behalen van een examen.
‘God miskennend of beledigend gedrag’ zou ik dat willen noemen, als ik nog in iets als ‘god’ zou kunnen geloven.
Gödel heeft me geleerd, dat zoiets binnen ons systeem niet kan bestaan en Wittgenstein heeft een stelling, dat je over iets dat niet bestaat niet kunt praten.


Maar gedurende de 4 jaar in Weert was mijn geloof nog onbevangen van twijfel.

In die tijd leerde ik zelfs het ‘noveen’, een negendaags gebedsritueel ervaren als een bijzondere band met Maria. En het leverde per novene een aflaat op van 300 dagen, wat betekende, dat, mocht je vanwege ‘kleine zonden’ nog een tijdje in het vagevuur moeten verblijven om die plekjes van je ziel te branden, dat dan de verdiende aflaatdagen in mindering werden gebracht. En mocht je meer dagen verdiend hebben dan de vagevuurloutering duurde, dan mocht je bij het betreden van de hemel de resterende dagen toewijzen aan wie jou lief was.
 

 

In die tijd kon ik ook nog heel goed leven met de tekst op een plaatje van Wereldmissiedag uit oktober 1960.
 
Het zou een gebed van een ‘negerdichter’ zijn
die niets mooiers kon bedenken
dan een hemel vol mensen met zacht sluik haar
en een mager wit gezicht.

Afgrijselijk om te lezen nu, maar vroeger een bevestiging,
dat je tot een uitverkoren groep mensen behoorde.

 

Toen ik na Weert thuiskwam met de verwachting, in Haarlem het gymnasium te mogen afronden, verwaterde mijn religiositeit. Dat had ongetwijfeld te maken met de teleurstelling dat die school niet doorging. M’n vader kon mij niet missen in de Firma.
Bij de zondagse kerkdienst was ik minder in de familiebank, 4e rij van voren, te vinden en meer in de groep die achterin stond te geinen, vaak tot groot ongenoegen van de priester of predikant die soms wanhopig probeerde de horde tot de orde te roepen. Het was een eerste golfje van ontkerkelijking, maar meer als puberaal protest dan religieuze twijfel.
Een jaar later, op de Pedagogische Academie van de Broeders van Jean Baptiste de la Salle, ontstond een nieuwe dimensie in mijn religieuze beleving. Dat begon met een paasweekend dat de school organiseerde in Hem, een dorpje in West-Friesland.
Ik had de taak op me genomen, een Pesach-maaltijd te organiseren, bereidde me er op voor met Joodse literatuur, m’n vader die bakker/kok was en Oom Jacques, de slager die voor een schapenbout kon zorgen.

Het godsdienstonderwijs op de PA was aanvankelijk intensief, theoretisch, kritisch en praktisch.
De laatste paar jaar, met socioloog/marioloog Laan werd het onderwijs minder inspirerend, maar dat deed nog geen afbreuk aan mijn religiositeit. In die tijd was Willem de Munck kapelaan in Noordwijkerhout. Hij wist enthousiasme te ontwikkelen voor liturgische werkgroepen en jongeren te stimuleren voor gesprekken bij kritische parochianen thuis.
Door het 2e Vaticaans Concilie was het Latijn als kerktaal inmiddels vervangen door de moedertaal en was er ook min of meer sprake van democratisering van de parochiale organisatie.

Stapsteen voor een wezenlijke verandering in bewustzijn werd de oprichting van Sociëteit Ante Portas, met als doel: “Beseffende te staan voor de poorten van een nieuwe tijd een permanente en zinvolle discussie openen, teneinde te komen tot een adequaat samengaan van denken en leven in een terra nova”.
Opdracht: Maandelijks een relevant boek lezen en bespreken in De Oude Geleerde Man.

Een van de boeken na het Blauwe Boekje van Piet Reckman was “Inclusief Denken” van Feitse Boerwinkel. Toen drong pas tot me door, dat organisaties en partijen met levensbeschouwingen die gebaseerd zijn op openbaringen of meningen uit het verleden wel kunnen meebewegen in de golven van de tijd, maar niet geschikt zijn, de stap te maken naar de wereld van morgen.

Van daar uit ontstond het plan voor het project ‘Leven nu …, en morgen?’, dat we in november 1968 via kerkdiensten en een aankondiging in het weekblad voor de Duinstreek bekend maakten.

De kerken waren ook uitgenodigd, mee te denken in de Werkgroep Noordwijkerhout, omdat 98% van de Noordwijkerhouters in die jaren op zondag nog de kerk bezocht en de clerus* zeer welwillend tegen ons initiatief aankeek.
Zo kwam ik in contact met Theo van Langen, de jongerenpastor die toen nog stellig was over zijn ‘eeuwig priesterschap’. Hij had wel wat twijfels over sommige aspecten van de Roomse tradities, maar vond (net als veel van zijn jonge collega’s) dat je wel dienstbaar moest blijven aan de eenvoudige gelovigen. Je mocht hen niet opzadelen met jouw twijfels.

In het voorjaar van 1969 kon ik mijn jongensklas (groep 4) in De Zilk nog oprecht voorbereiden op hun ‘eerste communie’. De pastoor kwam een paar keer langs voor klassiek godsdienstonderricht; wij maakten een gedenkschriftje met tekeningen, verhaaltjes en overwegingen, waarvan me er eentje nog bijstaat: “Jezus, als u in ons hartje komt, dan straalt uw licht uit onze ogen”.
De jaren 70 begonnen in Qbus nog met alternatieve vieringen voor Kerst en Pasen.
Zowel de Mater Amabilisschool als het jongerenwerk kwamen uit de kerken voort. Maar allengs werden die banden minder en na een paar jaar formeel verbroken. Voorwaarde was wel, dat de bisschop moest instemmen met de statutenwijziging (wat hij ook deed).

In mijn bewustzijn vervloog het godsbesef pas na (niet door) de brand van Qbus.
Met de centrumraad waren we aan het brainstormen over een aangepast programma voor het nieuwe cursusjaar. Sommige activiteiten konden we onderbrengen in de huishoudschool of de mavo. Andere zoals de gesprekgroepen konden gewoon doorgaan in het oude Qbusgebouw.
Toen de ‘Thema-avonden’ aan de orde kwamen stond ik op en zei; “denken jullie even na over onderwerpen, dan haal ik de koffie”. Onder het naar beneden lopen hoorde ik de ene Marcel al roepen “God”, waarop de andere Marcel heel naturel-nuchter reageerde: “God bestaat niet”.
Op dat moment, trap afwaarts, ervoer ik in mij het godloze oerbewustzijn. God doet er niet toe. Ineens was ‘het’ er niet meer.

Ik heb er met niemand over gesproken, maar wilde wel begrijpen, hoe Marcel tot zo’n natuurlijke, authentiek klinkende uitspraak kwam. Dat moet aan zijn moeder liggen, dacht ik. En inderdaad: Toen ik haar later 'ns ontmoette, zag ik een zelfde, levenslustige, hartelijke, open vrouw als mijn moeder. Ongetwijfeld had hij net als ik een concept voor het bestaan met eenzelfde lepel van oprechtheid binnengekregen.
Bij mij had dat echter tot gevolg, dat ik me nog vrij lang bezig hield met het lezen en doordenken van religieuze verhandelingen en uitspraken in de sfeer van “Staat er niet geschreven ‘Gij allen zijt Goden’?” Of de mysterieuze opmerking van de Doper die als hij zijn neef Jezus, klaarblijkelijk net teruggekeerd van zijn geheime leven, ziet onder de menigte die naar hem luistert en die zich wil laten dopen: “Onder U staat Hij die Gij niet kent”. Het is een opmerking die je vanuit het Aramees dat Joannes gesproken heeft, is me verteld, ook zou mogen vertalen als: “Met U is dat wat gij niet kent”, of “In U is dat...”

Dat doet me denken aan die avond in Hotel van der Geest, waar een bekend bijbelvorser een zaal toesprak. Het was een drukke avond, zodat de schuifdeur tussen zaal en café open was. Ik had bardienst en luisterde dus gratis mee. Op gegeven moment sprak die man over ‘het Koninkrijk Gods’ dat we met z’n allen op aarde moesten realiseren door er onder leiding van de kerk aan te werken. Ik stak spontaan mijn hand op en toen ik het woord kreeg zei ik iets in de richting van “Het Koninkrijk Gods is toch niet van deze aarde? Er staat geschreven: “Het Koninkrijk Gods in U”. “Nee”, zei de man, “in de Griekse tekst staat ‘meta’ en niet ‘enta’”.
De tap was dicht onder de redevoering dus ik kon heel snel even naar huis rennen. Toevallig had ik ook een Griekse uitgave van de bijbel. Daarin stond “enta’ en niet ‘meta’. Opgelucht zocht ik mijn plekje achter de bar weer op. Ik hoefde met de vorser geen discussie meer.
Later hebben we Portico 7 van de Informary “Enta kai Meta” genoemd: In & Met deze boeken.
Veel later schreef ik een vrije impressie over de aanmaning van de profeet:

De wanhopige
Op een dag sprak een leerling, die kort daarvoor nog enige dagen was meegelopen in Zijn tocht door de dorpen, Hem aan : "Heer, U bent mij zo tegemoet gekomen met uw aandacht voor mijn vragen; U hebt mij zo veel goede raad gegeven. Dagenlang heb ik er niet van kunnen slapen. Hoe graag zou ik aan al uw voorstellen voldoen:
Zieke mensen een bloemetje brengen, de alleenstaande moeder met haar kinderen een dagje uit bezorgen, gevangenen bezoeken en wat moed inspreken, onmin binnen mijn familie oplossen, mijn goede vrienden aansporen zich meer open te stellen voor een betere wereld, de werkloze bedelaar opbeuren met wat geld voor een kop koffie, boodschappen doen voor de oude vrouw die zelfstandig wil blijven wonen.
Heer, er zijn zoveel mogelijkheden die U mij hebt aangedragen. En ik ben U daar zo dankbaar voor.
Maar, Heer, sta mij toe, alstublieft, U nog één vraag te mogen stellen:
Wat is, van alle voorbeelden die U mij zo ruimhartig hebt voorgelegd, het aller-, aller-, allerbelangrijkste, opdat ik daarmee kan beginnen en niet tekort schiet in uw bedoelingen?
Hij keek zijn leerling aan, zag de oprechte wanhoop in diens ogen, klopte hem troostvol op de schouder en sprak: "Laat uw angst, te kort te schieten, u niet verlammen. Zoek eerst het Koninkrijk Gods."
Hij legde zijn handen op de schouders van zijn leerling, knikte hem vriendelijk toe en liep verder.


De Roomse Revolte
“Je weet hoe ik er over denk, hè”, zei m’n vader vaak, als we na een uitvoerige discussie er weer ‘ns niet uit kwamen. Dat gebeurde voornamelijk bij gesprekken over religie, wanneer we het over de rituelen van de Roomse Kerk hadden. Ook politiek kwam later aan bod, toen begin jaren 70 de RKPN als conservatieve protestpartij tegen de KVP, de Katholieke Volkspartij die “te links en onzedelijk’ gevonden werd, furore maakte in RK-dogmatisch Nederland. Het was rond 1968 de periode van het Pastoraal Concilie in Noordwijkerhout, de Mei-revolte in Parijs, Provo in Amsterdam en Ante Portas met “Leven nu…, en Morgen” in Noordwijkerhout.
“Modernisering en Democratisering” was het onderliggend Leitmotiv, dat na de Revolte van Parijs in alle landen tijdens de ‘Glorieuze 30 jaar’ (1945-1975) in Europa doorwerkte.

De Roomse Revolte begon in Noordwijkerhout.
Twaalf jaar in vogelvlucht vanuit het effect op m’n vader.

In 1958, kocht het bisdom Haarlem de lap grond in Noordwijkerhout, waar in de middeleeuwen het klooster Leeuwenhorst had gestaan. De nonnen waren gevlucht in 1572 omdat de watergeuzen waren geland in Katwijk en de Leidenaren verwoestten het, opdat het geen pleisterplaats voor de oprukkende Spanjaarden zou worden. Daar, aan de Leeweg, wilde de bisschop een seminarie voor de opleiding van priesters bouwen.
Via een grote actie onder de gelovigen, elke maandagavond kwam er namens de kerk iemand met een collectebus langs, was er al snel voldoende geld. In 1962 was het gebouwencomplex klaar. In 1966 verscheen de Nieuwe Katechismus. In 1969 werd er, omdat het seminarie te weinig respons kreeg van jongeren die pastoor wilden worden en er een nieuwe bestemming voor het internaat moest worden gevonden, een “Pastoraal Concilie” gehouden. Daarmee werd het door de gelovigen betaalde gebouw ‘in de markt’ gezet als Congrescentrum Leeuwenhorst.

Latijn, de voertaal in de Roomse Liturgie, werd vervangen door de Streektaal en de priester, die tot dan met zijn rug naar de gelovigen stond, gericht op het altaar met tabernakel waarin God in de vorm van brood aanwezig was, stond vanaf toen met zijn rug naar god, keek dus de gelovigen aan en besloot de dienst met: “Ga heen, de mis is voorbij. Ik zegen U in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest”.

Ondertussen was de kerk ook nog ‘opgeknapt’. De beelden waren verdwenen, net als de muurschilderingen van het koor en de grote platen van de 14 kruiswegstaties. Alle muren waren geelachtig wit geverfd. Mijn vader kon daar dus niet tegen. Het was hem een gruwel. “Het lijkt wel een protestantse kerk”, verzuchtte hij menigmaal. Met tegenzin bleef hij echter voldoen aan zijn zondagsplicht, het bijwonen van de mis.

Sam en ik waren daar al wat minder toe bereid. Dat had niet te maken met de oude of moderne liturgie, maar met de bekrompen eigen wijsheid waarop religies zich beroepen. Vaak gingen we de eerste jaren nog wel tegen elven van huis richting kerk, maar liepen we daaraan voorbij langs de Brink naar Restaurant Zegers, waar we een kop koffie dronken met soms een tosti erbij. Een uurtje later liepen we dan weer terug, mee in de golf gelovigen die na de dienst ook huiswaarts toog.
We wilden onze moeder niet teleur stellen. Zij was heel haar leven een dienstbare oprechte gelovige, die ons wees op een persoonlijke, eigen verantwoordelijkheid ten opzichte van god.

Tijdens zo’n tosti-uurtje bij Zegers zagen we op ’n dag ineens onze vader voorbij komen. Waarschijnlijk was hij met een grote boog om de kerk heen gelopen, door het duin bij de Zanderij. En nu, langs de Herenweg, weer terug naar huis. Die Roomse vernieuwing zat hem erg hoog; de gruwel was onverkwikkelijk geworden klaarblijkelijk.

Een tijdje later had hij zijn gelijke gevonden. Bij Henk de Klerk had hij, toen hij daar ‘ns nieuwe schoenen kocht, eenzelfde ongenoegen gemerkt. Ze besloten in het vervolg iedere zondag samen naar een klooster in Bergen N-H te gaan. Daar werd, had Henk gezegd, nog steeds in de traditionele sfeer de mis gevierd.
Dus stapte Henk elke zondagochtend trouw bij mijn vader in de auto om naar Bergen te gaan, een rit van zo’n zestig kilometer. Dat hebben ze een tijdje vol gehouden, maar op zeker moment zag ik m’n vader op de zondagochtend gewoon weer thuis. Op mijn vraag of hij niet meer naar Bergen ging, reageerde hij een beetje stroef. Het bleek door Henk te komen. Elke keer stapte die vrolijk in de auto en na de mis in Bergen dronken ze een kop koffie. En weer thuis aangekomen stapte hij uit met “tot volgende week”. En nooit kreeg hij een bedankje voor het rijden of betaalde Henk een keer de koffie.
Dat bracht in hem de herinnering terug van de fietstocht naar Leiden die hij in zijn jonge jaren ‘ns met z'n jeugdvriend had gemaakt tijdens de kermis van Leidens Ontzet op 3 oktober. Dat was een hele leuke dag geweest en ze hadden veel plezier beleefd. Maar toen ze thuiskwamen haalde Henk ineens uit zijn binnenzak een briefje tevoorschijn en zei triomfantelijk: “Kijk, m’n tientje heb ik nog!”.
Dat was voor m’n vader een klap in het gezicht. Dat wilde hij niet nog een keer meemaken.
 


Hoofdstuk  V:     banen van bevlogenheid

Schoolmeester

5.01   "Heb je al een baan?"
"Nee, Broeder, nog niet." "Ben je er klaar voor? Kom op, toevallig ben ik vanmorgen gebeld door Zuster Johannito van de Mariaschool in Hillegom. Ze zoeken voor een paar maanden een invaller voor een juffrouw met ziekteverlof.”
Ik was, na drie maanden militaire dienst, met groot verlof gestuurd en dacht even langs te gaan bij Broeder Bernardinus. Bepaald niet met de gedachte, snel een baan te vinden. Maar dat durfde ik hem nu niet te vertellen. Ik zei dus 'ja' en volgde hem naar zijn Dafje. We reden naar de Mariaschool en voortvarend liep hij de school binnen naar de kamer waarin Zuster Johannito, naar later bleek, het bewind voerde over de school.
Hij stelde me voor: "n zeer geschikte kandidaat". De Zuster was na een korte monstering overtuigd. Op 16 februari 1968 kon ik beginnen in de tweede klas (tegenwoordig groep 4) met een aanstelling tot 1 augustus.


5.02   "Hallo, hallo, wilt U even luisteren."
Daarmee vroeg Zuster Johannito dagelijks met luide stem via het intercomsysteem in alle klassen aandacht voor het openingsgebed. Zij bad voor en alle klassen volgden in gebed.
Na een maandje heb ik de zieke Juffrouw Steevert bezocht met een heel pakket briefjes en tekeningen van de kinderen. Ze was daar heel blij mee. "Alles zag er fijn verzorgd uit, en foutloos, daarbij flink en mooi geschreven!", stond er in haar bedankbrief een weekje later.

Dit derde trimester bleek ook het einde in te luiden van de heerschappij van Zuster Johannito die de scepter zwaaide over de Basis- èn de Huishoudschool. In oude stijl heb ik een ode bij het afscheid van Zuster Johannito geschreven en met de kinderen zo geoefend, dat die wisten wat ze zongen. Ook met de leerkrachten van beide scholen heb ik nog meegedaan in een theatrale voordracht.


getekend door een leerling
van de Mariaschool


Na de zomer ging ik naar de Heilig Hart Jongensschool in De Zilk.


5.03   "Ach Meester, ik hoef niet te leren. Ik word later vrachtwagenchauffeur!"
Met die mededeling kwam René de klas binnen. Zijn klasgenoten bevestigden dat en zo mocht hij tot de pauze lekker tekenen, wat hij meestal ook deed in de vorige klassen.
"Je had geen kind aan hem." Geen overlast of verveling, altijd vrolijk en opgewekt. De eerste klas had hij al 'ns overgedaan en ook over de kleuterschool deed hij een jaartje langer. Er was geen reden om hem naar het speciaal onderwijs te laten gaan, vonden het hoofd en de collega’s tijdens de pauze. Integendeel, hij zou dan naar Haarlem of Leiden moeten en de band met zijn omgeving in De Zilk zou ernstig kunnen verzwakken.


René, bovenste rij, 4e van rechts

Op een maandagochtend kwam hij de klas binnen met de mededeling: "Meester, ik ben zaterdag met mijn oom naar Leeuwarden geweest!".
Met enig onbegrip keek ik hem aan: "..... Leeuw-arden, ...is dat ..een dierentuin?"
Hij schoot in de lach en keek me aan met een blik van wat-ben-jij-dom: "Nee Meester, Leeuwàrden, met de vrachtauto!". En zo zaten we even later over de kaart van Nederland gebogen om de route te reconstrueren. Hij had een prima geheugen en wist zich alle plaatsen te herinneren die zijn oom genoemd had onderweg. Over de afsluitdijk. “Zie je wel, aan beide kanten zie je water”. Op die manier ontdekte René, dat leren handig is en nog beter gaat als je kunt lezen, schrijven en rekenen. Zo ging hij wat minder tekenen, bleef een even leuke leerling voor de klas en leerde ondertussen wat basisvaardigheden op het cognitieve vlak.

Jaren later, toen ik snel een overhemd nodig had (koffie gemorst, vergadering komt er aan, je kent dat wel) ging ik in Lisse naar een kledingzaak. Een leuk meisje hielp mij aan een 'wit, maat 48' en vroeg; "Bent u meneer van Hensbergen?... Ik ben de zus van René die bij U in de klas heeft gezeten".
"Goh, wat leuk. Hoe gaat het met hem?" "Heel goed", zei ze, "Hij is vrachtwagenchauffeur bij m'n oom!"


5.04   De Barkas
In juni 1966 verscheen in het tijdschrift Bres Planète een artikel van Robert Philippe "Het mysterieuze Frankrijk" met als motto een uitspraak van Henri de Bornier: "Ieder mens heeft twee vaderlanden, het zijne en Frankrijk".
Hoe herkenbaar voelde die uitspraak voor mij sinds mijn ontmoetingen met die bijzondere mevrouw en mijnheer Letourneur, vanaf mijn kindertijd jaarlijks terugkerende gasten bij onze buren, Hotel van der Geest. Ik heb hen daar als kelner ook nog een paar zomers mogen bedienen.
En dan nog die werkweek in Boigneville, vlak onder Parijs, waar we met klasgenoten in 1963 de dorpskerk schoonmaakten en ’s avonds dolden met de dorpelingen in het café.
In het Paasweekend hielpen we als koor met misdienaars de pastoor bij de Paaswake en de plechtige Hoogmis voor het dorp.

In de zomer van 1969 maakte ik die 'Reis' zoals Philippe het noemt. Niet per Jeep, zoals hij zelf deed, maar met een 'Barkas', een soort Volkswagenbus van Russisch fabrikaat met een tweetaktmotor. Die wagen was van de familie Maarschalk, een klant van m'n vader. Ze hadden een bungalow in de Duinen en een fraaie woning aan de 's Gravendamseweg, vlakbij Station Piet Gijs. Af en toe maakten ze langere reizen door Europa en daarvoor gebruikten ze hun Barkas. Ze hadden die zelf ingericht als kampeerbus.
Voor de goede orde hield ik, als reiziger alleen met de auto van een ander, een logboekje bij.
Daaruit wat bijgewerkte aantekeningen:

Richting Rouen.
In die omgeving, op zoek naar een standplaats, opeens een klap en geklater van water. Met moeite kon ik een klein stukje ontboste grond bereiken midden op een driesprong, die nog geen rotonde kon heten. Grote verslagenheid. Na enig geharrewar, de pech werd pas zichtbaar door een deksel tussen de twee voorstoelen open te maken, dacht ik het euvel wel te kunnen klaren. Maar toen bleek, dat er in de gereedschapskist van de wagen geen sleutel te vinden was om de moeren los te draaien.
Dankzij de vriendelijke nieuwsgierigheid en de Franse gastvrijheid waren er al spoedig 3 of 4 bewoners uit een paar kleine huisjes komen kijken. Ze dachten mee over het probleem en een van hen beschikte ook nog over schuurtje met gereedschap. De aandrijfstang van de ventilator blijkt losgeslagen en heeft de koelwaterslang stuk gesneden. Na 'n uurtje of twee zat die stang weer op z'n plaats. Het was ondertussen donker geworden en ik besloot eerst maar even te gaan slapen.
De andere ochtend richting Maronnes gelopen, op zoek naar een koelwaterslang. Hier bleek al snel het nadeel van een niet bekend automerk. Barkas...? Gelukkig had de 3e garage een slang met dezelfde doorsnee als het kapotte exemplaar. Zo kon ik 's middags weer opstomen naar Rouen.
Onderweg daarheen kwam ik langs het Château Robert le Diable.
De in 1905 gerenoveerde ruïne van de hertogen van Normandië lag op een heuvel vlak buiten Rouen met zicht op de Seine. Robert zou een vreselijk mens zijn geweest die later pas tot inkeer komt, zich onderwerpt aan de Paus van Rome, huwt en een zoon krijgt van historisch belang: Willem de Veroveraar.
In de annalen staat Le Diable sindsdien bekend als Robert le Magnifique.

Richting Dinan.
Even voorbij St. Pierre de Plesguen parkeer ik de Barkas in het bos. Vroeg gaan slapen. Als ik die nacht bij het omdraaien even wakker word, klinken er opwindende, schorre en gorgelende feestgeluiden die vanuit de verte, door de wuivende boomtoppen golven in de nacht en zich vermengen met vuurwerkgedonder dat vanuit andere plaatsen opstijgt. In één cadans draagt het geluid de liberté, egalité, fraternité boven heel Frankrijk uit. Wie had dàt van de Bretonnen verwacht. Ook zij vieren de bestorming van de Bastille.
Ik kleed me aan en ga door de donkere nacht richting geluid dat het meest dichtbij lijkt. Vanaf de bosrand zie ik voorbij grote ronde hooibalen een boerenerf met wat mensen aan een plankentafel. Als ze me zien word ik uitgenodigd aan het gelag. Wat later zongen we allemaal het chanson préférée van Guillaume le Conquérant “Rule Bretagne. Bretagne rule the waves. Les Bretons never never will be slaves!”

Vanmorgen half zeven, klaarwakker. Er stond zo'n type 'oud mannetje' van vannacht door het raam te kijken. Bonjour, ça va? en hij liep weer verder. Het was leuk en gezellig vannacht.
Om 7 uur m'n croissantje gekocht in Lanvallay. Dinan doorkruist, alles nog gesloten. Even buiten Dinan koffie gezet en al schrijvend het petit dejeuner genuttigd. Koers Quintin, waar Merlijn gewoond moet hebben.
Ik voel me de laatste dagen een beetje 'Un Americain en France': snel even alles doen en weer verder. Maar het weer is zo schitterend dat ik snel naar de zuidkust van Bretagne wil om een paar dagen rustig aan te doen.
Een plaats die zich in deze streek bijzonder onderscheidt is Locronan, een artiestendorpje. Ook de kerk, toegewijd aan St. Ronan is excellent. Boven het hoofdaltaar is een groot glas-in-lood raamwerk uit de 15e eeuw te zien.
Omlijst door 6 ranke, stenen vattingen is in 17 taferelen het leven en lijden van de profeet te zien met in het 18e tableau (een beetje tegen de vermaningen van onze profeet in) de bisschop die het ‘vitrail’ geschonken heeft. Daarboven omvat een grote spitsboog 19 glas-in-lood afbeeldingen.
De legende van Ronan is in negen tableaus op de trap en rondom de groenhouten preekstoel te zien. Op de achtste scène, de dood van Ronan, is als teken van de overwonnen laster "un monstre étranglé" te zien: een gewurgde Melusina. Dood! In veel legenden spookt ze onsterfelijk voort.
Carnac is geweldig. Bijzonder is ook de Chapelle St. Michel. De schilderingen roepen associaties op met het verloren gewaande Atlantis. Onder de kapel bevindt zich een tumulus.
Het is zeer opvallend, dat veel kerkjes in Bretagne op heuveltjes zijn gebouwd. Die zouden wel eens onderzocht kunnen worden. Ook lijkt me, dat veel plekken waar je nu "Petits Calvaires Bretons" of kruisbeelden ziet, in vroeger tijden al heilige plaatsen zijn geweest. Op de meest vreemde plekken kom je ze namelijk tegen. En er zijn er, die veel ouder lijken dan de 2000 jaar van de christelijke geschiedenis, waarnaar ze zijn vervormd.

Jard sur Mèr.
Vlak bij het strand Madoreau barkeer ik nu al voor de 2e dag op een Pique Nique. Het strand is hier zeer eigenaardig.

Het bestaat uit schuin geplaatste lagen rots (basalt?), afdalend de zee in zodat je, lopend in de richting van de zee, om de 2 à 3 meter een stap omhoog moet doen om weer op de volgende, aflopende laag te komen. Evenwijdig aan de zee is het, of je op een slecht geplaveide weg loopt.
Vanmorgen bij het wakker worden had ik last van een vreselijke kramp in m'n nek. Het is nu 14:00 en het begint nu gelukkig een beetje af te nemen.
Ik heb zojuist met een scheve nek Zola's "Paradijs van de Vrouw" uitgelezen. Een mooie beschrijving van de grote veranderingen die de ontwikkeling van het warenhuis teweeg bracht aan het einde van de 19e eeuw. Het is nu 21:00 en ik kan mijn hoofd, dat nog steeds scheef staat, al een beetje draaien.
Het was vreemd, dat gisteren veel winkels dicht waren in Jard en dat de krant die ik daar laat in de middag kocht, een krant van zondag was, waarin stond dat zondagavond 22:19 de "alunissage" zou plaatsvinden. 's Avonds om 9 uur, toen ik m'n bed zou induiken met een pijnlijke nek, begon er echter een zeer spannend relaas op 'n Frans radiostation waaruit bleek, dat Armstrong en Aldrin de maan aan het bezetten waren. In mijn onwetendheid nu meende ik, dat dan vanavond het vertrek, de a-lunissage, zou zijn.

Vanmorgen stond ik op, zoals reeds gezegd met een schuin hoofd, en ging een wandeling maken naar de Abdij Notre Dame du Lieu Dieu. Er was een mededelingenbord bij de ingang waarop stond, dat de abdij (die in tegenstelling tot wat op de kaart staat aangegeven, geen ruïne is) gewoon te bezichtigen valt. Ik ging er echter van uit, dat het niet gevoeglijk was in de luchtige kledij op zondagmorgen de monniken lastig te vallen.
Dus besloot ik weer terug te wandelen, me om te kleden en in Jard de zondag te vieren.
In Jard was het echter een drukte van belang: alle winkels open, markt, zelfs de PTT in 'vol bedrijf'. Het zou wel leuk zijn, even naar huis te bellen. Uit ervaring echter weet ik, dat 's zondagsochtends om 10:00 waarschijnlijk niemand thuis te bereiken is.
Terug op de Pique-Nique begon ik een vreemd vermoeden te krijgen. Het is hier, in vergelijk met gisteren, vreselijk rustig. Ik besluit aan de enige familie die hier nog is te vragen, welke dag het vandaag is... Het is maandag 21 juli. Ik ben dus een dag kwijt!
Het blijft een raadsel, waar die ene dag gebleven is.

Het is lastig voor te stellen, dat ik een dag met een verkrampte nek in coma gelegen zou hebben. Met de pijn van eergisteren kan ik dat echter niet uitsluiten. Maar: Lekker weer, ik blijf nog een dagje hier om op orde te komen.

Ik maak even ‘n selfie ter geruststelling voor de nabestaanden.

Gistermiddag koers gezet naar Fontenay-le-Comte. Via St. Vincent s.Jard, la Musée Clemencau, het oude buitenhuis van de vroegere president, naar Luçon. Bij het postkantoor dacht ik, even naar huis te bellen. "Il prend quelques minutes, monsieur". Na een uur kwam de verbinding door.
Van Luçon naar Fontenay. Het kasteel Terre Neuve is zeer de moeite waard. Jammer, dat er in de grote salon een touw gespannen is, waardoor je niet in staat bent, de schouw te bestuderen. Dankzij de foto kon ik later wel de tekst lezen:

”si tu viens partager notre lumiere blonde, salut.
mais si tu veux la partager longtemps,
ne vient q'avec ton coeur, n'apporte rien du monde
et ne raconte pas, ce que disent les gens”.

Ik twijfel nog steeds over de interpretatie:

"als je ons heldere licht komt delen, gegroet.
maar als je hier lange tijd deelgenoot van wilt zijn,
kom dan alleen met je hart en neem de lasten en
de laster van de wereld niet mee naar binnen".

07-28 maandag
Twijfel of ik deze week al naar huis moet. Als ik het me goed herinner, begint de school over een dag of tien. Dan zou ik nog een week kunnen blijven. Voor de zekerheid zal ik a.s. woensdag maar even bellen.
Nog steeds in Melle en bijzonder weinig lust, verder te gaan. Gister ben ik tolk geweest voor een Engels echtpaar en een dokter. Leuke ervaring. Gelukkig zijn veel Engelse aandoeningen en moeilijke woorden in uitspraak simpel te verfransen of verengelsen.

07-29 dinsdag
Camping van Poitiers. Via Lusignan waar de ruïnes te zien zijn van het kasteel dat Melusina gebouwd zou hebben (verwoest 1575) naar Poitiers. De camping ligt midden in de stad en is niet gezellig. Maar daar gaat het niet om; morgen Poitiers verder bekijken. Vandaag heb ik de Baptistière St. Jean gezien, de St. Radegonde en de St. Hilaire. En er is nog zoveel meer. Waarschijnlijk blijf ik morgen de hele dag hier. Het is nu wel zeker, dat ik een deel van de voorgenomen route oversla.
Het is af en toe te verleidelijk geweest, wat langer te blijven. Maar te veel jachten en jagen om alles nog te zien is contraproductief. Het is ontzettend mooi weer. En ik heb nog veel te lezen.
Vanmorgen ben ik tot ongeveer 12:00 op de camping van Poitiers gebleven. Dan gaat de tocht verder. Voorspoedig, tot ik door een langzaam voor me rijdende wagen werd gedwongen ook vaart te minderen. Het verkeer achter mij ging ook langzamer rijden. Na een tijdje kreeg ik echter van een ongeduldig iemand een duw. Mij had hij daar niet mee, daar het achterop geschroefde reservewiel de klap aardig opving. Voor de schuldige was het echter minder plezierig. Zijn hele front zat in elkaar en de radiateur lekte. Hij had last gehad, zei hij, van "une sorte de vertige".
Na het wisselen van elkaars geloofsbrieven, hebben we in een vlakbij cafeetje op de wederzijdse gezondheid een toast uitgebracht, waarna hij een garage opzocht en ik de reis voortzette.

08-01 vrijdag 11:30
Het is nog nooit zo laat geweest.
Richting Vézelay.
‘De parel van de Morvan’, ‘Le plus beau village de France’. Alternatieven schieten te kort.

Geen mens kan een zalige dood sterven als hij de Madeleine niet heeft gezien met de
wonderlijk mooie sculpturen van Gislebertus d'Autun.
Zoals het hier afgebeelde, dat ik interpreteerde als
"De handen van god, die een mens
vanuit de aardse misère de hemel in tilt".

Maar het heet
 “De klauwen van de duivel”.

Om half tien 's avonds vangt daar ook nog een schouwspel aan,
dat zijn weerga niet heeft (tot nu toe) ‘Son et Lumière’.
Voor je het beseft ben je bezig aan een kruistocht.


Maar nu eerst de weg er heen.
Op gegeven moment: verkeerde route! Op de bonne fooi via vreselijk smalle paadjes door een grandioze streek gereden.
Plots zag ik Vézelay in de verte; de Madeleine op de top van de heuvel.

Het was al na zessen en geen camping, wel een 'terrain vague' achter de kerk. Een soort speelweide tussen kerk en kerkhof. Veel bomen en steekvliegen die enthousiast op de Barkas, in hun facetten een grote grijze grafkist, afkwamen. Binnen de kortste keren was het onmogelijk door de ramen naar buiten te kijken.
Toen ik even later om de Madeleine heen liep, bleek er echter een parkeerterrein te zijn met een batterij toiletten, zonder uitzicht op het kerkhof en zonder die vervelende vliegen. Snel herplaatste ik de Barkas.

Halverwege de Vézelay-heuvel heerlijk gegeten: Hors d'oeuvre, escargots met, op mijn verzoek, het was mijn eerste keer, een instructie hoe de tang te gebruiken, entrecôte met Cantharellen, kaas en koffie. Inclusief aperitief en 'n demi Grand Bourgogne.

Na het diner begon het schouwspel in het dal achter de kerk, een theatrale oproep om ter kruistocht te gaan.
Daarna nog even een afzakkertje en vanmorgen een petit dejeuner in het restaurant dat ook een klein hotel bleek te zijn. Nu ben ik halverwege Auxerre.
Het is een beetje triest. Sinds ik gisteren naar huis heb gebeld dat ik over een week weer thuis ben, lijkt het afscheid van Frankrijk aangebroken. Het einde van een intrigerende reis. Na een paar dagen voelde het alsof ik al maanden weg was; nu lijkt het alsof ik een paar dagen geleden pas ben aangekomen.
Maar: Amiens, Rouen, Lisieux, Sizun. Dat is toch al weer een tijdje geleden.
Van Auxerre naar Pontigny, naar de abdij van de Cisterciënzers. De kerk is van een uiterst sobere Gotiek. Ik heb 't idee, dat de monniken in het verleden veel natuurkundig of alchemistisch werk verrichtten. Er hing een gedenksteen van een abt die gestorven was tijdens het doen van ontdekkingen. Ook stond er een houten kist van een monnik die tijdens z'n leven vruchtbaar werk geleverd had in de chemische werkplaats.

In Sens is de zeer indrukwekkende kathedraal St. Etienne te vinden. Alsof het niet op kon, heb ik ook hier weer het middagmaal genoten in een restaurant. Daarna via Fontainebleau, waar in de Salle des Colonnes drie korte, absurde eenakters van Ionesco werden gespeeld, naar Barbizon, een bijzonder dorpje gelegen in een sprookjesbos.

08-04  maandag.
Vanmorgen een stevige wandeling gemaakt door het betoverde bos. Alsof een helse of hemelse macht het gigantische keien heeft laten regenen. Om een draak te doden bijvoorbeeld. Magisch.
Iedere steen of compositie van stenen geeft stof voor overpeinzingen. Hoe komen ze daar en hoe kun je ze lezen? Ik ben met een blokfluit op een van die reuzenknikkers geklommen en heb na een korte meditatie 'Muss I Den' gespeeld.

Hier en daar zag je hagedissen nieuwsgierig komen luisteren.
Of kwamen ze, net als ik, alleen maar op de vibraties in het warme zonnetje af?

Na het eten nog even een korte wandeling en morgen de musea van de schilders bekijken. De Barbizonse School is een verzameling schilders, die tijdens een epidemie Parijs ontvluchtte en rond het Bos van Fontainebleau een onderkomen zocht.
Rousseau, Millet e.a. schoolden samen met het schilderen naar de natuur. Ook onze Vincent zou er een blauwe maandag geweest zijn.
Daarna naar Melun en via Vincennes met het prachtige kasteel en z'n merkwaardige explicateur naar de stad die al generaties lang zo'n magische klank heeft:

Parijs

Vanmiddag in Valenciennes dejeuner en vanavond diner op de Place du Tertre. Na het diner 'Hair' gezien met tussen de scènes door een Franse toelichting.
Muzikaal kon het niet op tegen de diep ingrijpende registratie van Ragni, Rado en MacDermot, wat op zich niet verwonderlijk is. De problematiek en de sfeer van Amerika zijn moeilijk Frans te framen. Maar als spektakel-theater was het gedurfd experimenteel, met een eigen karakter.
Op het ogenblik zit ik op een hotelkamer, zesde etage. De tijd om een flinke uil te knappen is aangebroken. Morgen blijf ik hier nog een dag en overmorgen gaat het helaas richting land van mest en mist, of van “canards, caneaux, canaille”, zoals Voltaire onze Lage Landen karakteriseerde.

08-05 dinsdag.
Ondanks de warmte een wandeling gemaakt van Place de la Nation naar Place de l'Etoile en weerom naar Little Britain, een eenvoudig mooi Frans hotel.

Maar even iets anders:
Afgelopen nacht is mijn radio gestolen. Ik had de Barkas in een ondergrondse parkeergarage gezet. Ruitje was ingetikt, deur geopend. Gelukkig was de vrouw van de hotelier (of was zij zelf de baas?) erg behulpzaam. Politie ingelicht en papier van aangifte meegekregen. Moet nog wel nummer en type opgeven. De rekening ligt thuis.
De radio had ik voor de trip gekocht om het Franse nieuws en de Apollo 11 te volgen.
Ik denk niet, dat ik morgen Reims nog ga bekijken. Misschien 'en passant' nog wel Brussel, Antwerpen of via Gent, koffie drinken in het café aan de Pensmarkt 5. En dan naar huis.


5.05   Bewegingsimprovisatie
"Volgend jaar starten we met gemengd onderwijs in een gebouwtje bij de meisjesschool. Wie wil daar vanuit onze school beginnen?"
Vragend keek 'Meester Meurs', zoals hij genoemd werd, de tafel rond. We zaten in een vergadering vlak voor de 'grote vakantie'. Niemand toonde enige belangstelling en zijn blik bleef rusten op mij.
Van mijn oom Leo, die als lid van het Kerk- en Schoolbestuur had gevraagd of ik in De Zilk wilde werken en van Klaas Steur, de pastoor die vanwege zijn vrijpostige visie op de Roomse Kerk naar het platteland was verbannen, had ik al begrepen dat deze ontwikkeling eraan kwam. En ik kon en wilde dus geen nee zeggen.
En zo stond ik na de lange Barkasvakantie in een klas met jongens èn meisjes. Dat was ook voor de kinderen een leuke ervaring.

Om de interactie tussen de jongens en meisjes te bevorderen, begonnen we de eerste weken met het voorbereiden van de verkiezing van een klasse-oudste.


Er bleven vier kandidaten over voor de laatste ronde, een debat.
Peter, Joop, Fred en Kitty tijdens het slotdebat.
Uiteindelijk won Peter.
Hij wist ondanks een licht stotterprobleem op argumenten te scoren.
Als ik 'ns naar het oude schoolgebouw moest voor overleg of om onverwacht wat materiaal te halen, nam de klasse-oudste mijn bureau als zetel en had hij ook de bevoegdheid, een punaise te geven of te nemen van het verdienstenbord.

Het enige verschil was, dat de meisjes één uur per week les bleven krijgen van de Handwerkjuf, die nu "textiele vorming" gaf. In dat ene uur moest ik maar zien, wat er met de jongens aan "creatieve vorming" gedaan zou kunnen worden. Ik mocht dat uur gebruik maken van de aula van de meisjes-school. Verder was er geen les- of leerplan, buiten het bekende tekenen en handenarbeid/kleien, die al in het lesrooster waren opgenomen.

Gelukkig had ik door de metamorfose van Mast naar VJV in Noordwijkerhout wat ervaring opgedaan met theaterspel en improvisatie. Ik besloot van daaruit invulling te geven aan dat lesuurtje. De jongens kenden me al een jaar en er was een goede vertrouwensband ontwikkeld, een voorwaarde voor dit soort groepsactiviteiten.
Het werd een hele leuke les.
Het enthousiasme van de jongens was de meisjes niet ontgaan (“Meneer, dat willen wij ook!”) en zo ontstond bewegingsimprovisatie in de klas via "de muzikale slang". De school had een abonnement op kinderliedjes. Een paar keer per jaar werd er een liedje opgestuurd met tekst en muziek. Daar zat een liedje bij dat begon met de tekst "Wij lopen in een lange, lange rij". Ik weet niet meer waar naartoe of waarom, maar ik maakte er van "door het klaslokaal heel blij". Met m'n gitaar begeleidde ik de muziek en liep daarbij door de klas en waar ik voorbij liep stond het kind op en liep achter me aan. Willekeurig door alle rijen heen, tot alle kinderen meeliepen. Dan eindigde ons liedje onverwacht met "en nu staan we plotseling STIL"
En de kinderen die op dat moment voor het bord stonden moesten iets gaan improviseren, zodra de anderen op hun plaats zaten.


5.06   "Maar hoe krijgen ze dan verse lucht daar beneden?"
Barbara was de enige die reageerde, toen ik de plaat weer wilde opbergen.

We hadden Aardrijkskunde en de handleiding van de leerboekjes suggereerde, dat de les over de kolenmijnen zou kunnen worden overgeslagen. Ze waren gesloten in Limburg en dus niet meer relevant voor de methode "Kabouter Pim op verkenning".
In de grote schoolplatenbak stond echter nog een hele mooie schets van een kolenmijn in doorsnee. Die wilde ik de kinderen niet onthouden; ik hing 'm op en gaf een korte toelichting. Ze vonden de kaart leuk, de toelichting in orde en hadden verder geen vragen. Maar net wilde ik opstaan om de kaart weer op te bergen, toen Barbara haar hand opstak.
Barbara was met de meisjes uit de tweede klas meegekomen. Ze zat stil op haar plaats, speelde niet en sprak nauwelijks met de kinderen op de speelplaats. Schuchter en timide. Ze rekende niet en schreef niet. Dat was altijd al zo, zeiden de meisjes.
Na een paar dagen zocht ik de juffrouw op van haar vorige klas. Die was zeer verbaasd, dat Barbara nog op school zat. Ze had overgeplaatst moeten worden naar een school voor speciaal onderwijs. Ze was een paar keer getest en de ouders waren ervan op de hoogte. Daarom ging ik bij de ouders langs. Dat waren goed opgeleide mensen, die zich een beetje geneerden voor het speciaal onderwijs. Toevallig had ik een paar jaar geleden stage gelopen op de Pancrasschool (4.11) in Leiden en kon ik de ouders meekrijgen in de gedachte dat wellicht het speciaal onderwijs beter zou aansluiten op de leermogelijkheden van Barbara, dan het basisonderwijs in De Zilk.
Om een goed beeld te krijgen van Barbara, zouden we tot de kerstvakantie wachten met verdere actie.
En nu stelt ze ineens die vraag. "Barbara", roep ik verbaasd alsof ik achterover val met m'n stoel. Ik kijk de klas aan: "En dat hadden jullie niet eens dóór! Slim, Barbara, dat jij daar wel aan denkt". En ik leg uit, dat er een systeem is voor luchtverversing, met een kanariepietje die als eerste bewusteloos raakt of dood gaat als er te weinig zuurstof is of te veel giftig gas beneden in de mijn. Ze waren al vertrouwd met 'gas in de grond'. Net in die tijd werd de Bollenstreek op aardgas aangesloten.
Barbara blijft bij de les, de dagen erna ook. Ze gaat schrijven en rekenen met relatief snelle vorderingen in resultaat. Tegen de kerstvakantie ga ik opnieuw langs bij de ouders. Ook zij hebben gemerkt, dat Barbara plezier lijkt te krijgen in het naar school gaan. We spreken af, dat ze voorlopig gewoon naar school blijft komen dit schooljaar. Barbara gaat na dit jaar gewoon over naar de volgende klas.

Als ik jaren later 'ns een 'denkwandeling' maak, even door de duinen naar het strand en weer terug naar het werk, kom ik haar moeder tegen. Ze laat de hond uit op dat moment, ziet me lopen en houdt me staande. Ze wil me nogmaals bedanken voor wat ik gedaan heb voor haar dochter. Het gaat heel goed met haar. Ze heeft de middelbare school gedaan en volgt nu een opleiding fysiotherapie.
Barbara vertelde me toentertijd een keer, dat ze op de kleuterschool ineens buiten bij een boom een zeldzaam vogeltje zag vliegen en luid door de klas riep: "Kijk, kijk dat.." Voor haar stond een zuster gebogen over het tafeltje van een klasgenootje. En vóórdat ze “vogeltje!” kon zeggen draait die zuster zich snel om, slaat met een vuist op haar tafeltje en roept vreselijk hard in haar gezicht, dat ze moet doorwerken en niet naar buiten moet zitten kijken!"
Daar is ze toen zo van geschrokken, dat ze heel erg moest huilen.


5.07   Thea
In dezelfde klas zat ook Thea. Ze had wat moeite met schrijven en rekenen, maar was erg lief en vriendelijk. Haar vader was zeeman en vaak van huis.
Op ’n dag zat ze naar me te staren met een lichte glimlach op haar gezicht. Ik gaf geen speciale aandacht, keek er een beetje ‘doorheen’ en maande haar ook niet aan om door te werken. Wat later begon ze te schrijven en liep plots naar me toe om een briefje op m’n tafel te leggen:

Lieve Meester,
Ik wou dat ik rekenen kon dan was ik blij
nu weet ik niks meer te schrijfen
maar toch weet ik toch nog een ding
dat ik rekenen kon en dat pappa thuis was.
Theodora Kapiteijn,
nortwijkerhoud
 

5.08   Het Vrouwengilde
In de aanloop van de gemeenteraadsverkiezingen 1970 belde mevrouw Kroon, een nicht van mijn vader me. Zij was secretaresse van het Katholieke Vrouwengilde in ons dorp.
Het gilde voor plattelandsvrouwen had een politieke avond georganiseerd met sterke sympathieën, uiteraard, voor de KVP, de Katholieke Volkspartij. Nu was er, in de beleving van haar bestuur, een ‘spionne’ na verzoek om een uitnodiging  binnengedrongen, die zich tijdens de discussie ineens met negatieve bedoelingen in het gesprek mengde en van D66 bleek te zijn.
Dat liep klaarblijkelijk in korte tijd uit tot een onhebbelijke twist, want een paar dagen later verspreidde D66 een folder huis-aan-huis, waarin het Gilde en de KVP stevig werden gehekeld.
Lena Kroon en haar bestuur waren hevig ‘ontdaan’ en vroegen of ik hen wilde helpen met het schrijven van een weerwoord.
De D66-folder ben ik kwijt; de Gilde-reactie, die als open brief in ‘De Noordwijkerhouter’ werd gepubliceerd, heb ik nog. Enkele zinnen er uit:

Als U stelt, dat stemmen op de KVP alleen vanwege het stempel “katholiek” geen enkele zekerheid geeft en vervolgt: “Denk maar eens aan hoe katholieken zich opstellen in Spanje en Zuid Amerika”, dan kent U ongetwijfeld het KVP-rapport over Spanje, Portugal en het ontwikkelingsbeleid niet.

Verder weet U toch ook wel, dat democratisering geen uitvinding van D66 is?

De onwaarachtigheden die U over de KVP in Noordwijkerhout probeert te verkopen, zijn -door de vele informatie die deze partij onder meer via “De Noordwijkerhouter” geeft- zo doorzichtig, dat wij daarop hier niet verder hoeven ingaan.

Kortom, het is bepaald geen woman’s propriety, dat U -na van ons een uitnodiging gevraagd te hebben- met verdraaiing van feiten een verslag van deze avond rondstuurt, ook bij mensen die niet aanwezig zijn geweest. Het doet een beetje ‘vooropgezet’ aan. Desalniettemin bent U op onze volgende avonden van harte welkom.

Heel interessant was de reactie van Ans van den Bosch. Zij belde me, ook enigszins ontdaan, omdat ze niet wist hoe hierop te reageren. Met haar en Joop, haar echtgenoot en lijsttrekker van D66, hebben we in een passende brief, ‘vrouwen-onder-elkaar’, het geschil in een reactie aan Lena Kroon bijgelegd.


5.09   Voettocht I
We zaten net aan tafel, toen de telefoon ging. Theo van Langen, “of Jan thuis is”. We hadden in die tijd nog een warme maaltijd als lunch, dus m'n zus noteerde zijn telefoonnummer.
Theo was aangesteld als jongerenpastor voor de Duin- en Bollenstreek. Ik had hem een paar keer meegemaakt tijdens bestuursvergaderingen van De Mast in Noordwijkerhout.
In de herfst van 1970 had ik ook mee gebrainstormd over zijn voettocht-initiatief voor jongeren met als motto "God, waar zit je".
Hij vertelde dat de directrice van de Huishoudschool hem had gevraagd of hij iemand wist, die de leidster van de MA-school wilde vervangen tijdens haar zwangerschapsverlof. Minimaal voor drie avonden en de woensdagmiddag. De mogelijkheid bestond daarbij, dat er na de zomer een fulltime baan als coördinator zou zijn. De Mater Amabilisschool wilde vanaf het volgende seizoen als VJV-centrum verder en daar had ik al enige ervaring mee. Daarom belde hij mij dus. Ik vroeg hem enkele dagen bedenktijd.
Ik voelde er sterk voor, omdat er op het gebied van vorming en ontwikkeling zoveel meer mogelijk leek dan je op de pedagogische academie werd geleerd. Een jaar of drie binnen deze werksoort zou mij een beter schoolmeester maken.
Toen ik er die middag met Felix de Vries, die in ons dorp al een VJV-centrum runde, over wilde praten, trof ik daar toevallig ook Ton van 't Hof, een consulent van de landelijke organisatie. Beiden versterkten mijn motivatie en ik besloot "ja" te zeggen tegen Theo.
Dat leidde tot een gesprek met de directrice van de Huishoudschool, waar de MA-school ook toe behoorde. Zij zag geen bezwaar in mijn kandidatuur en zou alles verder regelen met de directeur van het Fioretti College, W.A. Terwijn, de voorzitter, en met Notaris Delen, de secretaris van het scholenbestuur.
 

5.10   Gewoon Buiten.
Een jaar later organiseerden we met de Mast, Qbus en de jongerenpastor het antwoord op zijn voettochtvraag waar god zat: “gewoon buiten, buitengewoon”
Het werd een nachttocht, waar honderden jongeren op afkwamen. Langs de bollenvelden, door weilanden, in de duinen, aan het strand overal zag je onder de nachtelijke hemel groepjes lopen, pratend, zingend (flower power), rennend: lekker, gewoon buiten…
Rond middernacht kwamen de laatste groepjes terug naar de bollenschuur van Boer Pennings. De grote schuifdeur was maar voor een meter open en je liep achter elkaar een gang in van wat een doolhof bleek. Hier en daar moest je keuzes maken om rechtdoor, links- of rechtsaf te gaan. Kleine discussies en in de verte klonk muziek en rinkelden de glazen. Dan sta je ineens op een tweesprong voor de keuze:

<<< Gewoon <<     >> Buitengewoon >>>

Het merendeel kiest voor Buitengewoon en komt na wat bochten in een kleine ruimte met spiegels en vraagtekens. Er is maar één doorgang. Via een kleine deur sta je dan buiten het doolhof en moet je opnieuw beginnen.
Wie voor ‘Gewoon’ koos, komt na een bocht in de kantine terecht, waar het Vormingswerk voor Jonge Volwassenen, het VJV, zich presenteert met een hapje, drankje, muziek en een ‘poortpas’ voor het nieuwe seizoen.

Boer Pennings stond aanvankelijk nogal sceptisch tegenover de vraag of hij z’n grote schuur beschikbaar wilde stellen. "VJV, wat willen jullie dan?" … "Een betere wereld, jullie zijn toch niet van de kerk?" … "Dat mensen alles delen met elkaar..? Daar komen alleen maar mensen op af die niks hebben!"
“Ja, maar m’n vader zei, dat U van een dubbeltje een tientje kunt maken.” Toen schoot hij in de lach, “Nee, dat was míjn vader”, zei hij en ging akkoord met ons plan.

Theo vierde een jaar later zijn 12,5-jarig priesterfeest en nodigde me uit voor de receptie die hem werd bereid. En daar zat ik dan in een grote pastoriezaal met stoelen rondom een kale parketvloer. Die stoelen werden bezeten door zwartgerokte geestelijken die allen hun ingehouden vreugde met een gedempte conversatie maskeerden. Theo liep rond om voor ieder een drankje te halen.
Toen allen voorzien waren, nam hij het woord. Hij zei, blij te zijn met zijn roeping tot pastor en in deze tijd veel mogelijkheden te zien om zijn werk voort te zetten. En in tegenstelling tot wat hij mee maakte aan uittredende priesters, zou hij op zijn post blijven. Desnoods zou hij “de hekkensluiter van de kerk” worden, de “laatste der Mohikanen".
Twee jaar later vertelde hij me, uit zijn ambt en uit de kerk te stappen. Hij kon zich niet meer vinden in die rigide organisatie en zou nooit meer een autoriteit boven zich dulden. Hij had een flatje in Noordwijk gehuurd. Van daaruit bleef hij werkzaam in het VJV met een gespreksgroep ‘Op weg naar jezelf’.

Jaren later, ik was inmiddels gestopt met het VJV-werk, werd er aangebeld. Theo stond voor de deur in een oranje gewaad. Een nieuwe outfit èn een andere naam. Binnen vertelde hij naar Poona te zijn geweest. Hij had kennis gemaakt met "de Bhagwan" en hem een andere naam gevraagd, omdat Theodorus (zoals hij officieel heet) ‘Geschenk van God’ betekent. En daar geloofde hij niet meer in. De Bhagwan had hem daarop die andere naam gegeven, Siddhartha. Later kwam hij er achter, dat die naam eenzelfde strekking heeft als Theodorus. Maar dat was typisch zo’n onthutsingklap die de Bhagwan wel vaker uitdeelt aan zijn volgelingen, zei hij lachend.
Hij had er een boek over geschreven: Van Rome naar Poona


5.11   Qbus I,  13-4-1971
Die ochtend had ik de kinderen verteld, dat ik tot de zomer iedere woensdagmiddag en twee avonden in de week in Lisse zou gaan werken, op de Mater Amabilisschool. Dat vonden ze op zich wel leuk. Maar toen ik daarop zei, na de zomer niet meer terug te komen in De Zilk, ging er een schok door de klas. Zo heftig, dat ik spijt had van m’n besluit en me bezwaard voelde, toen ik die middag naar Lisse scooterde.

Langs de Ringvaart in het oude kantoor van Openbare Werken zou zich de MA-school bevinden. “Nee, niet hier”, zei de man achter een tekentafel in een laag gebouwtje, “Dáár moet U zijn, naast de smederij. Nee, niet door die brede ingang, die is voor personeel en vuilniswagens. Een stukje verderop is een apart hekje naar ons oude kantoor. Dààr moet U zijn”.
En inderdaad, een hekje met een smal tegelpad tussen afrastering en veertig meter verderop een metalen trapje met een plateau voor een kale, raamloze deur met alleen een brievenbus en een bel.

Ria deed open. Ze is de secretaresse, parttime, en werkt de andere helft van haar tijd in een bejaardenhuis. Ze zit ook in het bestuur van het Jongerencentrum, dat in het weekend de bovenruimte gebruikt voor dansavonden. Boven is een bar met keukentje en een voorraadkast. Daarnaast een kleine discozaal boven de smederij van de gemeente. Beneden is er een kleine groepsruimte in de kamer van de leidster. Ria zit aan het Bureau van de leidster die nu dus met zwangerschapsverlof is en haar heeft gevraagd, mij een beetje wegwijs te maken in het programma:

Er zijn drie groepen meisjes die een avondcursus volgen. Vanavond zal ik er een zien, de andere groepen zijn dinsdag- en donderdagavond van 20:00 tot 22:00 uur. Het programma tot de zomer is nog niet geheel duidelijk, dus ik kan met de cursisten op de eerste bijeenkomst beginnen met een planning tot de zomer. De 3e-jaargroep krijgt over twee maanden een diploma; van de twee andere groepen kan één groep worden samengesteld voor het volgende cursusjaar. En er kan een nieuwe groep worden geworven via de Huishoudschool en de Mavo.
Daarnaast moet de omschakeling naar het VJV, het Vormingswerk voor Jonge Volwassenen, worden geregeld.
Zodra ze veronderstelt dat alles duidelijk is, staat ze op om naar het bejaardenhuis te gaan. Ze wijst me nog even op het telefoonblok, waar het nummer van de leidster staat. Mocht ik vragen hebben, dan mag ik die altijd bellen. Zelf werkt ze een paar ochtenden in Qbus en ik kan de deelnemersboekjes ’s avonds na invulling gewoon in die bureaula doen. Ze wijst, waar de boekjes liggen. Af en toe zal ze ook op woensdagmiddag komen, dan kunnen we alles even doornemen. Tot dan.
Als de rust gekeerd is, kijk ik even in de archiefkast en de bureauladen. Bovenin liggen twee krantenknipsels, advertenties voor de vacature die mij is aangeboden. Na lezing van profiel en vereisten weet ik, dat ik er nooit op zou hebben gesolliciteerd.

Als eerste actie bel ik de regionaal consulent die ik al eens in Noordwijkerhout had ontmoet en vraag hem, waar ik het beste mee zou kunnen starten. Begin maar met een beleidsnota schrijven, vindt hij, want er is nog weinig gedaan aan de omschakeling van MA naar VJV. En het zou inderdaad kunnen, dat de MA-school met zijn omschakeling verhuist van Onderwijs naar het Ministerie van Welzijn.

Die avond kijken zo’n 14 meisjes me vragend aan: "Wat we zullen gaan doen de komende maanden .... ?"
Gelukkig stemmen ze in met elk voorstel dat ik kan bedenken en blijft het een gezellige avond.

De volgende dag kwam Peter naar me toe. “Meneer, m’n broertje moest heel erg huilen toen ik gisteren vertelde dat u na de zomer niet meer terug komt. Hij dacht dat ie bij u in de klas zou komen!” Bijna verontwaardigd keek hij me aan. Twee maanden eerder was hij in de pauze stiekem naar huis gefietst om een cadeautje te halen voor mijn verjaardag. En dan nu dit verraad!
Hij zei dat niet, maar zijn teleurstelling was groot. En weer voelde ik diepe spijt.

Ook m’n vader was er niet over te spreken. Onderwijs omruilen voor dat vage jeugdwerk? Bosma had mij onlangs toch niet voor niets gevraagd of die man van de Mast wel deugde? En inderdaad, de burgemeester had mij gebeld voor een gesprek en gevraagd of die man met zijn club wel de subsidie waard was. Er zouden rare dingen gebeuren op de zolder boven het Wit-Gele Kruisgebouw. Ik had de burgemeester kunnen geruststellen, maar mijn vader voelde pas enige trots, toen het Haarlems Dagblad twee jaar later kopte: “Gemeente Lisse stelt 500.000 beschikbaar voor nieuwbouw Qbus”.
Ook met het Jongerencentrum Qbus, dat in het weekend een disco- en een filmavond organiseerde, was er veel overleg over een gezamenlijk afgestemde programmering.

3x Links Qbus  Jan van der Lans, DJ en dansleraar;
Ruud van Dijk, penningmeester; Martin Herruer, bestuurslid

3x rechts VJV
Annemieke van der Vlugt, secretaresse;
rechts naast mij Hans de Buisonjé, voorzitter VJV.

In die tijd was de Mater Amabilisschool al niet meer aan de Huishoudschool verbonden maar als zelfstandige organisatie, VJV-Bollenstreek, verder gegaan. Het bestuur van de plaatselijke notabelen had plaats gemaakt voor ‘gewone’ volwassenen met gedegen ervaring in onderwijs, administratie, jeugdwerk of bedrijfsleven. Met de deelnemers werden programmavoorstellen besproken in de centrumraad.
Naast cursussen en activiteiten met specifieke leerdoelen, was er ook een aanbod van een wat vagere aard: Gespreksgroepen “Op weg naar jezelf” en werkgroepen of cursussen Muziek, Theater, Pottenbakken, Derde Wereld, Film en Fotografie.
Een paar jaar lang was er op vrijdag een thema-avond "Ontmoeting met ..". Daarvoor werden meer of minder bekende Nederlanders gezocht uit de wereld van de Wetenschap, Journalistiek, Literatuur, Ngo’s of Politiek. Zelfs Mellie Uyldert, een bekend kruidenvrouwtje uit de alternatieve wereld, kreeg een podium in Qbus. Zweverige ideeën waren populair als 'kruipolie' om de vastgeroeste opvattingen van de oude generatie los te weken.
Met absurditeit bereik je soms meer, dan met een wetenschappelijk analyse die tot onbegrip leidt.

Als organisator mocht ik die mensen uitnodigen voor een avondje met jongeren uit de Lisse en omgeving. Daar werd over het algemeen zeer positief op gereageerd. Vooral ook, omdat ik genodigden kon aanbieden, hen met de auto op te halen om onderweg naar Qbus een gesprek te hebben over het onderwerp van die avond en ze ook weer naar huis terug te brengen met een nabespreking onderweg.
De enige die na een aanvankelijk “ja” in een introductiegesprek een week voor de datum terugkrabbelde, was de vertaler van ‘In de ban van de Ring’, Max Schuchart.

Maar hij had gezorgd voor een vervanger, Hella Haasse, die hij aanprees als een uitstekende Tolkien-kenner. Haar inleiding op de wereld van ‘Midden Aarde’ werd de opening van een Tolkien-weekend. Ze was blij met onze aandacht voor dit thema en gaf me tijdens de terugreis de menukaart van het ‘Hobbit-Dinner’ dat zij met de schrijver en enkele genodigden had genoten.

Op de achterzijde had Tolkien in het Elfs een opdracht geschreven met zijn handtekening.
De menukaart van het ongedateerde Hobbit-Dinner bestond uit o.a. ‘Fricandeau à la Gimli’ en ‘Vegetables of Galadriel’.

Ook de schrijver Simon Vinkenoog, schrijver, dichter, columnist, performer en blower, die ik vooral via ‘Wereld In Beweging’ uit Bres Planète had leren kennen, vond het een uitdaging om op het platteland een avondje op te treden. Op de terugreis nodigde hij me uit om onder het genot van een glas bier nog even bij hem thuis wat na te praten. Dat was een gezellig uurtje. Twee dagen later ontving ik nog een briefje als dank. En vooral omdat ik weer tijdig vertrok, schreef hij, waardoor het ook voor zijn familie leuk bleef.

Veel belangstelling was er voor Professor Tenhaeff, de parapsycholoog. Twee keer is hij in Qbus geweest. Bij onze eerste ontmoeting heb ik in de garderobe van zijn Instituut m'n paraplu laten staan. In die tijd was hij druk bezig met onderzoek door experimenten uit te voeren met paragnosten. Het heeft mijn plu niet teruggebracht.
De droom die ik hem voorlegde kon hij niet direct duiden. Hij vond die wel interessant.
De derde keer dat hij zou komen, moest hij afzeggen. Een universiteit uit Italië had hem een eredoctoraat aangeboden. Een paar jaar later heeft de universiteit van Utrecht in het kader van bezuinigingen zijn Parapsychologisch Instituut opgeheven ten gunste van de Klinische Psychologie.

Wie zich niet liet ophalen, was Ir F.B. Carbasius Weber. Een VN-medewerker Internationale Ontwikkelingshulp, die een interessant artikel had geschreven over de 150 eeuwen durende zwerftocht van de Maya’s vanuit Azië naar Zuid-Amerika. Hij was gewend met z’n eigen auto of met het vliegtuig te reizen. Na een boeiende avond vertrok hij met de mededeling dat hij wel een rekening zou sturen. En die kwam later ook met een forse declaratie van kilometerkosten (hij reed een bijna extravagante, Amerikaanse slee), een bescheiden uitsmijter van een paar gulden en de gastdocentenvergoeding van 30 gulden per uur. Als noot schreef hij onderaan die rekening:

“Mag ik dan tenslotte nog zeggen, hoe ik me thuis voelde in de hap ‘ongeregeld goed’. Ja, geef mij nu maar een paar echt wakkere, geïnteresseerde jonge mensen, aan wie ik iets kan doorgeven van wat mij -ouwe man- bezielt, zodat de vonk van kwaliteit niet helemaal onder gaat in de welvaartstaat. Het was mij een pure vreugde.
Wilt U dit o.a. doorgeven aan een meiske, dat Maya heet of zoiets.”

Eenzelfde soort enthousiasme merkte ik bij veel andere genodigden. Het was in die tijd een eer of een leuke afwisseling binnen hun specifieke werkgebied, open jongeren te ontmoeten.


5.12   De Gemeenteraad
In de zomer van 1973 liep Engel van der Steen, terug van werk, zijn huis binnen en riep: “Hoi, hier ben ik weer!” Toen zijn vrouw even later ging kijken waar hij bleef, lag hij dood in de gang. Zo heeft zij mij dat verteld. Zij bleef met een paar kleine kinderen achter.

Engel had ik al eens meegemaakt. In dat hele drukke jaar waarin m’n oudste broer en ik in de zaak werkten, hielp hij ons in sinterklaastijd met de verkoop. Mijn vader maakte afspraken met de klanten voor een bezoek aan huis, wat later op de avond als de kinderen al sliepen. Engel reed dan die klanten langs met toondozen vol sinterklaasmateriaal en ik reed als hulpje met hem mee.
Later in het vervolg op het project ‘Leven nu…, en morgen?’ raakten we dus, zoals ik je al eens vertelde, betrokken bij de gemeentepolitiek. Twee leden van de werkgroep wilden lokaal inhaken op de nieuwe, landelijke partij, D66. Een aantal anderen meenden dat we beter konden aansluiten bij de grootste partij van het dorp, de KVP. Die zouden we met de CHU/AR-combinatie dan kunnen ombouwen tot een Christelijke Partij Gemeentebelangen. Ook De Zilk, met nog een aparte KVP-afdeling, zou kunnen meedoen.

Daardoor kwam ik Engel weer tegen. Hij zat met Piet van Haaster vanuit De Zilk in de Gemeenteraad. Ze maakten beiden naam door zich te verzetten tegen het voornemen van de gemeente om een nieuw zwembad te bouwen in ‘De Guldemond’. Ze vonden dat het in ‘De Boekhorst’, dichter bij De Zilk gebouwd zou moeten worden. De gemeente had de uitwerking van het plan in handen gelegd van het COIN, het Comité Overdekt Instructiebad Noordwijkerhout. Daarin zaten twee raadsleden en wat betrokken burgers die vóór het gemeentelijk standpunt waren. Ik zat er toevallig ook in en voelde meer voor De Boekhorst als locatie, naast de sportvelden. Maar ik was dus een minderheid.
Mijn taak was, het onderwijs enthousiast krijgen voor schoolzwemmen als onderdeel van het vak lichamelijke oefening, waardoor de exploitatie een solide basis zou krijgen.

Maar een jaar later was Engel dus onverwacht gestorven en mocht ik hem opvolgen in de gemeenteraad. Bij mijn eerste bezoek aan het gemeentehuis voor een ambtelijke introductie werd ik verwelkomd door de assistent van de gemeentesecretaris, die mij en passant een leuk stukje grond aanbood, toevallig net beschikbaar en voor een aardig prijsje. Verder legde hij een en ander uit waar een raadslid mee geconfronteerd kan worden. Voor vragen kon ik altijd bij hem terecht.

Vlak na de zomer begonnen de voorbereidende besprekingen van de Begroting 1974. Binnen de fractie had ik in portefeuille Onderwijs, Welzijn en Algemene Zaken. Toevallig het pakket waar Dorus de Jong Wethouder van was. Omdat elke toelichting op aanvullend of nieuw beleid begon met: “Het past binnen de doelstellingen der Gemeente om …”, vroeg ik me af, waar die doelstellingen waren. Daar ik ambtelijk geen bevredigend antwoord kreeg, vroeg ik het de wethouder tijdens de vergadering. Ik heb een paar keer toegelicht, dat de frase “Het past binnen de doelstellingen” impliceert, dat ze ooit geformuleerd moeten zijn. En dat ik die graag zou bestuderen om eventueel in de Raad te bespreken en zelf, zo nodig, zinnige voorstellen te kunnen formuleren.
Toen Dorus daar een beetje schutterend op bleef reageren, greep de burgemeester in. Hij was er ook bij vanwege “Algemene Zaken” en begreep mijn behoefte aan informatie. Hij stelde voor, daar binnenkort de Raad over te informeren.

Een volgende raadsvergadering lag er een voorstel voor aanpassing van wat in het dorp ‘het dodenkruispunt’ werd genoemd. Daar waar de Gooweg wordt gekruist door de ’s Gravendamse Weg die overgaat in de Zeeweg en langs het Congrescentrum richting de duinen met de campings loopt.
Er was al diverse malen geprobeerd met stopborden en verkeerslichten dat kruispunt te beveiligen. Maar er bleven vreselijke ongelukken plaatsvinden. Nu was er weer een nieuw plan om de verkeerslichten nog eens te herprogrammeren.
De raadscommissie had zich er over gebogen en stemde ermee in. Mij leek het na al die mislukte varianten geen goede oplossing. En met enig aplomb vertelde ik over mijn rotonde-ervaring in Frankrijk, waarvan de essentie was “Vous n’avez pas la priorité”. Dat was in die tijd bij het naderen van een rotonde nog op een apart bord aangegeven: “U hebt geen voorrang”. Daarom waren ze zo veilig. De Raad ging daar niet in mee. De directeur Openbare Werken, die toevallig achter me zat, boog zich voorover en fluisterde “Een schoolmeester moet niet denken, dat hij overal verstand van heeft!”.

Maar dat zou ook een reactie kunnen zijn op het artikel in de Noordwijkerhouter, dat Peter Janssen Groesbeek en ik hadden geplaatst naar aanleiding van een aantal kunstwerken van oude spoorbielzen die her en der in het dorp waren verschenen. Niet alleen vroegen we ons af, of de term ‘kunstwerk’ niet te veel eer was voor de beesten die de directeur Openbare Werken, Ingenieur de Boer, had ontworpen; maar vooral vroegen we ons af, waarom zijn Bielzen Olifant als klimtoestel was geplaatst langs een drukke uitvalsweg van de wijk Duin en Dal, tegenóver een lagere school. Onze conclusie luidde: “Boer Biels moet niet denken dat hij overal verstand van heeft”.

Een jaar later waren er nieuwe verkiezingen en had ik me vanwege tijd/prioriteit als kandidaat teruggetrokken. In de laatste vergadering hield de burgemeester een lovend dankwoord voor mijn raadswerk, zei dat de discussie over ‘de doelstellingen der gemeente’ nog op de agenda stond voor de nieuwe Raad. Hij wenste me succes in het verdere leven.
Jaren later kwam ik hem tegen bij Wagenaar & Van Halem, de boekwinkel. Ik wilde achter hem langs even naar het hoekje ‘nieuwste uitgaven’, maar hij had me al gezien: “Goh, meneer van Hensbergen, dat is een tijd geleden. Ik zei gisterenavond toevallig nog tegen mijn vrouw “Hoe zou het toch met meneer van Hensbergen zijn? En nu zie ik U hier.” Dat laatste kon ik helemaal beamen. We hadden een interessant gesprekje en met een “Hartelijke groeten aan uw vrouw” nam ik afscheid.
Enkele jaren daarna, ik woonde al in Rotterdam, kwam ik hem opnieuw tegen. Ik was weer in ons dorp en moest even een Turks-Nederlands woordenboekje kopen. Dus naar W&VH. En daar stond hij weer: “Goh, meneer van Hensbergen, dat is een tijd geleden. Ik zei gisterenavond toevallig nog tegen mijn vrouw “Hoe zou het toch met meneer van Hensbergen zijn? En nu zie ik U hier.”
Ook nu hoorde ik hem niet over ‘de doelstellingen der Gemeente’.


5.13   Benda
Een paar jaar hadden we geen contact meer gehad. Maar toen kwam er ineens een brief uit Bennekom, 8-8-1974.

“… Laat eens iets van je horen. Ik weet niet waarom, maar ik heb de laatste tijd het gevoel, dat je in een moeilijke fase van je leven bent beland, waarin je beslissingen zult moeten nemen, gegrond op de groei van je bewustzijn gedurende de laatste twee jaren. Denk niet dat dit mijnerzijds een uiting van nieuwsgierigheid, bemoeizucht of iets dergelijks is.
En als je helemaal niets wilt laten horen, zal ik met niet minder liefde aan je denken. Maar iets zegt me, dat je in een impasse bent geraakt en dat het moeilijk voor je is om je remmingen t.o.v. een contact -welk dan ook- te overwinnen.
Het kan best zijn, dat ik me grandioos vergis - vergeef me dat dan maar.
Deze brief is de resultante van een reeds vele malen onderdrukte opwelling om iets mijnerzijds te laten horen, aangezien je van nature vele "als-en" en "maar-en" hebt te overwinnen, voor je zelf uit je schuilplaats komt.
Hoe dan ook: Ik wens jou één ding bovenal toe, dat je ondanks alles God én jezelf steeds meer nabij komt en daar de kracht vandaan haalt om te leven met een hart vol blijdschap.”

Zoals ik je al vertelde, was Benda onze klas-begeesterende leraar Kunstgeschiedenis op Hertenduin. Ik had hem al eens bezocht in Kennemerland.
De eerste keer was, nadat ik van school gestuurd was. Na Hertenduin hielden we sporadisch contact.
Toen ik in een spontane reactie op een advertentie in het weekblad 'De Haagse Post' de boeken van Blavatsky, “Isis Ontsluierd” en “De Geheime Leer” had gekocht en, mede door het tijdschrift Bres Planète en de boeken van o.a. Lampo en Huxley, een vermoeden begon te krijgen van onzichtbare dimensies, had ik hem in 1968 geschreven over mijn zoektocht naar ‘de verborgen deur’ en over “Leven nu, …en morgen?”. Hij schreef toen o.m. terug:

“… Natuurlijk wil ik je helpen "de deur te vinden" waarover je schreef. Ik betwijfel echter of ik dat kan. Sedert in de mens het licht begon te gloeien van de zelf-reflex rammeien alle geslachten alle eeuwen door, de poorten der waarheid.
En wie ben jij en wie ben ik, dat ons zal lukken, wat niemand ooit lukte, op enkelingen na als misschien Mozes, Confucius, Christus?
Het is al heel wat wanneer een mens zover komt dat hij begint te vermoeden wáár die deur zich bevindt. …
Waarom neem je voor Ante Portas niet bijvoorbeeld het onderwerp milieuverontreiniging in z'n materiële èn geestelijke aspecten. Of woningnood. Of "reclame". Of vrije tijd en de besteding ervan?
Of de veranderende positie van de vrouw (Man-Vrouw-Maatschappij)? …
"Instinctmatig" heb ik nooit iets te maken willen hebben met "De Geheime Leer" of met bijvoorbeeld spiritisme. Het zijn fascinerende maar naar mijn bescheiden mening troebele werelden, die mij niet liggen.
Maar waarom zou je niet, als je er wel door geraakt wordt, je in deze Geheime Leer verdiepen? Kom en praat, Jan. En voel je niet zo "de mindere" of degene, die iets moet beluisteren. Jij en ik zijn beiden zoekers van de Waarheid. Ik heb jou niets te "leren", integendeel. ….”

Hij had ons in het verlengde van Walter Nigg’s “Schilders van het Eeuwige” geleerd om door de schilderijen heen te kijken. De ‘verbeelding’ van de bijbel in de vroegere kerken was in feite bedoeld voor de ongeletterden. Die zagen door die schilderijen en beelden de bedoelingen van de kerk, Gods bedoelingen.

Volgens anderen was die verbeelding meer een vorm van persoonsverheerlijking of afgoderij. Het is dus niet zo vreemd, dat er in de geschiedenis zo af en toe ook een ‘beeldenstorm’ is opgestoken. Het vierde van de tien geboden “Gij zult geen beelden maken”, heeft daar na de uitvinding van de boekdrukkunst waardoor de bijbel wijd verspreid raakte, ongetwijfeld aan bijgedragen.

Maar mijn zoektocht naar onderliggende of verborgen waar- & wijsheden kon ik in 1974 al redelijk relativeren. De ontnuchtering beleefde ik dat jaar tijdens de pinksterdagen in het Kurhaus, het Grand Hotel bij Den Haag aan de zeekant van de duinen. Er was een tweedaags congres van de Rozenkruisers, een wereldwijd opererende “Orde Rosae Crucis” die zegt verborgen wijsheden te kunnen openbaren van de mysteriescholen die al duizenden jaren geleden zouden zijn opgericht. Bekende verlichte geesten als Socrates, Boeddha en Jezus waren er al lid van.
Het gemak waarmee die organisatie haar historisch bestaan op pimpt en suggereert dat het wereldwijde netwerk van Grootmeesters en aangeslotenen een millennia-oud verbond van schatbewaarders is van de enige, essentiële wijsheid, doet al het ergste vrezen.
Als er nu op dit congres, waar lezingen worden afgewisseld met ‘fijne muziek’ van een strijkkwartet, de schare van galante mensen wordt verzocht zelf langs het buffet te gaan voor een hapje, blijkt al snel wat er schuil gaat: De mand heeft geen bodem. De gasten vallen er doorheen en werpen zich op het buffet. Ze verdringen elkaar bij de schalen, laden hun borden vol. Ze stropen zelfs een paar grote palingen die aan de zijkant, duidelijk ter versiering zijn gedrapeerd, bedoeld om een volgende dag in verfijnde reepjes op een plateau te liggen.

Een walgelijke vertoning. Ook de persoon in groot ornaat, die ons allen welkom heette, maakt zich eraan schuldig. Ik zet mijn bordje terug en verlaat de bijeenkomst.
Wat mij rest, zijn negen graden van confidentiële lezingen, schematische voorstellingen van mentale processen “uitsluitend voor Rozenkruiserstudenten”, “vertrouwelijke PB’s”, persoonlijke brieven van de Grootmeester, en Schuldbrief nr. 172, code 1.640-H, die nog nimmer is afgelost.
Uitnodigingen, mezelf in te wijden voor de Poort naar de volgende ronde van het Mystieke Pad en het formulier in te sturen voor het Eeuwig Archief had ik altijd al terzijde geschoven.

Eenzelfde ranzige suggestie van eeuwenoude wijsheid kom je soms tegen bij Vrijmetselaars of Ordes en Broederschappen die het Franse trimestertijdschrift ‘Le Charivari’ (‘Ketelmuziek’) in de uitgave van juli 1969 zo kort en bondig heeft geïnventariseerd.
Blavatsky’s Witte Broederschap die de wereld zou besturen, is daar ‘heilig’ bij. Die broederschap bestaat weliswaar niet, maar Hélène geeft in haar ‘De Geheime Leer’ en ‘Isis Ontsluierd’ verwijzingen met quotes naar meer dan 700 boeken. Enige tientallen daarvan heb ik zelf ook en die aanhalingen kloppen in ieder geval.

Het boek dat Benda mij had geleend, ‘Cosmos en Microcosmos’ uit 1924, ademde ook nog wel de laatromantiek met het aloude Woord als begin. Het Woord, dat evolueert en bezieling geeft aan het al, de sterren en planeten die daaruit voortkomen. Het Heelal als uurwerk met als timers 'de zeven hoofdontwikkelingstijdperken van de Aarde'. Dat, gekoppeld aan ‘Het Geheim des Levens’ van Mulford en zijn voorliefde voor de klassieke Schilders van het Eeuwige, maakte Benda een betrouwbare bron van de inzichten uit het verleden.


5.14   Een vreemde man
"Annie..., Annie..., kom, kom, er ligt een vreemde man op de bank!"
Annie vloog overeind. Haar moeder, bij wie ze een nachtje had geslapen was een paar tellen eerder uit bed gesprongen, had de gordijnen open gedaan en was naar beneden gelopen om thee te zetten.

"Dat is goed mis", dacht Annie. Gisteren was haar vader en paar appeltjes gaan plukken in de diepe tuin en daarbij uit de boom gevallen. Strompelend was hij de tuintrap op gekropen en in de huiskamer op de sofa gaan liggen met vreselijke pijn.

Annie, m'n moeder dus, was gebeld door Jan Jonkheer, de buurman van opa. Ze ging onmiddellijk naar haar ouders en besloot bij hen te blijven slapen. De dokter veronderstelde een zeer ernstige leverbeschadiging. Opa moest maar rustig op de sofa blijven liggen. De andere ochtend zou hij terugkomen om te bekijken of een opname in het ziekenhuis wenselijk en mogelijk was. Die nacht in 1976 is Opa gestorven. (97 jaar). Hij was aanvankelijk getrouwd met Elisabeth Catherina Bergman. Zij hadden 9 kinderen. Oma had 6 kinderen uit haar eerste huwelijk met Jan Heemskerk.
Opa en Oma hebben in hun tweede huwelijk geen kinderen meer gekregen. Ze waren toen al ver in de 40, maar het kan natuurlijk ook zijn, dat ze het met de gezamenlijke kinderschaar van 15 en in de loop der jaren méér dan 80 kleinkinderen al druk genoeg hadden.

"Batje", werd Oma door Opa Duivenvoorde genoemd. Ze woonden langs de Herenweg op de Oosterduinrand naast het meters lager gelegen bollenveld van de Hoogeveense Polder. Een voortuin met grindpad en een erf er achter gaven het huis een bescheiden statuur. Met de buurman, Jan Jonkheer, woonden ze "twee onder één kap". De huizen waren gespiegeld. Onder de bijkeuken van hun huizen was een schuurtje op polderniveau met een tuin, door een slootje gescheiden van het bollenland. Opa had twee varkenshokken in het schuurtje. Eén keer heb ik meegemaakt, dat er een varken, opgebonden aan een ladder, geslacht werd.
Een appelboom, een kippenren en een paar konijnenhokken maakten die tuin tot een spannend speelveld.

Toen ik geboren werd, was Opa al 66 en Oma 64 jaar.
Zolang ik wist gingen we, toen we klein waren, iedere zondagmiddag naar Oma. Behalve, zoals ik later begreep, als m’n moeder hoogzwanger was. Dat waren de zeldzame momenten, dat we naar de voetbal gingen met m'n vader, die dan in zijn jaszak een handje toffees meenam. Normaal gesproken deed mijn vader op zondagmiddag de administratie en had dus geen tijd om op visite of naar de voetbal te gaan. De zondagochtend was altijd gereserveerd voor zijn eigen ouders, die ook mijn ooms en tante na het kerkbezoek op de koffie verwachtten met een brandenwijntje ter afsluiting.
Opa en Oma Duivenvoorde waren in 1926 getrouwd. Zij was dus weduwe met 6 en hij weduwnaar met 9 kinderen. Toen ze bijna 50 jaar getrouwd waren, stelde Opa aan Oma voor, ter gelegenheid van dat feest alle kinderen 500 gulden te geven. "Nee, dat doen we niet", zei Oma, "Als jij er straks niet meer ben, moet ik weer gaan bakeren!"

In 1903 was Oma getrouwd met Jan Heemskerk, een sterke man, bollenboer/landbouwer van 33 jaar. Maar 12 jaar later kreeg hij een acute blindedarmontsteking en moest hals-over-kop naar het ziekenhuis in Leiden. Dat ging in die tijd vanuit de Duinstreek nog met paard en wagen, hotsend over onverharde wegen. Het schijnt, dat hij daardoor in het hospitaal arriveerde met een darmperforatie. Aan een buikvliesontsteking is hij een paar dagen later overleden.
Oma bleef achter met haar 6 kinderen, zonder inkomen maar met begrafeniskosten en een perceeltje bollengrond. Goede raad was duur en de armenzorg voorzag slechts in brood en boter. De kinderen: Marie (10), Rie (8), Dora (6) Jan (4), Annie (2) en Nel (baby), werden op de jongste na in gezinnen van de familie opgenomen. Zo kwam mijn moeder als peuter bij haar opa en opoe Schouten terecht in een gezin met jong volwassen ooms en tantes. Opa Jan Schouten was Schoenmaker en speelde ook nog orgel en viool. Toen Opa Schouten een paar jaar later stierf, kreeg zij diens viool en heeft een oom haar les gegeven.

Oma zelf ging "bakeren". Ze heeft in de Duinstreek veel vrouwen geholpen bij de geboorte van hun kind. Na 11 jaar ontmoette ze een vroegere buurjongen, Willem Duivenvoorde. Die woonde in zijn kinderjaren halverwege de duinen, maar het gezin verhuisde later naar de Langevelderweg. De grote Afzanding was al in volle gang. Als de vorst uit de grond was en het voorjaar begon, groeven ze de binnenduinen af tot Guldemond er in 1905 op laaggelegen geestgronden bollenvelden kon aanleggen met waterwegen voor zand- en bollenvervoer. Via het in de juridische wereld bekende 'Guldemond Arrest' dwong hij af, dat de gemeente zich niet met die vaarwegen mocht bemoeien. Het zand, aanvankelijk bedoeld voor het talud van de spoorlijn Haarlem - Leiden dwars door de Hoogeveense Polder, ging in Opa's tijd al naar de kalkzandsteenfabriek in Hillegom.
Opa Duivenvoorde deed noest mee aan de afzanding. Hij kon beeldend vertellen, hoe ze als 'diepdelvers' daar in drie lagen schuin boven elkaar het zand naar beneden schepten, waar het met paard en wagen of per duwboot werd afgevoerd.

Later had hij een paar percelen groente en het bollenland van Jan Heemskerk als inkomstenbron.
Hij was een ervaren stroper van klein wild en hielp als “drijver” die de fazanten en konijnen opjoeg, de 'Heeren van het Paardenkerkhof*', waaronder 'de Prins*', bij hun jachtpartijen in de overgebleven duinen.
Opa en Oma leefden tot op hoge leeftijd aan de Herenweg. Oma leefde vooral in haar kleine wereld van familiebezoek en het huishouden met Opa. Die kwam je ook nog wel in het dorp tegen op de fiets. Zo af en toe kwam hij, wanneer "de Heeren" een grote buit hadden, een paar konijnen of hazen brengen. Die werden in de tuin achter het magazijn geslacht. De huiden werden dan binnenstebuiten, gevuld met oude kranten opgehangen aan de waslijn.

Opa heeft heel veel innovaties meegemaakt, van de eerste fiets met kettingaandrijving tot en met de eerste maanlanding per raket; van de dorpsomroeper met bel en brulstem tot en met de wereldwijde radio-uitzending van The Beatles' "All You Need is Love".
De stoomtrein bestond al, maar de eerste auto reed in ons land toen hij een jaar of twaalf was. Hij heeft het eerste fotorolletje met camera en de eerste film gezien. Opa volgde ook aandachtig radio en tv. Hij had daardoor een voortschrijdend inzicht over politiek, geloof, economie en de daarmee samenhangende maatschappelijke ontwikkelingen. "Jullie gaan later met een vliegtuig op vakantie in verre landen", zei hij ooit 'ns tegen me. Ik vond dat toen totaal ongeloofwaardig.
Later, toen ik eens bij hen was en er op de tv verslag van het Vaticaans concilie werd gedaan, zei hij dat het "over tien of twintig jaar" normaal zou zijn dat priesters zouden kunnen trouwen.
Opa stierf in 1976. Wij hadden zelf thuis toen krap één jaar televisie. En ik was al een paar keer met een vliegtuig op vakantie geweest.

Toen Oma een paar maanden na Opa's dood wat gewend was aan haar appartementje in een bejaardenhuis te Noordwijk, nam ik m'n geluidsrecorder eens mee om haar de verhalen te laten horen, die Opa me ooit vertelde over zijn jeugd. Aandachtig zat ze te luisteren en zei plots: "'t Is toch wat..! Dat is m'n buurjongen, dat is Willem Duivenvoorde!"
Ze was meer dan 50 jaar met hem getrouwd geweest!

Haar laatste jaren sleet ze in Mariënhaven, waar ik haar op zondagmiddag wel ‘ns zag. Meestal goed gemutst, genietend van een advocaatje met slagroom. Maar, vertelde m’n moeder die haar iedere zondagmiddag bezocht, soms zat ze ook stilletjes te huilen omdat ze haar kinderen kwijt was. Die waren haar afgenomen, zei ze dan. In die tijd herkende ze m’n moeder al niet meer.
Oma Duivenvoorde/Heemskerk-Schouten stierf in 1982. Ze was bijna 102 jaar oud.

Toen ik een jaar of tien eerder eens meehielp in de broodwijk en vroeg of ze naast een halfje brood ook nog iets anders wilde, zag ze in de VW-bus een grote krat met flessen limonade staan. "Zo, verkopen jullie ook Côla?", vroeg ze met die typisch Noordwijkerhoutse 'ô'. "Geef maar een fles, als je vanavond ook een Côlaatje komt drinken." Dat beloofde ik graag en dus ging ik die avond naar hen toe. Na de koffie afgeruimd te hebben, pakte ze twee borrelglaasjes en schonk voor Opa en mij een côlaatje in. Opa knipoogde, dat hij wel beter wist.
Wat ik van hen geleerd heb, is dat een dagelijkse routine heel belangrijk kan zijn om je in het leven staande te houden. M'n moeder bevestigde dat.
Bij Opa's dood werd pas duidelijk, dat Oma al vele jaren dementerend was. Opa sprak er niet met anderen over, maar regisseerde haar bestaan als het ware. Opmerkingen als "Ik geloof dat het etenstijd is", waren voldoende om Oma te laten opstaan: "Oh jaha?" en ze ging naar de keuken, waar ze nog vele jaren een eenvoudige maaltijd wist te bereiden.


5.15   De menselijke opdracht
De omschakeling van de School voor Beminnelijke Moeders (Mater Amabilis-school) naar het VJV, het Vormingswerk Jong Volwassenen, is een proces van meer dan 4 jaar geweest.
De werkgroep “Kees-studie” (Er maakten 2 Kezen deel van uit) heeft die hele ontwikkeling gemonitord en in een rapport met advies in 1975 aan het MA-bestuur voorgelegd.
Het bestuur had de omschakeling al ingezet met een statutenwijziging om het VJV-werk overeenkomstig de regels van het Ministerie te kunnen opstarten en daarbij als motivatie de basisgedachte van ‘Inclusief Denken’ geformuleerd:
“De huidige maatschappij vraagt om een mentaliteitsverandering, daar de mens zijn heil niet kan bereiken zonder de ander of ten koste van de ander, maar alleen door het heil van de ander na te streven”.

Dat leidde in de statutenwijziging tot een drieledige doelstelling voor VJV-centra,

“waar de jonge mens met anderen kan werken aan de ontplooiing van zichzelf om:
- duidelijker zicht te krijgen op zichzelf in de maatschappij,
- doelgerichter te kunnen werken aan zijn leefomstandigheden,
- een eigen bijdrage te kunnen leveren aan de ontwikkeling van de samenleving,
zodat hij beter kan voldoen aan zijn opdracht als mens.”

In de Kees-studie werd “een eigen bijdrage te kunnen leveren aan de ontwikkeling van de samenleving..” aangepast tot “de ontwikkeling van een samenleving met gelijke kansen en rechten voor iedereen.”
Niets geen opdracht meer waar de mens aan zou moeten voldoen vanuit inclusief denken. Dat vond de centrumraad van ‘t Krebol, het Kreatief Bolwerk Hillegom, te vaag.

Het bestuur kon zich daar wel in vinden, maar vond vooralsnog de kosten voor het wijzigen van de statuten niet in verhouding tot de geringe omvang van de wijziging.
Zo bleef 'de menselijke opdracht' statutair behouden, maar leek die verdampt in de wereld van de gelijke kansen en rechten waar de VJV-cursist aan mocht meewerken.

In de herfst van 2021 kom ik het begrip ‘opdracht’ weer tegen in een boek waarvan de filosoof en schrijver, Markus Gabriel (1980), in zijn inleiding zegt:
"Dit boek is een betrokken poging om orde te scheppen in de serieuze, gevaarlijke chaos van onze tijd. Het is mijn bedoeling om een reeks filosofische gereedschappen voor de oplossing van morele problemen aan te dragen.
Ik wil daarmee een nieuwe impuls geven aan het idee dat het de opdracht van de mensheid is om op onze planeet door middel van samenwerking morele vooruitgang mogelijk te maken."

(uit: Morele vooruitgang in duistere tijden / universele waarden voor de 21e eeuw, Amsterdam 2021, blz. 13)

In de NRC van 20 november 2022 kom ik de opdracht tegen in een artikel over Louise Fresco. Ze heeft tussen haar drukke werkzaamheden door tijd gevonden voor een boek over Vavilov, een Russische, landbouwkundige wetenschapper en slachtoffer van het Stalin-regime.
In een interview van Coen Verbraak naar aanleiding van haar boek De plantenjager uit Leningrad vertelt ze, zelf geboren in 1952:
"Ik ben sterk beïnvloed door de oorlog, door de hongerwinter en het leed dat veel mensen toen is overkomen. Toen ik opgroeide had je grote hongersnoden in Biafra. In die tijd drong tot me door: Waar je geboren bent, is geen enkele verdienste van jezelf.
Dat voelde als een opdracht: je moet je verstand voor iets goeds inzetten".
Zij ging studeren in Wageningen en werd later hoogleraar plantaardige productiesystemen. Zij is er van overtuigd, dat de aarde alle mensen fatsoenlijk kan voeden.
Ik ben blijven leven met een vaag concept van ‘mijn opdracht als mens’, een opdracht die alleen door inclusief denken en handelen kan worden vervuld. Ik ben er van overtuigd, dat de mens daardoor op aarde redelijk en fatsoenlijk nog lange tijd kan blijven leven.



5.16   Qbus II 29-7-1977
Vroeg in de ochtend ging de telefoon: “Met de brandweer van Lisse, bent U Jan van Hensbergen van Qbus?” “Ja”, antwoordde ik, in een klap klaarwakker.

De avond ervoor was ik wat later thuis vanwege een bestuursvergadering in het nieuwe gebouw. Officieel was het nog niet in gebruik. We waren we nog volop bezig met inrichten en schilderen. Na afloop sloten we de dag af in Het Vierkant, een van de dorpscafés in Lisse die erg populair waren bij de Qbus-generatie.
Maar thuisgekomen kon ik m’n aandacht niet bij de krant houden die mij gewoonlijk nog een uurtje terugvoert naar de alledaagse werkelijkheid van de globale beslommeringen. Een dag eerder had ik gehoord, dat een jongen was gegrepen door een trein.
Z’n broer vertelde me, dat-ie wel vaker een ommetje deed rond het bollenland van zijn vader en dan ook over het talud van de spoorbaan liep. Waarschijnlijk was hij door de zuigkracht tussen de wagons onder de trein geraakt.
Maar diep in mij zat dat niet lekker. Ik had die jongen, de oudste zoon, die geen deelnemer was van Qbus, een paar keer meegemaakt als we bij hen thuis een bespreking hadden met enkele deelnemers over nieuwe activiteiten of een studieweekend in Drenthe.
Hij kwam wel ‘ns met een ‘hoi’ of ‘hallo’ voorbijlopen en ging dan meestal naar z’n kamer.
En iets in mij zei, dat het niet goed ging met hem. De voorlaatste keer dat ik hem zag, maakte dat mij zo ongerust, dat ik hem een volgende gelegenheid wilde aanspreken. Die volgende maal was in Haarlem. Ik moest daar op ’n middag zijn en teruglopend naar de auto zag ik hem aan de overkant in gezelschap van wat anderen. Ze maakten een ontspannen indruk en dat wilde ik niet verstoren door hem daar nu aan te spreken.
Maar het ongeluk raakte me diep. De geruchten dat hij voor die trein gekozen had, pasten meer in het beeld van mijn ongerustheid. En ik voelde me schuldig door nalatigheid; dat liet mij niet los. Een diep gevoel van schuld staat in nauw verband met een diep gevoel van het verwaarlozen van de essentie van je bestaan.
Ik weet niet zo direct meer, of het via Martin Buber was of een verwijzing van een ander, die in een van zijn boeken beschreef hoe daar in het verleden mee werd omgegaan. Het werd 'boos op God' genoemd met een advies in de sfeer van: “Uit je woede, maar verberg je. Verstop je onder een kameelharen kleed, dan ziet en hoort Hij je niet.” Ik begreep dat als: "Verstop je onder een kleed, zodat je vrij bent van alle invloeden van buiten."
Ik had weliswaar geen kameelharen kleed, maar achter in mijn auto lag een picknickplaid van paardenhaar en die nam ik mee naar boven. Ik heb die nacht tot ongeveer drie uur onder dat kleed gezeten. Niets gegeten, niets gedronken. En ik heb het mezelf vreselijk kwalijk genomen dat het zo was gegaan. “Maar wat er ook gebeurt, ging door me heen, ”al zijn het de meest verschrikkelijke dingen, ik ben die ik ben en zal alles aanvaarden wat mijn opdracht veroorzaakt.”
Iets na drieën lag ik in bed en viel in diepe slaap.

“Ja”, zei de brandweerman, “Qbus is in vlammen opgegaan. We konden U niet vinden. Er werd gezegd dat U in Noordwijk woont, maar daar was U nergens bekend. Zojuist hoorde ik dat U in Noordwijkerhout woont. Het Qbuspand is total loss. Om drie uur werd het sein ‘brand meester’ gegeven en kon ik naar U op zoek gaan.”
Had ik geen paardenharen deken om me heen geslagen, dan had ik waarschijnlijk vanuit m’n raam in de verte de vlammen zien oplaaien boven de Poelpolder. Een uurtje later liep ik door de verkoolde resten van het pand, met tranen in m’n ogen.

Gelukkig was de familie er nog. Een maand later vierden we ons 250-jarig bestaan

wim, barabara, jan, anneke, jos, margreet, leo, henk, sam


5.17   Oud papier
Begin augustus werd ik gebeld door Bep Kortekaas. Ik had haar iets eerder al ‘ns ontmoet, althans zij zag mij zitten in het Vierkant.
Wij zaten daar met een paar bestuurders en deelnemers wat te kletsen na een avondje schilderen en inrichten van het nieuwe gebouw. Zij kwam binnenlopen met een paar leden van de Qbus-huisvrouwengroep, die ook betrokken waren bij het oprichten van een nieuwe politieke partij, de PPR, een voorloper van GroenLinks. Die vrouwen begroetten mij hartelijk. Ik was hun cursusleider.
“Wie is dat”, vroeg Bep hen, waarna ze direct naar me toe kwam en zei: “Jou wil ik binnenkort even spreken over een filmclub.” Die week kwam ze langs in het nieuwe gebouw met Eugène, haar oudste zoon.

Nu belde ze, dat Eugène met vriendjes in de Poelpolder oud papier had opgehaald voor Harlekino en Qbus, omdat beider gebouwen vlak na elkaar in brand waren gestoken. Of zij en de moeders met hun kinderen op vrijdag 12 augustus de opbrengst konden komen brengen.
Dat was een inspirerend initiatief. Aanvankelijk waren er door de centrumraad plannen geopperd voor een loterij of een rommelmarkt met braderie, zoals we die tegen de zomer hadden gehouden voor de inrichting van ons nieuwe gebouw.
De loterij was afgewezen, omdat we bij een actie voor de inrichting van het nieuwe gebouw hadden gemerkt, dat zoiets bij oudere mensen teveel op de emotie werkt. Ze keren zomaar hun hele portemonnee leeg in de collectezak en dat zal zeker, zo vlak na de brand, het geval zijn. En een paar maanden eerder waren we al met een vrachtwagen door het dorp gegaan om spullen voor de rommelmarkt op te halen. Dat idee leek nu dus ook weinig kansrijk.

Maar een oudpapieractie bood perspectief.
Met Hans de Buisonjé, de voorzitter, en Bep werden de activiteiten van de kinderen en de deelnemers van het comité “Help Qbus uit de brand” gestroomlijnd met de actie voor Harlekino, het creatieve centrum voor kinderen.
Tweemaal per maand reden er twee vrachtauto’s van oudpapierhandel Hoogervorst door heel Lisse. De oud-papierprijs was torenhoog, 25 cent (een eurodubbeltje) per kilo en de lange rente op de bank bedroeg 12%. Toen jaren later de prijs van oud papier was gezakt tot onder de kiloprijs voor vuilnisafvoer, heeft de gemeente dat met een subsidie gecompenseerd.
De Stichting Qbusfonds heeft jaarlijks met de renteopbrengst van het bijeengesprokkelde kapitaal het jeugd- en jongerenwerk in de Bollenstreek kunnen steunen.
Harm heeft op de foto hier boven het geld in z’n handen; Eugène houdt een toespraak. Diverse kinderen uit de Poelpolder hebben meegeholpen.


5.18   Keukenhof
In de oude Qbus hadden we een tijdje last van wat gasten uit de buurt die soms bij nacht en ontij het gebouw via de brandtrap aan de achterkant binnen braken en met name in het bargedeelte boven een feestje bouwden.
Dat gebeurde dan op 'n zondagnacht, zodat de twee dames die maandagochtend de boel kwamen schoonmaken handenvol werk hadden. Als wij zo’n maandagmiddag begonnen lag er in dat geval een briefje met de vraag of het weer 'ns feest was geweest. De dames dachten aanvankelijk, dat het jongerenwerk in het weekend soms op ruzie uitliep.
We hadden wel sterk de indruk, wie binnendrongen. Maar we kregen er moeilijk vat op.
In die tijd was het ook erg druk met het uitbouwen van het vormingswerk in Hillegom en Sassenheim. Daarnaast vroeg ook de landelijke organisatie van het VJV de nodige aandacht, omdat het Ministerie van Onderwijs met allerlei ‘Programmavoorschriften’ bezig was, het werk onderwijskundig enigszins in goede banen te krijgen.
Omdat het aantal VJV-deelnemers sterk groeide, kon ook de staf worden uitgebreid, werd de benedenruimte stafkamer en werd er voor administratie en directie een woonwagen aangeschaft. Die werd naast de voordeur dwars op het gebouw gezet, zodat de gemeentewerf met de rommelig opgeslagen rollen prikkeldraad, verkeerspalen en smederijwerk wat aan het zicht werd onttrokken. Ria was ondertussen opgevolgd door Tonnie en Annemieke.
Links van de deur stond het bureau van de administratie; mijn bureau stond rechts achter in die wagen.
Al met al was het een hele drukke tijd. Ook omdat de gemeente Lisse welwillend stond tegenover onze behoefte aan een groter gebouw. Regelmatig kwam Wethouder Mesman langs en reden we met zijn auto langs een zaaltje, een oud bollenkoelhuis of het weeshuis achter De Engel. Hij leefde erg met ons mee. Toen het Lisser Weekblad boven een verhaal over onze huisvestingsproblemen eens kopte, dat ik alle inwoners van het dorp maar grijze muizen met kuddegedrag vond, weigerde hij te geloven, dat ik dat zo gezegd zou hebben.
Hij had zelf ook wel ‘ns ‘persmensen’ meegemaakt.
Maar elk goed bedoeld accommodatievoorstel bleek na beschouwing en overleg toch niet acceptabel. Dat ging in Hillegom met Villa Remina iets sneller weliswaar, maar in Lisse stemde de gemeenteraad uiteindelijk in met nieuwbouw.

Vaak at ik tussen de middag en de avond gauw even iets bij Beijersbergen of Tong Ah om snel weer aan de slag te kunnen. Maar af en toe ging ik toch naar huis voor een hapje en een douche om ’s avonds de cursisten weer fris tegemoet te kunnen treden.
Op zo’n dag reed ik ‘ns via het Keukenhofbos naar huis. Vlak voordat ik Keukenhof bereikte, op de eerste duinwal vanuit Lisse waar rechts drie witte huisjes staan en links de entree is naar het kasteel, zong het ineens door m’n hoofd op de melodie van Our Eyes Are Open uit Hair: “Mijn hoofd loopt over.., mijn hoofd loopt over..”. En hoor ik mezelf denken: “Gelukkig heb ik zoveel routine, dat ik het wel aan kan”. Waarop een diepe basstem zegt: “Hoedt U voor routine; Gij hebt een Route te gaan!”.

In die tijd stond er in de bovenlade van mijn bureau een bakje met wat kleingeld en merkte ik, dat daar af en toe wat uit gehaald werd. De deur van de administratiewagen was niet op slot als er in het gebouw gewerkt werd. Zo kon je vanaf de vlonder van het pand makkelijk overstappen op het trapje om de wagendeur te openen.
Na enige tijd meende ik te weten, wie daar mee bezig was. Ik legde naast het geldpotje een envelop neer waar op stond: “25,-- Petra V. aanbetaling cursus”. In die enveloppe stopte ik een briefje met de tekst: “Had je niet gedacht hè, ....?” Ik merkte, dat ik gelijk had. Het was een van die gasten, waar Jos en zijn Amsterdamse vriend de gangmakers-in-baldadigheid van waren. Ze hadden nauwelijks tot geen interesse in ons cursusaanbod.
Als enige van de staf had ik ‘redelijk goed’ contact met hen, nadat ik een keer onverhoeds tussen twee vechtende gasten was gesprongen en de ruzie had kunnen beslechten.
Ik hield ze ook verantwoordelijk voor die weekendinbraken met drankmisbruik. In feite waren ze bij uitstek de doelgroep van ons werk.
Toen Jos met veel bombarie weer ‘ns aan de bar zat, heb ik de groep gezegd, dat ik hun inbraak-fuiven niet meer accepteerde. Het was een schande voor onze schoonmaakdames en voor ons vormingswerk. “Maar wanneer mogen we dan wel keten,” vroeg Piet. “Zo gauw we in het nieuwe gebouw zitten”, zei ik in mijn onbevangenheid, verbouwereerd als ik was door hun indirecte bekentenis. Tot dan hadden ze ‘de heilige onschuld’ gespeeld als ik er ‘ns op zinspeelde, dat zij wellicht de fuivende inbrekers waren.
“Gelukkig hebben we het oude gebouw nog”, dachten we na de brand. En dat was ook zo. Maar wat een puinhoop. Chocomel op alle muren, glaswerk stuk gegooid, de toiletdeur leek met een bijl bewerkt. En terwijl ik nog niet wist, hoe dit aan te pakken, kwam Johan binnen met een paar vrienden en veel “Sorry, maar het mocht toch van U?” Tegelijkertijd pakten ze bezem en dweil en hielpen mee met de schoonmaak. We hebben in het oude gebouw nog ruim twee jaar kunnen werken met de hele doelgroep, zonder gedonder en met veel plezier.


5.19   De Oude S  1979
In het voorjaar werd al duidelijk, dat het niet goed ging. Een zeurderige pijn in de rug had hem tot een gang naar de dokter gedwongen. “Ach,” had de dokter gezegd, “een koudje”. Zo met een ondertoon van ‘niet zeuren’.
Maar wat zeurde hij nou? Hij was zelden of nooit naar de dokter geweest! Toen hij op een avond tien jaar eerder in elkaar zakte in de huiskamer en de dokter een ernstige hartaanval constateerde, moest hij stil blijven liggen op de grond, kussen onder z’n hoofd. Ma en ik zijn de hele nacht opgebleven. M’n oudste broer werd toen hij thuiskwam en het had over “aanstellerij, teveel sherry” direct door haar naar boven gestuurd.

De enige zorg die m’n vader in die nacht haperend kon fluisteren, was ‘een mis* in het Latijn bij mijn begrafenis’.
Tijdens de kerstdagen lag hij toen in het ziekenhuis. De artsen constateerden op basis van het cardiogram, dat hij een jaar of 10 à 20 eerder al eens een hartaanval gehad zou moeten hebben.
Hij kon het zich nog herinneren. Hij was met een van de dienstmeisjes en een paar kinderen op het strand aan het voetballen, kreeg een heftige pijn in z’n borst en is toen even rustig gaan zitten. Een uurtje daarna ging alles weer gewoon z’n gang. Het zal in het jaar geweest zijn, dat Barbara geboren is (augustus) en Ma moest rusten in de middag. Dan ging hij op zondagmiddag altijd wat doen met de kinderen.

Hij was dus niet kleinzerig of -zielig en voelde zich enigszins beledigd door de huisarts.
Na een paar maanden ging hij nogmaals met de pijn in z’n rug naar de dokter. Nu moest hij door naar het ziekenhuis. En hij moest daar blijven ook: Longkanker.
Uit wat Latijnse termen die de artsen rond zijn bed gebruikten, begreep hij dat het een hopeloze zaak was. Hij wilde daarom naar huis om daar te sterven. Hij heeft nog een week of zes geleefd. “Ja, maar je moet niet vragen: Hoe!”, zei hij met zijn wijsvinger omhoog, toen m’n moeder hem een paar weken later er aan herinnerde, dat ze toch mooi hun 38e trouwdag hadden gehaald.
Wat ons gezin betreft, zijn deze weken voor mij de mooiste tijd in gezamenlijkheid. Het was nog rustig op m’n werk; het programma 79/80 was al vastgesteld. Ik kon veel thuis zijn en meedoen in de Zeestraatse beslommeringen.
Toen de burgemeester belde of de muziek, die vanwege de kermis en de Wielerronde van Noordwijkerhout door de straat galmde, moest worden afgezet, vond mijn vader die vraag een eer, maar het stopzetten niet nodig.
Met hem heb ik de teksten en gezangen voor de uitvaartdienst besproken. Een mis in het Latijn. Ik ben er speciaal voor naar de pastoor geweest om het hem te vragen. Vooral ook, omdat m’n vader het Dies Irae gezongen wilde hebben. De pastoor keek me twijfelachtig aan. Het Latijn was al jaren afgeschaft en het Dies Irae werd al helemaal niet meer gezongen in de kerkdiensten. Nadat ik hem had uitgelegd waar die 19 strofen van “De Dag der Wrake” over gaan en waarom m’n vader daar zo aan gehecht was, ging hij akkoord.

Vroeg in de ochtend belde m’n moeder. Ze had net de dokter op visite gehad. Die had een recept achtergelaten met de mededeling dat m’n vader nog wel een paar dagen te leven had, maar ze was er niet gerust op. Of ik kon langskomen, het ging niet goed. Ik spoedde me naar huis en zette me aan het bed. Enigszins verward keek m’n vader even op, zocht mijn arm en sloot z’n ogen weer. Hij ademde rustig. M’n moeder draaide zich om naar de wastafel om even haar haar te doen. Er hing een serene sfeer.
Op het moment dat m’n moeder zich even omdraaide naar het bed, wilde ik net haar aandacht trekken door met m’n linkerarm haar stil aan te raken. M’n vader was zíjn laatste adem aan het uitblazen en we zagen over zijn gehele lichaam een rustige, langzame ontspanning glijden.
"Hij is dood", constateerde ik. "Ja", zei m’n moeder vol acceptatie. En zij ging verder met haar ochtendritueel.
Even later kwam Theo binnen. Hij had net Barbara naar school gebracht. Dus tussen acht en half negen zal m'n vader gestorven zijn. De dokter die opnieuw even langskwam, leek enigszins gepikeerd. “Hij had nog wel een paar dagen te leven.”

Kees Warmenhoven, de iets oudere overbuurman, belde even later aan. Hij had gehoord dat m’n vader ernstig ziek was en wilde even komen kijken hoe het ging. Dat hij al gestorven was, raakte hem diep. Snikkend liep hij de trap af.
Even later reed ik naar Hillegom, waar m’n oudste broer werkte.
Vlak buiten Noordwijkerhout heb ik de auto even langs de kant van de weg gezet. Ik kon m’n huilen niet meer stoppen en voelde, dat ook nu groot verdriet en diep geluk intens verweven kunnen zijn.

Ondertussen was Jan Zwaan bezig met het opbaren van m’n vader en het sfeervol inrichten van de rouwkamer. Hij raadde ons voornemen, mijn vader door zijn zonen naar de kerk te laten dragen, ernstig af. Wij zouden die last zwaar onderschatten volgens hem en konden de kist beter met de auto laten brengen en daar in gepaste sfeer achteraan lopen. Maar hij begreep al snel, dat wij niet van onze belofte aan m’n vader wilden afzien.
Mijn moeder was niet tevreden met de aflegging. Zwaan had de handen van mijn vader over elkaar gelegd en de rozenkrans daar omheen. Ze vroeg me, of ik er op wilde toezien, dat bij haar de handen gevouwen waren als in gebed met de rozenkrans gestrengeld door de vingers.

Met m’n 5 broers hebben we de kist naar de kerk gedragen en vandaar naar het graf.
Een dag eerder hadden we al geoefend. In de hal van de kerk hadden we een draagbaar voor de kist gevonden, waar Theo op ging zitten. En plechtig schreden we de kerk binnen. Het geheel kreeg een wat lacherig effect, omdat Theo door het wiebelen zijn evenwicht soms dreigde te verliezen. En terwijl we wat achteloos reageerden op zijn aanmaningen, komt Meester Prins binnenlopen met een kleinzoon aan z’n hand. Bij hem was kortgeleden ook longkanker vastgesteld, maar met een ‘envelop-operatie’ kwam hij er genadig van af. Het moet voor hem confronterend zijn geweest, dat wij daar luchthartig aan het oefenen waren.
Maar m’n vader heeft de begrafenis gekregen die hij graag wilde hebben. In het Latijn, inclusief het Dies Irae. Jules Linders, die lid was van het kerkkoor, vertelde me later dat ook het koor heel blij was, deze ‘sequentia’ weer ‘ns te hebben mogen zingen.
Zelf was ik in die tijd al ‘van God los’, maar ik had me voorgenomen om, bij een verbod op een Latijnse mis, tussen de eerste en de tweede lezing te gaan staan in het middenpad en met gedragen stem het Dies Irae in te zetten. Er op vertrouwend, dat koor en kerk zouden invallen met “Quantus tremor est futurus”, de tweede strofe: “Hoeveel schrik ligt er nog vóór ons"

In diezelfde zomer stierf Benda. Onder het maaien van zijn gazon gaf hij de geest, heb ik gehoord. Peter Prins vertelde ik, dat ik die zomer mijn biologische èn mijn geestelijke vader verloren ben.
Zij waren betrouwbare en geïnteresseerde bakens op mijn weg naar zelfstandigheid.


5.20   Verscholen of verschuilen.
Het VJV-Bollenstreek was uitgegroeid tot een zeer gewaardeerde regionale instelling. Maar de werksoort VJV kon door bezuinigingen en steeds dwingender programmavoorschriften een deel van zijn vrije programmering en de pretentie om uit te groeien tot hèt instituut voor permanente educatie, niet staande houden.
Landelijk waren er ‘cellen voor marxistische educatie’ naast instituten voor yoga en bio-energetica en alles wat daar aan pedagogisch jeugd- en jongerenwerk tussenin te bedenken was.

In augustus, bij het vaststellen van de activiteiten voor het seizoen 1979-1980 leidde dat tot spanning binnen het team. In Hillegom was de staf, voornamelijk bestaande uit mannen, voorstander van de voortzetting van het cursuspakket zoals dat al zo’n 10 jaar gebruikelijk was: creatieve expressie, muziek, theater, wereldwerkwinkel.
In Lisse, waar Ciel en Nel, gesteund door José uit Hillegom sterk waren in Emancipatie, Vrouwengroepen en Alfabetisering, werden echter de meeste “deelnemersuren” gemaakt. Zij vormden de basis waarop de subsidie werd toegekend voor het gehele instituut.

In die spanning moest een keuze gemaakt worden: “Verscholen” onder het Ministerie van Onderwijs met basiseducatie, inburgering en alfabetisering als programmaprofiel, of “Verschuilen” in het Jeugd- & Jongerenwerk binnen het Ministerie van Welzijn en Cultuur met activiteiten in de sfeer van disco, concert en theater. In die keuze wilde ik, als langstzittende medewerker niet sturend zijn.
In het voorjaar van 1979 was er met bestuur en deelnemers al een nieuwe beleids- en organisatienota gemaakt. Het instituut was er klaar voor. En in september deelde ik de staf mee, dat ik in april 1980 zou vertrekken. Ik had aanvankelijk zo’n 3 jaar willen werken in het VJV om beter beslagen terug te keren in het Basisonderwijs, maar mede door plannen voor nieuwbouw, de regionale uitbouw en de brand in 1977 was het 9 jaar geworden en wilde ik beginnen met een “vrij” jaar. Met die vroege melding, was er ook ruimschoots tijd om een nieuwe directeur te zoeken.
Zo kon het gebeuren, dat mij half april 1980 een prachtig afscheidsfeest met een drukke receptie ten deel viel.
Bij dat afscheid zag ik de heer Keyzer, inspecteur VO/OV, voor de tweede keer.


5.21   Qbus III,  het loskomen.
Ik rolde er makkelijk in maar merkte bij het naderen van de vertrekdatum, dat je niet zomaar alles achter je kunt laten.
Voor het bestuur van het Qbusfonds, dat zich op al het jongerenwerk in de Duin- en Bollenstreek richtte was het vanzelf-sprekend dat ik aanbleef als lid.
Halverwege de jaren 90 veranderde dat. Toen vond ik het (vanuit Rotterdam) een te groot beslag op mijn tijd. Ook op het Fonds; een keer per jaar bijeen komen voor de beoordeling van een paar financiële verzoeken uit het jongerenwerk in de Bollenstreek met als afsluiting een diner op niveau.

Het VJV-bestuur wilde mij nog graag bij de sollicitatieprocedure voor mijn opvolger betrekken. Dat vond ik een moeilijke opgave, maar ik heb me neergelegd bij de voorkeur van de meerderheid. Twee jaar later was ik lid van de vertrouwenscommissie, die na een analyse van de personeels-problemen het bestuur heeft geadviseerd, mijn opvolger te ontslaan en de professionele staf aan te spreken op een collectieve verantwoordelijkheid voor de organisatie.

Voor veel ouders van deelnemers was de afscheidsreceptie meer dan voldoende om hun erkentelijkheid te uiten met een handdruk, boekenbon of een fles wijn. Voor enkelen ging het wat verder. Zoals de vader die door zijn kinderen als gewelddadig werd ervaren en van wie ik in de loop der jaren het gezin wel ‘ns bezocht. Hij schoof schuchter uit de rij van receptiegasten naar voren en frommelde onopvallend als afscheid een tientje in m’n hand. Of die moeder die in m’n oor fluisterde: “Bedankt, sinds hij bij jullie kwam, heeft hij niet meer in z’n bed geplast.”
Ze was de vrouw die graag belevenissen vertelde en als je haar ter toelichting vroeg: "waar was dat?", ging staan. Ze nam dan een positie in, sloot haar ogen en zei vervolgens: “Dan zo, dan zo, dan zo”, waarbij ze haar linker- of rechterarm uitstak. In haar verbeelding zag ze dan ongetwijfeld de boom, het stoplicht of de winkel op de hoek, waar de richting moest worden aangepast, maar die beelden communiceerde ze niet. Noch zei ze ‘links’ of ‘rechts’, of hoeveel straten je moest oversteken bij het rechtdoor gaan.
Voor de deelnemers van vormingswerk leek het bijna normaal dat ik voor m’n eigen vorming ook weer verder moest. De gespreksgroepen ‘Op weg naar jezelf’ hadden daar al hun specifieke bevindingen voor als onderbouwing:
- Indelingen die een mens maakt van alles dat is, schieten te kort;
- Op weg naar jezelf ontdek je, niet te bestaan. Het moet anders;
- In principe kun je van geen mens op aan, maar dat maakt die mens niet minder.

Voor sommige bezoekers die meer stamgast waren van het jongerencentrum dan deelnemers van het VJV, was het moeilijker. Met sommigen van hen had ik een sterke band ontwikkeld die, merkte ik, soms voelde als “vrienden voor het leven”. Zoals bij Ruud, de timmerman, en Ron, de vrachtwagenchauffeur. Zij brachten vaak zeven avonden per week door in de ‘huiskamer’ van het centrum, dronken menig pintje en domineerden af en toe zodanig, dat de deelnemers na afloop van hun cursus snel huiswaarts gingen. Toch waren ook zij onderdeel van het vormingsproces. Hun vaak ongezouten kritiek op de gang van het leven, hun werk of de programmering van het VJV werd strategisch gepareerd. Mijn vrouwelijke collega’s moesten daar niet aan beginnen; hen werd al snel, onheus of seksistisch, de discussie onmogelijk gemaakt. Zelfs Ciel, die cursussen gaf in het creatieve vlak en gespreksgroepen leidde voor kritische vrouwen, gaf de moed op. Vaak probeerde ze toch die gasten aan het denken te zetten met een vraag of opmerking. Maar toen Gerard, pikeur bij een manege, eens reageerde met “Zo Ciel, heb je leren pijpen?” was voor haar de maat vol. Ze was als altijd vlot gekleed en droeg soms modieuze laarzen, maar ze zag bij hen geen serieuze belangstelling voor haar feminiene wereldvisie.
Zelf stond ik wel eens een uurtje achter de bar, of bij zo’n groepje Spa te drinken. Gesprekken aandachtig en kritisch volgen, vragen met weerhaakjes stellen of suggesties voorleggen over thema- of filmavonden. “Frappez, frappez toujours”, had een Franse gids me geleerd. Anders verlies je de aandacht en lopen ze alle kanten uit.
Tijdens een gesprek over een serieus aanbod van een groothandel in drankjes, die wilde bijdragen in een rommelmarkt/veiling voor het nieuwe gebouw, werd dat door hen eenstemmig afgewezen. Zij dronken alleen maar Heineken en al die andere bocht ging er bij hen niet in.

“En zeker geen Bavaria. Daar hoefde je niet eens een slok van te nemen;
dat rook je al van een meter, wat zeg ik, van 10 meter afstand!”.

Iedereen was dat met Ron eens.
In zo’n geval kan ik het dan niet laten, een paar dagen later in een onbewaakt moment een vat Bavaria aan te sluiten. Ze hebben het niet geweten, tot de laatste ronde. Toen hadden we nog een leuke discussie over smaak en verbeelding. En, de sponsor van de rommelmarkt/veiling mocht zijn Bavaria presenteren.

Johan was daar ook bij. Hij was min of meer als ‘ongeleid projectiel’ en te jong voor het VJV, meegekomen met z’n broer en diens vrienden uit de Gasstraat. Hij zat snel op de kast en kon makkelijk uitdagen voor ‘effe heuten’. Maar ik kon goed met hem overweg. Hij groeide snel in bedachtzaamheid en ontwikkelde vaardigheden die hem een spectrum boden voor een betere toekomst. Hij werd actief in de centrumraad, schreef mee en deed de redactie van de Qbuskrant.
Toen hij na de leerplicht met een paar gasten in een distributiecentrum ging werken, was hij al snel degene die promotie maakte en leiding gaf aan zijn collega’s. Ook met hem deelde ik dat basisgevoel ‘vrienden voor het leven’.

Soms kon je je ook heftig vergissen. Zoals bij Edje. Hij kwam wel ‘ns met Wop een biertje drinken als hun stamkroeg dicht ging en wij toevallig nog open waren. Later kwam hij ook vroeger op de avond langs. Hij dronk veel en was niet direct geïnteresseerd in een cursusaanbod. Zijn ouders waren al oude mensen; thuis vond hij geen voldoening. Na veel aansporing wilde hij toch wel meedoen in de centrumraad.
Daar ontdekte ik pas na een aantal bijeenkomsten, die altijd begonnen met de notulen van de vorige vergadering, dat hij niet kon lezen of schrijven. Door zijn bravour had hij dat altijd kunnen verhullen.

Met Johan, Edje en William ben ik nog een dag of tien gaan kamperen in Frankrijk.
Daaraan vooraf zijn we een dagje uit geweest naar de Pier van Scheveningen. Even kijken of we het met z'n vieren een dagje vol hielden.
Dat lukte prima. En Frankrijk daarna was voor ons alle vier een leuke vakantie. Edje is niet lang na mijn vertrek uit Qbus gestorven. Te jong voor zijn leeftijd, maar zijn toekomst zag er niet rooskleurig uit.
Daarnaast waren er mensen die, afgaande op gesprekken en interviews in de regionale bladen, de indruk hadden, dat ik na mijn vertrek een sabbatical in het buitenland zou doorbrengen en dus een jaartje onbereikbaar zou zijn.

Zoals Bep, van wie ik onderstaande brief met foto kreeg.

Lieve Jan,
Wat kan ik je meer geven dan onszelf?

We hebben jou leren kennen en zijn daar blij om. Van Bart en mij een goed jaar toegewenst. De wereld met zijn mensen heeft veel te bieden, de wereld en haar mensen herbergen veel gevoel en liefde in zich.
Bart en ik hebben een basis geschapen.

Op deze basis zouden we je graag nog eens terug zien.
Jij was en bent er, dat is voor ons voldoende. Laat mij je nu een kus geven en zeggen:
De wereld is een thuis.
 

Maar ik bleef gewoon thuis. En na een paar maanden begreep ik, dat wie niets in petto heeft niet zomaar een jaartje kan freewheelen, al noemt hij het een sabbatjaar.


5.22   Inspectie VO-OV
Geheel onverwacht krijg ik in juni een telefoontje uit het Onderwijscentrum Zeist. De heer Joost Reuten wil weten, of ik in principe bereid ben, tijdelijk een functie te aanvaarden als inspecteur voor het buitenschools en het volwassenenonderwijs.
Het College van Inspecteurs VO-OV (Volwassenen-onderwijs), waarvan hij Categoriaal Hoofdinspecteur is, kampt al enige tijd met een zieke collega. Hij nodigt me uit voor een verkennend gesprek.
En zo rij ik op een zomerse dag, raam open, boordje los, naar Zeist voor een ontmoeting. Een interessant gesprek. Ik was voorgedragen door de heer Keyzer, die Kees bleek te heten. Hij was inspecteur in de Regio Holland, waar ook Lisse onder viel. Slechts tweemaal had ik hem ontmoet.
De eerste keer was met enige huiver. Bij contacten of vergaderingen met VJV-collega’s werd hij vaak genoemd en was hij gevreesd. Heel streng in beoordeling, pietluttig in de controle van de deelnemersadministratie. Een vreselijk autoritair persoon, werd er gezegd.
Hij had via Annemieke aangekondigd dat hij de volgende ochtend om negen uur in Lisse zou zijn, alsof hij helemaal geen idee had, dat wij vaak werkdagen hadden van 10:00 tot 24:00 uur, als het al niet later werd. Maar ik was er op tijd. Annemieke vanzelfsprekend ook, net als de andere medewerkers die zich met hun activiteit wilden presenteren. Hij kwam een uurtje later, woonde in Alphen aan de Rijn en moest zijn kind nog naar school brengen, vandaar.

Nadat de staf zich had voorgesteld en het gebouw was bekeken, gingen we in mijn kamer het gesprek aan. We hadden uitvoerige beleidsnota’s bij de hand met activiteitenroosters en koffie. Tot ver over lunchtijd hield hij me bezig; van alle programma’s wilde hij een verantwoording horen. Waarom wilden we niet alleen werkende en werkloze jongeren, maar ook scholieren en huisvrouwen als deelnemer inschrijven? Waarom vonden we film, yoga, fotografie en creatief knutselen of toneel ‘vormingswerk’? Ik legde hem uit, dat in onze optiek de activiteit op zich geen garantie is voor het vormende element van ons werk; het gaat om de methode en de medewerkers die de cursus geven. Het gaat om een agogisch verantwoord proces. De waarborg moet komen van de evaluatie en het gezamenlijk bijstellen van de leerdoelen en het vormingselement, zowel met de deelnemers als met de collega’s. Die waarborg noemen we “de sleutel van de methode”; het vormingselement noemen we in de doelstelling “de opdracht als mens”. Het gaat om inclusief denken; cognitieve empathie, je herkennen in de ander.
Vanuit die toelichting ging hij alle activiteiten langs. Bij ‘toneel’ vloog hij echter uit de bocht. Hij raakte enthousiast over de benadering en herinnerde zich de vele toneelstukken waarin hij in zijn studentenjaren een rol had gespeeld. Met luide stem droeg hij regels voor uit klassieke stukken. Geweldig vond hij dat, vooral Shakespeare: “‘k Zie node hijgende onmacht zwaar belast, of ijver die zijn best doet en bezwijkt”. Dergelijke zinnen galmden door de kamer.
Plots stond hij op; hij had haast. Helaas geen tijd voor een late lunch; hij moest vanmiddag zijn kind nog ophalen van school. We schudden elkaar de hand en ik liet hem uit.

Terug ik de stafkamer zag ik bevreesde gezichten van medewerkers. Waarover was hij zo kwaad geworden? Door het hele gebouw hadden ze hem tekeer horen gaan!

Na het gesprek met de Categoriaal Hoofdinspecteur legde die me uit, niet alles voor het zeggen te hebben in het vacaturebeleid. Ik zou eerst nog over een week of twee een gesprek moeten voeren met de PIGO, de Plaatsvervangend Inspecteur Generaal Onderwijs, en, bij welbevinden, drie weken daarna nog met de IGO, de Generaal zelf. Als dat allemaal in dezelfde lijn lag, zou ik worden opgeroepen door de RPD, de Rijks Psycho-logische Dienst, voor onderzoek. Dat waren allemaal vaste onderdelen van de voorgeschreven selectie- en aanstellingsprocedure.
“Doe wel een stropdas om”, adviseerde de Categoriaal Hoofdinspecteur me nog, wijzend naar m’n overhemd. “En houd er rekening mee, dat de IGO een zeer katholiek mens is”.

Piet van Poeldijk was de eerste oud-collega wiens inspanningen ik nu als inspecteur in VJV-Westland moest beoordelen. En ik heb er daarna velen gezien, op wisselende tijdstippen, mèt en zònder afspraak vooraf, zoals me gevraagd was.
Zuid-Holland Zuid, Noord-Brabant West en Zeeland vormden mijn werkgebied, het Inspectie Onderwijs Instituut stond in Zeist en m’n standplaats was Noordwijkerhout.
In die tijd volgde ik met m’n broer Sam een wijncursus bij de SVH, de Stichting Vakopleiding Horeca, met goed gevolg. De diploma’s zouden worden uitgereikt op een feestelijke jaarvergadering van de landelijke organisatie. Daar de opleiding viel onder de termen van Buitenschools Onderwijs was mijn collega Kees Keyzer uitgenodigd, maar hij had in de werkbijeenkomst in Zeist al laten weten, verhinderd te zijn. Mij vertelde hij, geen zin te hebben in zo’n feestvergadering met diploma’s.
Bij de opening van de bijeenkomst werden allen van harte welkom geheten en in het bijzonder de hooggeachte inspecteur van het Ministerie van Onderwijs, de heer Keyzer. Daarbij knikte de spreker naar rechtsvoor, waarop de zaal hartelijk applaudisseerde. Ik kon het dan ook niet laten, tijdens de pauze even naar SVH-man te lopen om hem te vragen waar mijn collega Keyzer was. Bleek die onverwacht toch nog verhinderd te zijn.
Het VJV-werk, bleek uit mijn bezoeken, was inderdaad een lappendeken van veelzijdigheid. Maar vergeleken met het schriftelijk en buitenschools onderwijs, zoals de LOI en de Moedermavo, waren niet alle lappen van een kwaliteit zoals die in de richtlijnen, jaarplannen en evaluatierapporten werd beschreven. Daarbij werd er soms ook wel heel gemakkelijk omgegaan met de registratie van deelnemers.
“Goh, tijd niet gezien”, zegt de een.
“Ja”, zegt de ander: “Ze belden. Er komt vanavond iemand kijken.”
Die iemand was ik. Zij had mij nog niet gezien. Ik had in de deelnemerslijst al wel gezien, dat zij alle avonden van de cursus als ‘aanwezig’ was aangevinkt.
De landelijke organisatie van het VJV was niet erg blij met mij als ‘insider’ in het inspectieteam. Het Ministerie van Onderwijs had er veel waardering voor. Men had daar, vanaf de omschakeling van MA naar VJV, weinig grip kunnen krijgen op de bestuurlijke deskundigheid en de agogische/educatieve kwaliteit van docenten en activiteitenaanbod. De politieke druk om alfabetisering en inburgering van etnische minderheden prioriteit te geven, nam steeds meer toe.
Uiteindelijk is in 1988 VJV-Bollenstreek met de beleidsnota "Qbus Volwassenen Educatie" het vormingswerk teruggebracht tot Alfabetisering en Basiskennis. Vier jaar eerder mocht ik meeschrijven aan een adviesnota Hillegom, "Van Jeugdwerkbeleid naar Jeugdbeleid."
Tien jaar later ben ik uit het Qbusfonds gestapt. Dat fonds richt zich op de Bollenstreek en voor mij werd Jeugdbeleid meer "Jonger Beleid", Nieuw Beleid: De wereld is voor morgen bedoeld. Dat moet beginnen in je eigen omgeving. De Meineszbuurt als Wereldwijk.
Maar, nog even terug naar 1980:


5.23   Perspectieven Jeugdbeleid
De Provincie Noord-Holland kende, net als andere provincies, ‘Adviesraden voor Beleid’.
De Provincie heeft op veel vlakken een specifieke functie tussen het Rijk (beleid) en de Gemeente (Uitvoering): de Steunfunctie. Die functie werd georganiseerd via instituten of regionale platforms voor mensen die bestuurlijk of professioneel thuis waren op bepaalde beleidsterreinen, die maatschappelijk onderzoek deden, of ondersteuning gaven aan burgers en initiatieven op gebieden als Jongerenwerk, Sport, Maatschappelijke of Politieke Participatie, Gezondheidszorg, Kunst en Cultuur,
Soms waren er diverse werkvelden onder één directie. Zo was er een Raad voor Sport en een Raad voor Jeugd- en Jongerenwerk onder één voorzitter, één directie en administratie, maar wel met twee aparte besturen en ‘bureaus’ voor de medewerkers.
Aangewakkerd, denk ik, door de wet op de democratisering en de ‘Radendiscussie N-H’ ontstonden er spanningen tussen de directeur, de jeugdconsulent èn het bestuur van de Raad voor J&J-werk. De instelling van een vertrouwenscommissie leidde tot een interim-bestuur. Dat besloot de directeur los te koppelen van de Jeugdraad en de consulent buiten dienst te stellen.
Er zou dan een deskundige van buiten gezocht kunnen worden die op basis van één dag per week binnen zes maanden een plan zou ontwikkelen voor een Provinciale Raad voor Jeugdwerk.
Dat interim-bestuur had de instemming van de Provincie, maar in het politieke vizier van het welzijnsbeleid werden de Adviesraden al gezien als ‘ondemocratisch’ en dus niet meer passend in nieuw beleid.
Zo kwam het, dat Ton van ’t Hof mij belde met de vraag of ik mezelf in staat achtte, naast het inspectiewerk ook nog een visie te ontwikkelen voor een provinciale jeugdraad.
Ik had na een gesprek met het interim-bestuur nauwelijks ‘ja’ gezegd, of de Provincie koppelde dit aan een secretariaatsfunctie voor de ‘Adviescommissie Planning Jeugd- en Jongerenwerk en het Buurt- en Clubhuiswerk’, kortweg "SCW”: Sociaal-Cultureel Werk.


En met deze driebaanscarrière:

Inspectie VO-OV      Jeugdbeleid N-H      Planning SCW N-H

begon een nieuwe periode.


Hoofdstuk  VI:     Multiple Choice en de tweespalt

 

De selectiviteit

6.01   Raad voor Jeugdbeleid
En zo zat ik op een vroege zomerochtend voor een Ontbijtbespreking in Motel Alkmaar.
Het interim-bestuur was erg tevreden met de nota “Perspectieven Jeugdbeleid” en had die voorgelegd aan de Gedeputeerde Welzijn/SCW, Cees Korver. Die had alleen op korte termijn deze ochtend nog open staan in zijn agenda. Onder het pellen van een eitje en een sneetje brood met kaas werd de nota besproken.
De toelichting op de nieuwe platformfunctie (geen platform voor jeugdwerk, maar voor jeugdbeleid) en de adviesfunctie nieuwe stijl (geen voorbereiding van GS-voornemens meer over 'subsidie-verdelingsvraagstukken', maar een creatief-kritische waakhondfunctie) konden zijn goedkeuring wegdragen en na een halfuurtje zei hij met de verdere uitwerking te kunnen instemmen, “mits” -hij keek de tafel rond naar het bestuur- “jij het gaat doen” en hij keek mij oprecht in de ogen.
Ik zei “O.K.”; het interim-bestuur haalde opgelucht adem en Cees Korver ging direct door naar het Provinciehuis, waar hem een volgende vergadering wachtte.


6.02   Tineke
Met de instemming van Cees Korver kwam er ook een personeelsplan beschikbaar voor het opstarten van de nieuwe Raad: 1 fulltime consulent en 0,5 voor administratieve ondersteuning.

De vacatures dienden te worden ingevuld volgens het provinciaal personeelsbeleid. Dat kwam er in die tijd op neer, dat de minder kansrijken prioriteit hadden. Ik kreeg een deeltijdfunctie als coördinator en mocht dus een halve functie ‘consulent welzijnsbeleid’ zoeken uit een pool 'langdurig werkzoekenden' waarin Tineke zich onderscheidde. Een gezellige, 50-jarige, ietwat gezette vrouw van Nederlands-Indische afkomst, getrouwd met een arts die een praktijk had in Heemstede. Ze woonden met 3 pleegkinderen en 4 honden in Haarlem. Zij had op latere leeftijd een studie politicologie gevolgd, afgesloten met een scriptie die ze met enkele medestudenten had geschreven.
Tineke, die het allemaal heel interessant en leuk vond, kon af en toe haar nieuwsgierigheid niet inhouden en kwam dan op de rand van het bureau zitten, stak een ouderwetse, filterloze Gaulloise op en las instemmend mee wat ik aan het typen was. Ook gaf het haar meer vertrouwen, als we de bezoeken in de provincie met z’n tweeën zouden afleggen. Zo stonden we gezellig koutend op het achterdek van de pont naar Texel of reden we naar een gesprek met de wethouder van Andijk, een klein dorp in West-Friesland. Het schoot niet op.
Daarbij zaten we in een kamertje op de bovenetage van de Sportraad NH met een directeur die voorheen ook van de Jeugdraad was en die regelmatig even kwam vertellen waarom het de laatste jaren niet zo goed gegaan was. Maar, “gelukkig was ‘Hans’ voor onbepaalde tijd met ziekteverlof gestuurd. Daar hadden we dus geen last meer van”.
Zelf was hij ook nog gemeenteraadslid in Haarlem en hij zou daarom dus nog wel iets kunnen betekenen voor ons, meende hij.
Kortom, de Jeugdraad zou zo snel mogelijk in huisvesting moeten verzelfstandigen en als vervolg op de Perspectievennota een beleidsplan moeten maken voor personeel en organisatie. Het interim-bestuur ging daar van harte in mee.
In die tijd nodigde het Hoofd Welzijn van de Provincie me uit voor hun vrijdagmiddag volleybal. Ze moesten tegen de Provinciale Waterstaat spelen. Ik had al een paar keer bedankt voor hun vrijdagmiddag sherry, maar hier deed ik graag aan mee. In de pauze sprak Ruud, Hoofd Welzijn, me aan. Ik zou beter kunnen stoppen met de Jeugdraad, meende hij: “Die gaan we binnenkort opheffen. En je zit bij de Inspectie Onderwijs met een veel beter salaris. Dat gooi je toch niet weg voor een tijdelijke baan in schaal 8?”
Verbouwereerd keek ik hem aan. Zijn gedeputeerde had mij gezegd: “Alleen als jij het doet!”. En ik vroeg Ruud: “Daar gaat de politiek toch over?” Daar had ik weliswaar gelijk in, maar ook binnen de politiek, zei hij, was er een tendens de Raden op te heffen. Die passen in principe niet in een democratisch bestel. Ik gaf hem te kennen mij verplicht te voelen aan het interim-bestuur. Dus kon hij op korte termijn een beleidsplan met een voorstel voor huisvesting en verzelfstandiging van de Raad verwachten.
In de contacten ter voorbereiding van de Nota Perspectieven bleek, dat de positie van de Raad veelal werd gezien binnen het Sociaal Cultureel Werk (SCW), terwijl de ambitie van het bestuur was gericht op de positie van jeugd en jongeren in alle beleidsvelden van de Provincie.
Dat leverde wrevel en spanningen op, wat ook tot uiting kwam bij de herstructurering van het SCW. Zo meende een provinciale steunorganisatie voor lokaal jeugd- & jongerenwerk, de opvolger te mogen zijn van de oude, kwakkelende Jeugdraad. Om duidelijk te maken dat het niet ging om Jeugdwerk maar om Jeugdbeleid, formuleerde ik

Argumenten voor Jeugdbeleid:

Jeugd is niet alleen een beleid waard


Niet veel later mochten we verhuizen naar een eigen pand.

Toen het Bureau van de Raad officieel werd geopend, onthulde Ruud Bogaards met veel genoegen namens de gedeputeerde, Rinus Haks, het naambord van de Raad voor Jeugdbeleid N-H.
We kregen personeelsuitbreiding en mochten bij Tineke thuis in het bijzijn van haar echtgenoot praten over de afronding van haar korte loopbaan bij de Raad. Kort daarvoor had zij nog een aandoenlijke brief geschreven over onze werkrelatie. Maar zij zag ook in, dat ze haar gemis aan beleidservaring onvoldoende kon compenseren met haar kwaliteiten als autonoom consulent jeugdbeleid.
We mochten twee beleidsfunctionarissen aanstellen. Voor de administratie kregen we aanvankelijk een vrouw die nog geen A4-tje in 3 of 4 correctiegangen foutloos getypt kreeg, zodat ik het ten leste zelf maar deed. Gelukkig stemde de Provincie er ook mee in, dat we haar vervingen voor Karin en dat we Simone mochten aannemen als secretaresse.


De Raad was trouwens niet bedoeld voor onbepaalde tijd. In driemaal vier jaar wilden we de perspectievennota uitwerken:

4 jaar inventarisatie jeugdomstandigheden in Noord-Holland
4 jaar ontwikkelen regionaal jeugdbeleid in West-Friesland
4 jaar implementatie jeugdbeleid in alle zeven regio’s


Halverwege zo'n 4-jarenperiode vonden de verkiezingen plaats van de Provinciale Staten, zodat het Provinciaal bestuur op een vervolgperiode duidelijk invloed zou kunnen uitoefenen op de ontwikkelingen binnen de Raad.

Op een maandagmiddag in september 1984 meldde Simone zich. Er was een mevrouw aan de lijn met de vraag of ik bereikbaar was. Ze woonde niet in Noord-Holland, maar in Lisse. Het was urgent had ze gezegd.
Het was Bep in wanhoop: “Eugène is weggelopen!” Dat bericht overviel me een beetje. Ik was niet van dergelijke plannen op de hoogte, maar waarschijnlijk zou hij bij een van zijn studiegenoten aan de Statenlaan bivakkeren. Ik kon Bep gerust stellen met de mededeling, dat ik Eugène die zaterdag zou zien vanwege een concert van de Virgin Prunes in Utrecht. Ik zou hem dan vragen, de zondag daarop in Lisse langs te komen.

In 1987 gingen we met veel enthousiasme de tweede periode in. Een advertentie voor raadsleden leverde meer dan voldoende kandidaten op om de werkgroepen van de negen secties te kwalificeren. Met veel enthousiasme gingen we dan ook aan de slag.

Een jaar later ontvangen alle organisaties in de Provincie een brief, dat in het kader van een ‘algemene heroverwegingsoperatie’ een vacature-stop wordt ingesteld.
Er komt een nieuwe Welzijnsnota. Wij mogen, bij uitzondering, nog twee vacatures vervullen maar verder zijn de geruchten in de ambtelijke gangen zorgwekkend.
De ambtenaren van de Afdeling Welzijn leven op gespannen voet met de twee ambtelijke ondersteuners van de tijdelijke Commissie Planning en Ondersteuning Welzijnsbeleid (COPLA).

Ook de Radendiscussie laait weer op met de ‘Vraagpuntennotitie over taken en functies van Raden in het Provinciaal Beleid’.
In mei 1988 overlijdt plots de pas aangetreden Gedeputeerde Groothoff. We hadden hem kort daarvoor nog te gast op het Bureau van de Raad, waar hij met enkele ambtenaren uitvoerig was geïnformeerd over het werk van de Raad. Hij was daar zeer content mee. Frieda van Diepen volgt hem op en zet zijn ideeën voort.
In april 1989 wordt duidelijk, dat facetbeleid* en regionalisering geen draagvlak meer hebben in het provinciaal bestuur. Wat later bestempelt Cees Korver, die nu de portefeuille COPLA (Coördinatie Planning Welzijn) heeft, de Raad voor Jeugdbeleid als “sociaal-cultureel werk” dat al een paar organisaties voor ondersteuning kent in de Provincie. Daar kan dus op bezuinigd worden. Met die miskenning van de Raad lijkt hij ook de drie termijnen van vier jaar vergeten, waar bij de acceptatie van de Perspectievennota over gesproken is.

De Raad, in zijn 8-jarig bestaan regelmatig met complimenten overladen, zou slechts zwaar geknot verder kunnen. Eén directeur met 0,5 administratieve ondersteuning. Namens het bestuur sprak ik daar in een commissievergadering (zie 6.05) onze grote teleurstelling over uit met verwijzing naar de afspraken van de ontbijtbijeenkomst in Alkmaar 8 jaar eerder. Daarnaast gaf ik te kennen, dat de Raad met zijn ‘B3-status’ een provinciale dienst is, waar uiteindelijk de Staten over mogen beslissen.
Met collega’s van andere Noord-Hollandse Raden hadden we ons jarenlang sterk gemaakt om de rechtspositie te koppelen aan het provinciaal arbeidsvoorwaardenbeleid. Dat leverde de B3-status op, waarmee het Ambtenarenreglement van toepassing werd voor het personeel met uitzondering van Artikel B3, wat zegt, dat de betrokkene géén ambtenaar is.
Daarmee waren de Raden in Provinciale termen “Takken van Dienst”. Dat leidde er onder meer toe, dat KPMG de opdracht kreeg een ‘Operatie Functiewaardering’ op te starten wat in sommige gevallen leidde tot een hogere honorering voor ambtenaren, gerelateerd aan gelijkwaardige functies bij de Culturele Raad. In het algemeen echter werd de positie van Raden aanmerkelijk verbeterd. Zo werd “schaal 8”, waar Ruud Bogaards tijdens de vrijdagmiddagvolley zo schamper over deed, schaal 13 met terugwerkende kracht.

Mijn laatste opdracht van de Provincie betrof het Minderhedenbeleid. In oktober 1995 werd ik op verzoek van de Gedeputeerde Maatschappelijk Welzijn, Frieda van Diepen-Oost, ambtelijk secretaris van de Werkgroep Steunfunctie Minderheden N-H. Voorzitter was Ronald Bandell, burgemeester van Alkmaar. Binnen een jaar brachten we het advies uit: “Bundels in Beweging”, waarmee een provinciaal platform voor minderheden-beleid werd ingericht.
Als dank kreeg ik van Frieda deze zeefdruk van Cor Buisman
“Perception: The Living Poet”.


In 1996 heb ik ook nog deelgenomen aan de ‘RondeTafelconferentie Welzijnsbeleid NH’. Daar heb ik, als een van de inleiders over ‘welvaart-politiek beleid-welzijn’ aandacht besteed aan het starre staketsel van beleid waarbinnen met minder middelen efficiënter moest worden gewerkt en ondertussen ook nog nieuw beleid ontwikkeld diende te worden, zonder een definitie van of duidelijke visie op “welzijn”.
Voor het eerst heb ik daar ‘de onderdrukking van de man’ genoemd als ‘het laatste taboe’.
In de ontwerpnota Welzijnsbeleid 1997-2000 die ik daarna kreeg toegestuurd met een verzoek om commentaar, vond ik van dat laatste niets van terug. Daarom schreef ik na een inleidende analyse:


Kortom, Ria, iets is niet pluis.
Dat is van waaruit ik welzijn zou willen benaderen. Daar zit wellicht ‘des Pudels Kern’ als het gaat om de vraag: Hoe komt het, dat welzijn niet vanzelfsprekend is, dat er ‘beleid’ nodig is en dat de politiek zich daar klaarblijkelijk verantwoordelijk voor voelt?....

Hoe je welzijn echter ook benadert, in zijn simpelheid of complexiteit, je zult het multicultureel moeten kunnen definiëren in het besef, dat geen van de heersende mondiale culturen op zich heeft aangetoond, welzijn voor ieder te kunnen waarborgen, zonder dat dat ten koste van anderen ging.

Wel was het beleid gedefinieerd als een interactief samenspel zonder dictaten oftewel:

“in een continue cyclus waarbij geen sprake meer is van onveranderbare beleidsinhoud”. ...
“Daarmee heeft het welzijnsbeleid een stevige constructie gekregen en is het in kwalitatief opzicht een fase verder.
Compliment voor jullie”.

Inmiddels, 25 jaar later, lijkt het Welzijnsbeleid de weg van het Jeugdbeleid te zijn gegaan.


6.03   Gehuld in grijs
Zo’n jaar of tien maakte ik deel uit van de ‘Kasselgroep’, aangezet door Marcel en Frénk uit Hillegom.
Een paar keer zijn we naar de Biënnale aan de Oost-Duitse grens geweest en diverse keren hebben we steden en restaurants in de Randstad om diverse redenen bezocht. Maar er was altijd wel een educatief-cultureel motief om ons gastronomisch verlangen een plek te geven.
Ook kon het voor komen dat in de zomer, als ieder z’n eigen vakantie invulde, we elkaar ergens in Frankrijk een paar dagen tegenkwamen of wisselden van reisgenoot.
Zo reed Agnes een keer met mij terug naar Hillegom en hadden we een koffer en wat spullen van Frénk en Lineke alvast meegenomen, omdat zij een gescheiden reisvervolg kenden. ‘Vakantiewiskunde’ werd die planning genoemd.

In 1985 ontving ik dus een brief van Frénk:

In de schuur van Agnes constateerde ik dat je jouw telefoonboek Dodewaard t/m Elahuizen per ongeluk bij de spullen van Lineke en mij hebt gedeponeerd. Ik hoop dat je daardoor niet in de problemen bent gekomen (tenslotte dient een op zijn werk onmisbaar man over een volledig telefoonboekbestand te beschikken om al zijn belangrijke contacten te kunnen onderhouden).
Nu dit kostbare exemplaar weer in je bezit is, zal er ongetwijfeld in Dodewaard t/m Elahuizen weer kunnen worden doorgewerkt aan de projecten die de welzijnswerkers aldaar onder jouw bezielende en telefonische leiding ter hand hebben genomen.

Een leuke reactie was dat. Het telefoonboek had ik als grap tussen de spullen gestopt. Het lag toevallig nog achter in de kofferbak. Het ging om een telefoonboek uit 1984, deel 6 dus. Doenrade is daar onderdeel van. Daarbij is het goed te weten, dat A.J. Dodewaard op pagina 1 echt bestaat en woont in Dodewaard en dat Tante Pollewop volgens Bomans "Geen groter genot kende dan het lezen van een telefoonboek".

Waarde Frénk,

Als journalist maak jij furore; houdt van een culinair festijn;
Confronteert bonzen con amore; doopt je pen niet in azijn.

Toch deed je mij laatst 'ns verbazen. Jij bracht een telefoonboek terug
Da'k volgens jou als werkend dwaze kon missen als een junk zijn drug.

De grootste bron van inspiratie, jaar in jaar uit weer actueel,
Boordevol stof voor contemplatie, was jou klaarblijkelijk iets te veel.

Je bent nog jong, dat zal 't wezen. Maar 'k hoop dat jij ook eens geniet
't Zuiverste genot: Het lezen van 't geen de PTT ons biedt.

Ik heb de Gids niet willen lozen; stak als een omgekeerde dief
Deel zes tussen de schoenendozen in een agogisch perspectief.

Het fraaiste deel uit vierentachtig bedoelde ik als eerste les.
Het is zo allemachtig prachtig, dat groengrijzige deeltje zes.

"Dodewaard t/m Elahuizen" [!] Klapwiekend zoeft mijn ziel omhoog;
Ras openen zich der Muzen sluizen voor een literaire regenboog.

Eén exempel wil 'k je geven. 'k Neem daarvoor bladzijde een:
'k Voel duizenden gedachten beven. Spontaan begin ik dus meteen:

Een blode waard te Dodewaard, Geheten A.J. Dodewaard,
Heeft hedennacht de Dood ontwaard die ronde waart in Dodewaard.

Deez' doodd' daarop de blode waard, schonk Dodewaard een dode waard,
Maar kloeg toen dodelijk bedaard: Waart g'eigenlijk wel het doden waard?

Ontwaard riep toen heel Dodewaard: “Wij waren eeuwenlang bewaard.
Al had A.J. geen goede aard, liever 'n blode dan 'n dode waard”.


Naast muta- & modificaties is niets de PTT te dol.
Zij schenkt je Stijl, Alliteraties als Opperlandse toverknol.

Gehuld in Grijs gaat veel verloren voor wie het juiste oog niet heeft.
De kunst van leven wordt geboren waar nevel uit het droomoord zweeft.

Dit boek, dat niet is te versmaden, bevat de hoogste weg tot Zen.
Lees dus, tot het je zal Doenrade dat ik geen werkezel ben.



6.04   De droomscoop   1988-07-15
Gisterenavond vroeg naar bed. Middernacht word ik wakker uit een diepe slaap. Wat fruit gegeten en het bed weer in. Ik kom in een onrustig maar niet vervelend waak-/slaapritme terecht. Rond 4 uur word ik wakker uit een droom:

Ik loop een (stations-?) hal uit.
Enkele meters rechts van me lopen twee jonge mensen. Ze zijn van het type ‘tevreden alternatief niet-werkend’. Ze dollen wat met elkaar. Dat roept agressie op bij drie tegemoet komende jongens, te omschrijven als: ‘laag-verbaal, ontevreden, verveeld’. Ze lopen in richting van die twee tot één van de drie lijkt te merken, dat er één te weinig is om te matten.
Deze derde kijkt even rond en loopt dan tamelijk dreigend mijn richting uit. Terwijl hij aanstalten maakt, mij in elkaar te slaan, wat zijn makkers ondertussen al met die twee jongens aan het doen zijn, zeg ik hem, geen tijd voor zoiets te hebben. “Mijn werk wacht op me, ik ben hier niet voor m’n plezier.”
Ik ben er nu niet geheel zeker van, maar ik geloof dat ik toch een of twee tikken opliep ondertussen. Nauwelijks was ik namelijk uitgesproken of, als in een flits, was de situatie anders: De knaap die mij aanviel lag op de grond. Ik keek hem aan en zei iets als: “Je hebt het er zelf naar gemaakt, moet je maar luisteren.”
Publiek en bewaking ontfermden zich inmiddels over de slachtoffers en de politie rekende de jongen en zijn twee kompanen in, terwijl ik naar buiten liep.

Ik werd heel even wakker en mij de droom bewust. Direct daarna begon de ‘hoofdfilm’.

Rondom zijn nieuwe restaurant “Hofstede Cleyburch” in Noordwijk heeft mijn broer Sam een ingenieus ingerichte parkeerfaciliteit laten aanleggen. Luxe winkeltjes wisselen af met ambachtelijke werkplaatsen en parkeerhavens.
Ik ben er in deze droom gevoelsmatig al eerder geweest en Annie heeft mij toen “achterom maar toch vlakbij” een parkeerplaats laten zien. Zonder probleem heb ik na die visite mijn auto weer gevonden.
Nu ik er voor een tweede keer kom, zoek ik hetzelfde parkeerhaventje op, winkeltjes en enkele kraampjes in de nabijheid. Ik ben uitgestapt en naar Sam gegaan. Waarom ik daar heen ging en wat ik daar gedaan heb, weet ik niet. Maar toen ik later terug ging, kon ik mijn auto niet meer vinden. Ik liep een paar keer het hele complex door. Op een moment kwam ik in een zeer luxe winkel, waar dure poppen verkocht werden. Ze varieerden in grootte van anderhalve tot twee meter. Ze hadden ingebouwde apparatuur, zodat ze konden lopen, vliegen en praten. Artistiek van hoge kwaliteit.
Buiten wat geschuifel, gefladder en een mechanische begroeting om, was het stil. Geen mens te zien. Maar, er zat paniek in de lucht. In mij ontstond het idee, dat ‘de moordenaar’ zich hier verschool. (Er zijn wat onopgeloste moorden. Een bekend veronderstelde zaak. Moordenaar stopte in zijn poppen zendapparatuur en kon zo de thuissituatie van cliënten scannen) Ik voelde, dat ‘hij’ aanwezig en wellicht zelfs met iets onoorbaars bezig was. De sfeer werd uitermate suspense. Opeens klonk er een afgrijselijk gegil.
Ik werd half wakker en besefte, dat ik lang uitgestrekt op mijn bed lag, mijn armen in het verlengde van mijn hoofd. Armen, rug en kuiten waren een en al kippenvel en mijn haar stond recht overeind. De gil suisde in een ijzingwekkende ‘loop’ continu door. Een zeer intense, nooit eerder voorgekomen fysieke angstervaring. Fysiek, want ik voelde/hoorde me zelf denken: “Er is niets aan de hand. Ik ben niet bang, want mijn hart klopt normaal.” En ik luisterde naar mijn hartslag. De golf van het gegil ging onderwijl door. Het beeld van de winkel had inmiddels plaats gemaakt voor mijn vertrouwde omgeving. Kippenvel en geluid hielden aan.

Na enige tijd dacht ik, dat dat zo niet kon blijven. Ik kneep met m’n handen in de zijkanten van de matras, drukte mijn gezicht in het kussen. Daarop werd ik echt wakker. Het was 04:15 uur.

“Raar”, dacht ik, draaide me om en sliep weer in.
Een uur of vier later, onderweg naar m’n werk, schoten beide dromen mij weer te binnen.


6.05   Toespraak tot de Statencommissie, april 1989

Mijnheer de Voorzitter, Geachte leden van de Commissie,

Het Bestuur van de Raad voor Jeugdbeleid is helaas verhinderd, bij deze uitgestelde vergadering aanwezig te zijn. Het heeft mij gevraagd, U zijn verontschuldigingen aan te bieden en namens de Raad nu in te spreken op de voorstellen van GS.

Vanaf april vorig jaar heeft de Raad meermalen heel direct gereageerd op de voorstellen die GS U voorlegden over de vernieuwing van het Welzijnsbeleid. Nu gaan we iets verder terug in de tijd.
Op een vroege zomerochtend in 1982 zijn in een bestuurlijk overleg van GS en de toenmalige Raad voor Jeugd & Jongeren de lijnen vastgelegd, waarlangs die Raad zich zou omvormen tot een Raad voor Jeugdbeleid, een instituut waarvan een stimulerende bijdrage werd verwacht voor de ontwikkeling van jeugdbeleid in Noord-Holland.
De oude Raad was reeds afgetuigd en werd in de interim-periode verder ontmanteld.

De Provincie definieerde in het voorjaar van 1983 Jeugdbeleid en in juli 1983 werd er een nieuwe Raad geïnstalleerd en zeer bescheiden opgetuigd.
De nieuwe Raad ging hard aan de slag, verwierf zich veel inzicht in jeugdspecifieke & beleidsrelevante knelpunten, ontwikkelde experimenten ter stimulering van jeugdbeleid, bracht intersectoraal contacten tot stand tussen voorzieningen en deed aanbevelingen voor de uitbouw van het door de Provincie gewenste samenhangende jeugdbeleid.

De Raad gaf dus geen adviezen meer over subsidiekwesties, behandelde niet meer de aanvragen van het Fonds Jeugdaccommodaties en schreef ook niet meer de provinciale begrotingsparagraaf voor jeugdwerk. Dat waren volledig ambtelijke taken geworden onder de verantwoordelijkheid van de Gedeputeerde.
Begin 1986 kreeg de Raad voor zijn Bureau, dat onder grote druk stond van het vele werk, verdubbeling van formatie.
Dat werd in een tijd dat de vacaturestop was ingesteld en over formatie-uitbreiding slechts mocht worden gedroomd, gezien als een sterke bekrachtiging van het in 1983 ingezette nieuwe beleid èn als een blijk van zeer grote waardering voor de wijze waarop de Raad aan zijn opdracht gestalte gaf.
Er was in die tijd veel overleg tussen Provinciale Diensten en de Raad onder andere over de problemen die zich voordeden bij het concretiseren van meer samenhang in jeugdbeleid op provinciaal en regionaal niveau.
Afgesproken werd, in de regio veldexperimenten te ontwikkelen en voor de Provincie een lijst van praktische aanbevelingen samen te stellen op basis van een analyse van het gevoerde beleid en niet vanuit een abstracte, theoretische benadering. Deze aanbevelingen zouden dan dienen als discussiemateriaal voor de diverse Statencommissies.

In 1987 wordt de Raad voor een nieuwe periode van 4 jaar geïnstalleerd door de nieuwe gedeputeerde. De Raad kan zijn werk ongewijzigd voortzetten, hoewel de eerste tekenen van een moeilijke statenperiode zich aandienen: er moet zwaar bezuinigd worden.
Daarnaast zou conform het Collegeprogramma het Welzijnsbeleid, dat nog steeds geënt was op de Welzijnsnota 1978, opnieuw geformuleerd worden, waarbij het vooral zou gaan om de steunfunctie en de structuur daarvoor èn om de coördinatie tussen de Provincie, de andere overheden en het (complexe) maatschappelijke initiatief.
Dat de Raad voor Jeugdbeleid en zelfs de “adviesfunctie” daarbij negatief in het geding zouden zijn, kan uit het Collegeprogramma bepaald niet worden afgeleid, integendeel: Uit Artikel 8.3.2. blijkt, dat GS jeugdbeleid nog steeds willen stimuleren en wel met dezelfde taakstelling die de Raad bij zijn formatie-uitbreiding in 1986 had meegekregen: “het bevorderen van de coördinatie” op het gebied van jeugdbeleid.

Het was dan ook een onverwachte en onaangename verrassing toen uit de eerste stukken voor toekomstig welzijnsbeleid viel te interpreteren, dat de Raad voor Jeugdbeleid wel eens het kind van de rekening zou kunnen worden.
Onverwacht, omdat de Raad meende in opdracht en tot genoegen van het Provinciaal Bestuur aan het werk te zijn; onaangenaam, omdat de argumentatie oneigenlijk aandeed en zeer abstract geformuleerd was, zonder beleidsinhoudelijke afwegingen.

De Raad heeft hierover vragen gesteld en zijn voorlopig standpunt aan de Ad Hoc-Commissie kenbaar gemaakt. Die vragen zijn helaas nooit beantwoord.
Ook daarna is meermalen aandacht gevraagd voor de cruciale vraag, of de Provincie nog prioriteit wilde geven aan jeugdbeleid.
Ondertussen ging het verder ontwikkelen van toekomstig welzijnsbeleid door, gedwongen door een bikkelharde bezuinigingsnoodzaak.

Er lijkt nu geen weg meer terug. GS doen ten aanzien van de Raad het meest vergaande voorstel aan de Commissie: Opheffing met ingang van 1991.
De situatie van 1981 is daarmee terug, alsof er in die tussentijd niets is gebeurd.
De Raad heeft in zijn commentaren en aanbevelingen meermalen kenbaar gemaakt, geen structurele voorziening tot in een lengte van jaren te willen zijn, maar voor zijn opheffing de tijd nog niet rijp te achten.
Uiteraard erkent en respecteert de Raad de politieke verantwoordelijkheid van de Provincie, zijn opdrachtgeefster. De Raad zou het echter in hoge mate betreuren, als het liquideren van de Raad zou worden losgekoppeld van een fundamentele discussie over politieke verantwoordelijkheden en instrumenten voor jeugdbeleid.

In dat kader lijkt het GS-voorstel, de Raad louter op zijn subsidietitel “advisering” op te heffen en 225.000 gulden “Pro Memorie” te plaatsen, echter weinig hoopgevend.

De Raad meent dan ook, dat als uw Commissie positief adviseert over het GS-voornemen, dat dan het einde van jeugdbeleid in Noord-Holland wordt ingeluid. Temeer, omdat regio’s en gemeenten nog onvoldoende in staat geacht mogen worden, deze taak van de Provincie over te nemen.

De Raad is er van overtuigd, daar na 1991 nog tenminste één periode voor nodig te hebben met het huidige budget.
De Raad heeft in goed vertrouwen het uitvoeren van zijn werk altijd laten prevaleren en politiek krediet voor jeugdbeleid voorop gesteld boven behoud van zijn organisatie. De Raad zal dat blijven doen, al wordt nu wel het uiterste gevraagd.

De Raad meende, dat de zomer van 1982 een nieuwe politieke realiteit voor de jeugd in Noord-Holland inluidde en blijft hopen, dat het geen midzomernachtdroom gaat worden waarin, om met Shakespeare te spreken: “plichtsbesef in dienstbetoon ten onder gaat”.

Haarlem, 28 april 1989, Raad voor Jeugdbeleid NH.

Deze toespraak was het slot van de actie voor het behoud van Jeugdbeleid in N-H.:

881118: poster "jeugd, je kunt er niet omheen"
881127: brief met foto "dag jeugd, dag toekomst"
881201: brief met foto "dringen voor gesloten hek"
881205: pure chocoladeletter J met "Toespraak Sinterklaas"
881212: brief met foto "we are watching you"
881212: ontvangst statenleden door kinderencomité "goedemorgen"

In 1982 had Ruud Bogaards (6.02) al aangegeven, dat er in het nieuwe Welzijnsbeleid geen plaats meer zou zijn voor de Provinciale Raden, omdat die niet passen in een democratisch systeem. Hij had in principe gelijk, maar heeft als Hoofd van de Afdeling Welzijn ons altijd zeer loyaal bejegend, net als zijn beleidsmedewerkers Rob Wolterbeek en Elly de Vries, omdat GS en de Staten voorstander waren van het ontwikkelen van regionaal jeugdbeleid.
Zelf heeft hij de opheffing van de Raad niet mogen meemaken, omdat een korte, heftige ziekte hem fataal werd.


6.06   Damkampioen
In het voorjaar van 1990 moet het geweest zijn, dat mijn ochtendkrant (Vk) niet in de brievenbus beneden ik de hal zat. Kwam wel vaker voor. Zat ie niet helemaal achter de klep en was een van de tien appartementbewoners zo vrij de Vk er even uit te vissen. Soms zat de krant er ’s avonds dan weer in als ik thuiskwam.
Ik meen dat het deze keer op een vrijdag was, want dan ging ik wel ‘ns koffie drinken bij m’n moeder. Dan kocht ik in zo’n geval de Vk even bij Coby, een paar winkels verder in de straat. Bij haar was die krant nu echter uitverkocht, maar ze had nog wel een AD en legde die op de toonbank. Op de voorpagina stond in het kader van de damkampioenschappen een aankondiging van een interview met Jannes van der Wal of Ton Sijbrands dat weet ik niet zeker meer. Ik besloot de krant mee te nemen. De psyche van de schaker kende ik een beetje, maar het raadsel van de dammer was nog onbekend terrein voor me.
Toen ik dat weekend het interview begon te lezen, werd mijn aandacht een paar keer verlegd naar de naastliggende advertentiepagina met korte berichten; een telefoonnummer popte op. Verdorie, dat nummer ken ik; de woongroep van Eugène! Een zekere Maikel zoekt contact op het erotisch vlak. Maar er woont helemaal geen Maikel. Verbaasd en verwonderd bel ik het nummer en krijg een van de bewoners aan de lijn.
Er woont inderdaad geen Maikel, klinkt het omfloerst.
Kort daarna heb ik een treffen met Marcel, Agnes, Frénk en Lineke. Zij zijn net zo verbaasd als ik en bevestigen me in de gedachte, dat dit geen goeie ontwikkeling is.
Een paar maanden later richt ik met Eugène en Claudio een stichting op, Stichting de Binnenweg. Doelstelling: “het stimuleren en steunen van vernieuwende initiatieven op het gebied van kunst, cultuur, welzijn en beleid”. We vroegen de gemeente Rotterdam, of er een oude school of ander gebouwtje beschikbaar was. De ontvangst van de brief werd vrij snel bevestigd; de toegezegde “afhandeling op korte termijn”, laat nog steeds op zich wachten.

De Raad voor Jeugdbeleid was inmiddels ‘in liquidatie’. Het personeel had vrij snel een aantrekkelijk alternatief gevonden dankzij het provinciaal mobilisatiebeleid.
Het bestuur en de Provincie gingen er mee akkoord, dat Stichting de Binnenweg als werkervaringsproject kon worden ingezet voor hand- en spandiensten bij de opheffing.
 

6.07   De tien beste vrienden
Tegen de zomer van 1991 vertelde ik Hans en Trudy, dat ik weer ‘ns een groot feest wilde geven voor de vele vrienden en bekenden die ik een tijd niet meer had gezien.
Bij hen kwam ik regelmatig langs voor een avondje piano/blokfluit met Trudy of schaken met Hans. Hans was als jeugdouderling van de gereformeerde kerk betrokken bij de oprichting van jongerencentrum Qbus. Dat was toen gebruikelijk. Ook jeugdpastor Theo van Langen maakte namens de katholieke kerk deel uit van dat initiatief, net als de Huishoudschool, die het bestuur vormde van de MA-stichting. In die setting kwam ik dus in 1971 terecht als coördinator voor het vormingswerk.

Het idee van een groot feest raadde Hans mij sterk af. Veel beter, vond hij, zou een feest voor m’n tien beste vrienden zijn. Dat leek mij ook een leuk idee. Hij zadelde mij echter op met een moeilijke vraag: Wie zijn je tien beste vrienden?
Na een tijdje had ik de sleutel gevonden. Die tien zijn degenen, die je bij een wezenlijk probleem als eersten op de hoogte stelt. Bijvoorbeeld, als je van de dokter te horen krijgt dat je nog maar een paar weken te leven hebt. Wie ga je daar het eerst over inlichten?
En als je dat doet, wie moet je er dan bij betrekken om die goede vriend niet teveel te belasten? Zo kwam ik tot Sam en zijn gezin, Marcel, Frénk en Eugène. Dat waren er met hun partners precies 10. Begin november 1991 hebben we een bijzonder diner gehouden, Ieder had z’n favoriete muzieklijst meegenomen. Boeiende gesprekken met smakelijke gangen.
Maar er zijn toch ook nog wel erg veel mensen die ik al jaren niet gezien heb en die in genoeglijke herinnering op rustige momenten in mijn gedachten nog steeds langs komen.


6.08   PIN / Houtplein
Op verzoek van de Provincie werd ik ambtelijk secretaris voor het Werkbestuur Oprichting PIN, het Participatie Instituut Noord-Holland.
Jos Castenmiller, die voorzitter was van het interim-bestuur dat mij tien jaar eerder gevraagd had een plan te schrijven voor Jeugdbeleid, kom ik ook hier weer tegen als voorzitter. Inmiddels was hij burgemeester van een wat grotere gemeente, Uithoorn.
Het IODP, Instituut Ondersteuning Democratische Planning, moest in de reorganisatie van het welzijnswerk fuseren met het KMAC, het Katholieke Maatschappelijk Activeringswerk. Er was dedain bij de één ten opzichte van de ander en religieuze identiteit bij de ander als klamp voor specifieke deskundigheid.
Een moeilijke maar uitdagende klus dus, die een voortdurend tegenstribbelende beleidsmedewerker met promotie-aspiraties als nieuwe directeur slechts het genoegen liet, de naam PIN te kunnen veranderen in NPI, Noord-Hollands Participatie Instituut.
In mei 1992 konden we een beleidsplan inclusief uitgangspunten voor organisatie en formatie voorleggen aan de Statencommissie, waarmee het NPI een meerjarenplan kon ontwikkelen.

De Raad voor Jeugdbeleid was de facto per 1 januari 1991 opgeheven. Het liquidatieplan was in werking. Met Elly de Vries was afgesproken, dat ik een kamer bij de Dienst Welzijn op het Houtplein zou betrekken. Elly was beleidsambtenaar voor Rinus Haks, de uit CPN-Amsterdam afkomstige Gedeputeerde Welzijn. Jarenlang was zij de kristalzuivere verbinding tussen onze Raad en het Provinciaal Bestuur.
Na korte tijd in de lange gang van Welzijn merkte ik, dat een kamertje daar voor mij toch geen ideale werkomgeving was. De interambtelijke communicatiebehoefte en de gewoonte om de deuren open te houden, werkten voor mij zeer verstorend.
En met de vertrouwde Océ hardware-configuratie die inmiddels in de kelder van het Provinciehuis was opgeslagen (CPM/DTP was uit; MS-DOS/Windows was de nieuwe standaard) richtte ik een kantoortje in op m’n woonadres aan de Teunisbloem.
Daar ontstond toen de gedachte, mijn ‘recht op wachtgeld’ af te kopen binnen de mogelijkheden die het Provinciaal Reglement Arbeidsvoorwaarden mij bood.



6.09  SBW Huisvesting- & Projectfinanciering
Accommodatie voor Stichting de Binnenweg was nog steeds niet gevonden.
Omdat de gemeente niet adequaat reageerde werd besloten, Woongroep Vereniging de Binnenweg te verlaten en met Stichting de Binnenweg (SBW) een pand te zoeken voot een nieuwe woongroep. Met Eugène en Claudio vonden we dat in januari 1992 aan de Burgemeester Meineszlaan.
Op basis van een ‘HFP’, een Huisvesting FinancieringsPlan, wilde Henk, m’n oudste broer, wel een lening verstrekken. De uitgangspunten van het HFP werden gedragen door de Woongroep en de Stichting. De overeenkomst met Henk werd getekend door Eugène en Claudio, secretaris en penningmeester van de Stichting en mij, als garantsteller voor de aflossingsverplichting. Sam, de zoon van mijn broer Sam, tekende als getuige en ‘testamentair executeur’ voor het geval ik binnen de periode van aflossing zou overlijden. Hij zou er dan op kunnen toezien, dat Henk bij liquidatie van mijn vermogen niet tekort zou worden gedaan.
Zo zijn we eind februari 1992 in de Burg. Meineszlaan terecht gekomen.

Van buiten ziet ons pand er fraai uit en passend in de sfeer van de Laan. Inpandig is het een gebrekkige woning met duidelijk achterstallig onderhoud. Maar het ademt de sfeer van een oud kraakpand (en met omgevingsvriendelijke bewoners en bezoekers, hoop ik).
Casco- en funderingsproblemen komen later aan het licht (7.11).
Twee jaar later liet m’n oudste broer weten, de lening te willen opheffen. Hij kon meer rendement uit z’n geld halen dan de 8% die wij hem boden. Jammer, ik vond het een eer dat door hem mijn familie ons project steunde.
Maar het oversluiten via een hypotheek kwam wel voordeliger uit. De rente was 7,2% en wij waren als woongroep vrij van familieverplichtingen.
In 1996 is de hypotheek opgehoogd tot 180.000 gulden, omdat dak en gevel groot onderhoud vereisten. Inmiddels is die banklening teruggebracht tot 5.000 euro.
Met mijn neef Sam was er de afspraak, dat hij alsnog zal toezien op de uitvoering van mijn gedachten over nalatenschap en erfgenoten na m’n overlijden. Rond de zomer van 2021 zouden we daar een gesprek over hebben, maar daar is geen vervolg op gekomen. Inmiddels is de APP2022 als ‘annual position paper’ van het Manhattan Project 3.01 vastgesteld als basis voor het Woon-/Werkproject, gericht op ‘de wereld van morgen’.
Het voornemen is, de APP jaarlijks te actualiseren, waarmee een testamentaire nalatenschap niet meer aan de orde is.


6.10  Stichting Groot Manhattan
behartigt het woonproject, waardoor SBW projectgericht verder gaat.

In 1994 vroeg Zoot, die bij de beëindiging van de HAL-kraak naar Amsterdam verhuisde en als voorzitter de Stichting Groot Manhattan meenam, of wij het bestuur van SGM wilden overnemen. Hij had er geen tijd meer voor en de stichting zetelde statutair nog steeds in Rotterdam.
Daardoor konden we het Manhattan Project 3.01 starten als een woon-/werkexperiment op basis van twee sociaal-economische modellen voor de wereld van morgen: ‘Trybe’ en ‘Gaingate’.
SGM en SBW zijn als stichtingen verantwoordelijk voor een dekkende exploitatie. Het HFP wordt ingezet voor de huisvesting van de woongroep.
Stichting de Binnenweg, SBW, dat zich nu op gaingate en projecten kan richten, wordt gevoed via het Project FinancieringsPlan.


6.11  NH-projecten en fricties
1992 Gehandicaptenbeleid N-H / fusie Volwassenen Educatie / Maatschappelijk Activeringswerk.
 

In januari 1993 plaatsten we in Vrij Nederland, De Groene Amsterdammer, HN-Magazine, Intermediair, De Pendel, De Kleine aarde, Opzij en Elsevier Weekblad onderstaande advertentie:
Op 14 juni 1993 maakt Stichting de Binnenweg haar visie
op de zin van het bestaan openbaar.
Een enthousiasmerend perspectief voor individuele en mondiale vraagstukken en daarvan af te leiden persoonlijke, sociale, culturele, politieke, economische & wetenschappelijke handelingen.
Nadere informatie komt als een interactieve uitdaging tot de beschikking van ieder, die zich daarvoor aanmeldt via postgiro 10.17.362 ten name van Stichting de Binnenweg te Rotterdam.
Eugène doet hier de brieven aan die tijdschriften op de bus. De oproep heeft één reactie opgeleverd met de betaling van een tientje op de genoemde SBW-rekening. Het geld hebben we gestorneerd. Het effect van de advertentiecampagne leverde te weinig op om er serieus werk van te maken. Daarnaast had ook Noord-Holland nog een paar klussen met behoud van wachtgeld. Vijf jaar later zijn we aan de website begonnen.


1993 0707/12:05  Telefoon van Frieda.
De baan die ze voor mij in gedachten heeft als genoegdoening voor het liquideren van de RJB kan ze om haar moverende redenen tot haar spijt niet meer aanbieden. Of ik er niet op wil solliciteren wanneer die in het vacaturebulletin voorbij komt. Ze is erg met me begaan en biedt overleg aan met Piet Bijl, hoofd van de afdeling mobiliteit. Perspectief: Wachtgeld, een aan je inkomen gerelateerde uitkering waarmee je gedurende de baanloze periode inkomsten-derving kunt compenseren.
Vooralsnog zal ik 'met behoud van wachtgeld' de liquidatie van het Ondersteuningsinstituut NH en RJB afhandelen.

Vanaf 1982 werd ik regelmatig betrokken bij provinciale reorganisaties, omdat ik er toen in slaagde (wat KPMG à 1000 gulden per dag niet lukte) het sociaal-cultureel werk “Op de Valreep” mee te krijgen in een fusie met het Buurt- & Clubhuiswerk.
Onder het werken aan de opheffing van het Ondersteuningsinstituut Noord-Holland en de Raad voor Jeugdbeleid heb ik een 'Vademecum Liquidatieregister' voor de Provincie samengesteld na de afronding in 1994.


6.12   Een gekerstend ongeluk
Onder de titel "een schitterend ongeluk" riep Wim Kayser in de zomer van 1993 de vraag op wat, op de drempel van het derde millennium, het menselijk denken gewrocht heeft om van daaruit zich af te vragen, waar "het" toe leidt.
Met zes wetenschappers behandelde hij dit thema in een VPRO-productie vanuit een westers-christelijk perspectief. De suprematie van de gemanipuleerde westerling uitte zich in een vrezend engagement.
Mogelijk dat deze uitspraak aan achterdocht kan worden toegeschreven, maar het plaatsen van het menselijk denken op "de drempel van het jaar 2000" roept nu eenmaal vragen op. Het christendom lijkt het "westerse" denken zodanig in zijn greep te hebben, dat allerwegen aandacht gaat ontstaan voor het overschrijden van de 20ste eeuw. Alsof de mens slechts tweeduizend jaar bestaat, al het denken sindsdien begonnen is en er mondiaal dus iets bijzonders aan de hand zou zijn.

Natuurlijk, het huidige christendom heeft in zijn geschiedenis wapenfeiten op velerlei gebied. Maar het is op zich bepaald geen nieuw denken, integendeel: Dat, waarin het denken van diegene wiens geboortedag achteraf tot het jaar 0 leidde, zich onderscheidde van het denken waartegen hij zich afzette, was tijdens zijn leven soms al twijfelachtig voor zijn leerlingen en omstreeks 300 jaar na zijn geboortedag alweer grotendeels geëlimineerd uit de instituten, die zich erop beroepen de erfopvolger, beschermer of bijzondere interpretator te zijn van het gedachtegoed van hun "stichter".
Met de aanvaarding van de positie Pontifex Maximus te Rome (een cadeau van Keizer Constantijn, als herstelbetaling voor het leed dat de verslaafde Christenen was aangedaan) was er van de essentie van het Christusdomein al weinig meer over. Omstreeks het jaar duizend werden mensen die de essentie van zijn leer te veel nadruk gaven zelfs verketterd en op de brandstapel gezet. En tot in deze eeuw wordt wapentuig gezegend in de naam van degene die zei, aan zijn familie geen bijzondere verplichtingen te hebben, maar die het zwaard opheffen tegen mensen met vijandige bedoelingen ernstig afkeurde.

Het is dus maar zeer de vraag, of we in die zin zo nadrukkelijk moeten stilstaan bij wat "de eerste twee millennia" ons gebracht hebben. Daarmee wordt teveel gesuggereerd, dat de mens pas vanaf het christendom "mens" is. Dat is een te gemakkelijk voorbij gaan aan of zelfs een belediging van alle andere culturen, die misschien hun jaartelling dan niet meer op hun eigen grootheid baseren, doch die minstens evenveel hebben bijgedragen aan het menselijk denken, zo niet de moeder of broeder van het westerse denken zijn.

Het christendom zou daarentegen net zo goed gezien kunnen worden als de bakermat van discriminatie. Grieken spraken van "barbaren" als mensen onbegrijpelijke taal spraken. De westerse cultuur, doordrenkt van het christendom heeft er een negatieve lading aan gegeven. Barbaren zijn wilden geworden. Daar zal ongetwijfeld de bekeringsdrang, met kruis & zwaard of met spiegeltjes & kralen -ook daar is nog wel iets over te zeggen-, toe hebben bijgedragen.
Er zal vaak en veel aandacht gegeven moeten worden aan de stand van zaken, in het perspectief van 'globaal bewustzijn', zodat het perspectief voor de mensheid zuiverder wordt.

Het christendom is bepaald niet die stimulator geweest van de paradigma-verschuiving tussen de oudtestamentische vader en zijn nieuwtestamentische zoon, van: "Ga heen en vermenigvuldigt U!" naar "Onderzoekt alles en behoudt het goede!".
Het heeft meer als een rem op de ontwikkelingen gewerkt. Misschien niet zo rigide als Suleimon die beargumenteerde, dat één boek voldoende was en alle andere óf overbodig óf tegenstrijdig en dus verwerpelijk, maar impliciet is dit standpunt tot ver na de Verlichting wel te vinden in de verwerping van wetenschappelijke inzichten die niet direct konden of kunnen worden geïnterpreteerd als vergroting van Gods luister.

Het feit dat onze jaartelling is gebaseerd op de geboorte van een mens, zo niet bijzonder, dan toch met velen gelijk (althans naar eigen zeggen) mag niet verward worden met gedenken wat de mens zich heeft eigen gemaakt in die tweeduizend jaar die daarop zijn gevolgd.
Als die datum al symposia, herdenkingen of mediaprogramma´s rechtvaardigt, dan ware het beter, de verworvenheden van het menselijk denken eens te richten op wat christendom aan ruis in dat denken heeft ingebracht. De ruis waar veel westerlingen, godsdienstig of niet, geen besef van lijken te hebben.
De westerling draagt onbewust de idee met zich mee, dat de huidige mens pas tweeduizend jaar bestaat, al is hij archeoloog of historicus. In zijn wetenschappelijk referentiekader zit christendomruis. De doorsnee westerling heeft nog nauwelijks authentiek besef, daarin onderscheidt hij zich niet.

De christen zou zich daarnaast moeten realiseren, evenals volgers van andere geopenbaarde leerstellingen, dat als de voorouders geen angst zouden hebben gekend voor leven en dood, er geen openbaring zou zijn geweest van een reddingsreligie. Het is de angst voor het onverklaarbare, waaronder de dreiging van de dood, die religie deed ontstaan en liet evolueren tot een rituele, institutionele godsdienst.
Op zich hoeft dat geen afbreuk te doen aan mogelijk zeer waardevolle aspecten van de diverse overtuigingen die de wereld rijk is. Maar de mensheid nadert het scharnierpunt dat de angst voor het onverklaarbare overwonnen kan geraken.
Voor wie dat geloven, breekt een moeilijke tijd aan. Wie dat begrijpen, zijn dat punt gepasseerd en kunnen hun fantasie vrijelijk inzetten voor de volgende ronde:
het geloof in de toekomst
Het geloof van het verleden is door begrijpen achterhaald. De carrosserie was al verouderd, maar ook de drijvende kracht voldoet niet meer. Het is verleidelijk je onder hen te rekenen die dat begrijpen, maar het is evenzeer gevaarlijk, gewoon als christen door te gaan, zolang dat op basis van angst of "een openbaring" gebeurt.

Dat is het probleem van Wim Kayser die een schitterend geluk kerstent. Niet alleen door het te plaatsen tegen een naderend nieuw millennium, maar ook door soms irritant lang door te vragen over dilemma´s, die voortkomen uit zijn angst voor of de bias van het christendom, zonder dat als zodanig te herkennen.
Hij liet daardoor teveel liggen van de verworvenheden van het menselijk denken dat is gebaseerd op ruwweg vier miljoen jaar mensachtigheid, 200.000 jaar menselijkheid, een wereldverkenning van zo'n 30.000 jaar en een weten van 500 jaar, dat de aarde een draaiende bol is in een baan om de zon. En sinds kort nog maar, dat ons zonnestelsel een klein onderdeel is van een gigantisch kosmisch universum. (Dat de doorsnee mens nog steeds spreekt over een opkomende en ondergaande zon laten we even buiten beschouwing)
Door die beperkende scope van 2000 jaar ontstond er geen reëel perspectief voor de tijd die de mensheid nog te gaan heeft in de kwaliteit van de laatste twee eeuwen. Een onvoorziene kosmische catastrofe buiten beschouwing gelaten, is het niet onaannemelijk, dat we "halverwege" ons bestaan zijn, mits we zorgvuldig met de aardse biosfeer omgaan.
Alleen de mensheid is in staat de natuurlijk resterende tijd drastisch in te korten.
Of dan nog kan worden gesproken over "een schitterend ongeluk"..?

Zolang nog wordt stilgestaan bij het resultaat van 2000 jaar denken en de westerling gemakshalve suggereert, dat hij daar mondiaal de standaard voor stelt, valt daarvoor te vrezen. Rentmeesterschap kan soms heel enge vormen aannemen. De religieuze standaard, noch de wetenschappelijke of de politieke standaard in het westen zijn daar momenteel degelijk genoeg voor. Dat geldt ook voor de vigerende standaarden in de overige windstreken. In theorie zouden ze een heel eind komen, maar op al deze gebieden zijn er mondiaal te sterk conflicterende belangen, die zijn voortgekomen uit culturele verschillen van een ver verleden.
Colo- & Colanisering hebben daar niet volledig grip op kunnen krijgen.
Een gelukkige bijkomstigheid van een overigens zeer schitterend "ongeluk", dat miljoenen millennia eerder begonnen is.
Toeval of onvermijdelijkheid? Dat blijft de vraag.



6.13   Pont St. Esprit, Hôtel l’Europe
“De essentie van het zijn bestaat niet als objectief waarneembaar fenomeen”, betoogt P.J. Zwart op bladzijde 83 van zijn boek “Het wezen van het zijn”.
Alleen binnen systemen kun je enige zekerheid hebben, maar zelfs daarbinnen ben je niet zeker. Wie het systeem begrijpt, is een gevaar voor systeem-deelnemers die er in geloven.

Als dat waar is, zou ik zeggen: Adem in / uit, en laat je drijven in de stroom. Gödel geeft rust.

“Wat ben je aan het lezen?”, vroeg de kelner, nadat hij me al twee avonden had bediend.
“L’Essence de l’être”, vertaalde ik vrijpostig, toen ik hem de kaft liet zien.
“C’est rien”, antwoordde hij.
En ineens klinkt, nadat hij steels lachend de Chablis heeft geopend, “We will, we will rock you” door het restaurant. Ik eet nu voor de derde keer in dit hotel. Niet eerder heeft deze muziek gespeeld.
Tegen het einde van de maaltijd klinkt “La Vie En Rose”. “Madame vond dit toepasselijk”, zei de kelner onder het serveren van de koffie.



6.14   Postträgergeographie
Na Aix, waar de drukte me verjoeg, ben ik binnendoor richting Marseille gereden.

Na een tijdje mijn gevoel aangehouden te hebben, zie ik een postbode lopen. Even checken of ik goed zit. Ik vraag hem of het volgende dorp in richting Marseille ligt.
De man strijkt over z'n kin, z'n ogen gaan naar zijn wenkbrauwen van links naar rechts, alsof het antwoord in de rimpels van z'n voorhoofd ligt en hij zegt na enige seconden: "Oh la la, c'est tres compliqué, hein".
Als hij het nog wat later met zichzelf eens is, gaat de richting als volgt: “Voorlopig rechtdoor en bij het derde verkeerslicht linksaf. En daarna wel 10 kilometer almaar rechtdoor, almaar rechtdoor, rechtdoor, heel lang”. Hij krijgt zweetdruppels in z'n gezicht bij 't idee.
Zodra ik hem vertel dat ik het begrijp, glimlacht hij opgelucht: C'est tres loin, hein?"
"Oui, Merci", knik ik bevestigend. "Je vous en pris", reageert hij en trots als een erkende autoriteit stapt hij naar een huis om post af te geven. Een vrouw staat al enige tijd in de deuropening op hem te wachten.

Ik wilde persé buiten Marseille bivakkeren. Dus na twee, drie dorpjes zonder hotel en door de mededeling van een aubergiste die geen kamer over had, dat er in de nabije omgeving geen hotel was, schoot ik de eerste gelegenheid aan die zich voor deed. Hôtel Le Coin Tranquille. Na het inboeken en de koffer op m’n kamer te hebben achtergelaten, zag ik na enkele kilometers al wat alternatieven. Maar, ik had al geboekt.
Na een forse wandeling door Marseille en wat afterdinner-mijmeringen ging ik naar m’n kamer. Nu viel me pas op, dat over de gehele lengte van het bed een grote spiegel de muur ‘behangt’. De boodschap in de badkamer, dat de loodgieter niet meer langskomt om condooms en tampons uit het riool te vissen, versterkt de idee, dat het rustige hoekje met z'n discrete parking andere of betere tijden gekend heeft.
Het was trouwens een bloedmooie serveerster, die mij op verzoek van Madame, de kamer wees.

“Het was wel een beetje onweersachtig, hè”, zei Madame. Het had de halve nacht zeer zwaar geknetterd. Ik had luiken en ramen open gezet. De regen kletterde hevig, maar de wind stond goed. Met diepe teugen had ik genoten van de frisse lucht vol ‘prana’.
Dit gaat nog twee dagen zo door, volgens Madame.

Er is een merkwaardige relatie tussen het comfort van het hotel en de door de auto’s op de parking gesuggereerde sociaal-economische status van de gasten. Ik zit wat te lezen/schrijven aan een terrastafeltje en word even te hulp geroepen door Madame. Een Engelse studente heeft communicatieproblemen. Ze heeft een paar dagen geboekt en wil op zoek naar een goedkope kamer in de stad, waar ze stage gaat lopen op een lab. Het is voor haar te duur om met een taxi heen-en-weer te gaan en nu vraagt ze hulp. Ze heeft een aantal adressen die met openbaar vervoer lastig te bereiken zijn en een ander adres doet Madame schrikken: “Oh la la, zeer gevaarlijk. Daar is laatst nog een meisje met een strop om haar nek in een zak gevonden”.
Ze vraagt hoeveel geld het meisje wil uitgeven. Duizend (oude) Francs. Onmogelijk in haar ogen, daar iets voor te vinden. Madame kan haar daar ook geen kamer voor bieden. Haar hotel is ook nog eens voor ‘des amoureux’, wat ik voor de duidelijkheid maar vertaalde in ‘an one hour hotel’. Overdag is het een ‘va et vient’, maar ’s avonds en ’s nachts is het zeer rustig. “Dan is iedereen weer gewoon thuis”. Voor 1000 francs kan ze echter geen kamer geven. Ze heeft zelf veel kosten voor het leven en de organisatie.
Leuk trouwens, dat Madame -als ik bij geldgetallen even moet nadenken- overgaat in oude franken. Als ik ondertussen heb doorgerekend via de guldenwaarde, heeft ze de oude waarde genoemd en kan ik direct begrijpend reageren.
“Ik zou haar ook bij jou kunnen laten slapen”, zei Madam behulpzaam.

Ik sla na jaren weer ‘ns Gurdjieff’s ‘Beëlzebub’ open:
“waarom in de rede van de mens het denkbeeldige als werkelijk kan worden waargenomen”.
 

6.15   Hostellerie du Val de Sault
“Raffiné” noemde ze het voorgerecht. Het was een gestoomd ei met truffels rond wat eigeel en een centimeter dikke, zeer verfijnde saus. Ik antwoordde “délicate” en dat vond ze een veel leuker woord, want even later hoorde ik haar in de keuken dat woord gebruiken tegen de kok, haar man, die mij had ingeboekt.

Als vier mensen aan een tafeltje gewoon Frans praten en je ze af en toe hoort overschakelen naar Duits, pratend over plutonium en Londen, moet je dan de BVD bellen?

Les Gorges de la Nesque.
“Nesco” (Latijn voor ‘ik weet niet’), stond er op een steen gekrast.
De kloof van het niet weten, ongeveer 20 kilometer tussen Monieux en Méthamis, heeft alles in zich om ook het onredelijke tot werkelijkheid te verheffen. Heel de mensenwereld heeft je verlaten, de aarde draait haar eigen gang. Ik lig in een tentje.
Vanuit de inktzwarte duisternis hoor ik heftig neerkletterende regen op rots en tent.
Het firmament laat zich niet zien. Maar je weet: Er zijn miljarden sterren in miljarden stelsels. En continuïteit overstijgt causaliteit. Het overbrugt die kloof. Informatie is de Quintessence.


6.16   Welzijn NH
1995  Welzijnsbeleid 1996-2000
1996  Commissie Bandel "Bundel in Beweging", advies minderhedenbeleid
1998  Medewerkers Multiple Choice vragen bemiddeling bij directieprobleem.


6.17   Multiple Choice
De reorganisaties van de stichtingen voor minderhedenbeleid die met de nota ‘Bundels in Beweging’ waren ingezet, werden voor de Amsterdamse instellingen uitgevoerd in federatief verband onder het toeziend oog van de gemeente.
De fusie die in de Provincie was voorzien leidde tot grote problemen tussen het nieuwe interim-bestuur van de twee te fuseren instellingen en de zittend directeur van het voormalige ‘Peregrinus’. In overleg met de Provincie werd hem ‘Buitengewoon Verlof’ verleend in afwachting van zijn ontslag.
Ik kreeg het dringende verzoek, het interim-bestuur te ondersteunen met de fusie, de ontwikkeling van een beleidsvisie en een organisatieplan. En zo maakte ik in juni 1997 kennis met het administratie- en consulentencollectief van de twee instellingen die mij maar moesten accepteren.
Zo’n twintig mensen zaten in kleine groepen aan tafeltjes. Zij waren consulenten ter bevordering van de integratie, maar in teamverband zochten ze toch ‘hun eigen mensen’. Na een rondje kennismaken met ‘naam en functie’ constateerde ik dus, dat we per tafel aan één vlaggetje genoeg hadden om de roots van de aanzittende medewerkers kenbaar te maken. Ik zei, dat begrijpelijk te vinden bij de startfase van deze fusie, maar dat ik zoiets bij de afronding van mijn taak toch zou beschouwen als symptoom van een minder geslaagde operatie.

Als basis voor handelen stelde ik voor ‘Inclusief Denken’ en ‘Ken U zelf’, de twee pijlers van ‘Globaal Bewustzijn’.
Met een DIT, een Directie Introductie Team van 3 consulenten, te kiezen door het personeel, wilde ik de opdracht uitvoeren. Als visie voor de nieuwe realiteit legde ik de nota “De samenleving verandert, Noord-Holland verandert mee” en de nota ‘Welzijnsbeleid 1998’ voor.
Daarnaast vroeg ik ieder, na te denken over de pretentieuze doelstelling van Multiple Choice in het kader van de ‘historische rampen’ die Koestler waarneemt in ‘De Menselijke Tweespalt’.

Multiple Choice heeft tot doel:
"Het bevorderen van participatie, het voorkomen van segregatie en het stimuleren van wederzijdse acceptatie, er daarbij van uit gaande, dat de culturele identiteit van alle bewoners een te respecteren gegeven is."
Hoe kunnen we, was mijn vraag, die pretentie van Multiple Choice handhaven of interpreteren en tegelijkertijd begrijpen wat Arthur Koestler bedoelt als die stelt:

"De onafgebroken reeks rampen in de historie van de mens zijn voornamelijk te wijten aan zijn buitensporig vermogen en overmatige drang, zich te vereenzelvigen met stam, volk, kerk of zaak, en de bijbehorende geloofsbelijdenis geestdriftig en kritiekloos te omhelzen, ook al zijn de dogma's daarvan in strijd met de rede, gespeend van ieder eigenbelang en ondermijnend voor het zelfbehoud.
We worden, tegen de gangbare mening in, tot de conclusie gedreven, dat onze soort niet lijdt aan een overmaat aan agressie, maar aan een buitensporig vermogen tot fanatieke toewijding."

Met het DIT werden de vergaderingen voorbereid en de plannen uitgewerkt voor beleid en organisatie. Het DIT organiseerde werkgroepjes om onderdelen uit te werken. Af en toe kwamen we met het hele team bijeen om de voortgang van de werkgroepen te bespreken en beleidsvoorstellen voor het interim-bestuur te formuleren, inclusief profiel en procedure voor het zoeken naar een nieuwe directeur.
Hoewel deze werkwijze op onderdelen snel tot resultaten kan leiden, kon het toch niet alle intermenselijke spanningen oplossen. Die leken voor een deel ook cultuurgebonden.
Waar de ene consulent met een uitvoerige beschouwing reageerde op de voorgelegde Instituutsdoelstelling en Koestler's conclusie, stelde een ander, dit met de Imam te hebben besproken en er niet op te kunnen reageren.

In een medewerkersoverleg van november werd uitvoerig stil gestaan bij het ontbreken van collegialiteit tussen sommige groepen. Achterdocht en wantrouwen: “Het streven is er op gericht, de witten uit de organisatie te krijgen,” zei iemand.
Ik stelde voor, op heel korte termijn eens te brainstormen over Globaal Bewustzijn, dat ik bij m’n introductie al had genoemd als basisgedachte voor beleid. “Jij hebt makkelijk praten”, was de reactie van enkelen. Waarop ik besloot ze een inkijkje te geven in het woon-/werkexperiment, waarin ik participeer met twee 30-jarigen waarvan de een soms ernstig depressief kan zijn, borderline symptomen vertoont inclusief schrik voor gedachten over levensbeëindiging en de ander zich gisterenavond nog in de badkamer had teruggetrokken en gestrest van verdriet met de gedachte speelde, een eind aan zijn leven te maken.
Desondanks zijn er in ons Manhattan Project voldoende basiszekerheden om door te gaan, omdat de doelstelling een hogere waarde heeft dan het persoonlijk doel van de participanten. Daarom beslist de meerderheid altijd over de voortgang en is ieder vrij, te vertrekken.



6.18   Het Manhattan Project 3.01
De contouren van het projectperspectief en de doelstelling hadden we dus vanuit Stichting de Binnenweg (SBW) in 1993 (6.10) al aangekondigd in 8 opiniebladen. Met Stichting Groot Manhattan (SGM) erbij in 1994 konden de contouren voor het woon-/werkexperiment concreter gemaakt worden: het Woonmodel vanuit SGM en een Werkmodel vanuit SBW.

Voor mij zag het er in 1998 naar uit, dat de Provincie de reorganisatie van het Welzijnsbeleid ging afronden en ik me vanuit Rotterdam wat breder kon gaan oriënteren. Maar er moest vanuit alle betrokkenen een persoonlijke en duidelijke bereidheid getoond worden om met elkaar iets van het Manhattan Project te maken.
In het voorjaar van 1998 stelde ik voor, dat er op 8 augustus een besluit genomen zou worden over de voortgang met de vraag:
Wie gaan er mee doen? We bouwen een website en gaan het ‘Manhattan woon-/werkproject’ praktisch uitproberen.
Eugène en ik bleven over.
Woon-/werkexperiment: trybe = woonproject; gaingate = werkproject.
Website in ontwikkeling via internetprovider Xs4all.

De aankondiging daarvan, inclusief alle tekst, stuurden we als “0-nummer” via straatpost aan 30 relaties.

In de zomer van 1998 hebben we bij xs4all.nl de eerste website gepubliceerd met onze modellen voor de wereld van morgen: ‘gaingate’ en ‘trybe’.
Werkwijze: ‘Ab Ovo’, vanaf het ei, opbouwen vanaf het basisprincipe met wat we hebben.
Geen projectplan, geen subsidies. Het tientje dat we ontvingen op onze aankondiging, hebben we teruggestort.

De enige voorwaarde voor de realisering ervan lag in het motto, toegelicht in “Boven geven en onder nemen” op de site <https://gaingate.com/coolbrain/cap06.htm> Oftewel, in drie doelgroeperingen:

  1. Organisaties Instellingen Ondernemingen: Alles is zoals het is.
    Werken aan de wereld van morgen begint vandaag met alles wat er is.
    Mensen zijn er met vele, soms tegenstrijdige opvattingen. De mens komt van ver, maar manifesteert zich meer en meer als een globaal herkenbaar individu.
    De rechten van de mens, inclusief vrijheid van mening, religie, onderwijs en vereniging ontwikkelen zich steeds sneller tot globaal herkenbare, gegunde en participatie bevorderende uitgangspunten voor politiek beleid en individuele vrijheid.
    Het effect is een vruchtbare voedingsbodem voor het geloof in de wereld van morgen. 
     
  2. De overheid stimuleert globaal bewustzijn dus inclusief denken in het onderwijs.
    Wereldwijd leven bijna alle mensen <tot voor kort> vanuit een specifiek bewustzijn. Ze zijn ‘iets’ van huis uit, door de groepering, de streek of het land waar ze deel van uitmaken. Steeds vaker kom je mensen tegen die hun specifieke bewustzijn niet meer primair stellen, maar onderdeel laten zijn van hun globaal bewustzijn; de bewustzijnslaag die alle mensen wereldwijd met elkaar gemeen hebben.
    Dat is een solide basis voor inclusief denken met respect voor specifieke opvattingen. 
     
  3. Jongeren kunnen een gaingate ontwikkelen tot een basisniveau vrij van belasting.
    In de laatste jaren van het primair onderwijs zijn veel kinderen al in staat, zelfstandig of met een groepje ideeën te ontwikkelen die perspectief bieden voor een toekomstig verdienmodel.
    In een gaingate-samenwerkingsverband kunnen ze leren participeren, collectief investeren en presteren. Het vervolgonderwijs bouwt hier effectiever op voort, omdat deelinteresses onderwijsdifferentiatie vergemakkelijken. Dat leidt tot een snellere acceptatie van omstandigheden, verantwoordelijkheid voor de omgeving en buurtgerelateerde diensten en voorzieningen.

Gecoördineerd kan de samenleving wereldwijd in één basisschoolgeneratie klaar zijn voor de wereld van morgen.

Vanaf de eerste webpublicaties hebben we deze gedachten op diverse manieren uitgewerkt. De eerste, bemoedigende reactie op onze site kwam van Jos Staats uit Ierland: “Hello guys, .. ja, er zitten nog wat kleine dingetjes in de site niet helemaal goed.”
Hij adviseerde ons een webnaam te registreren. Er was toen nog maar een handvol ‘extensies’ voor het registreren van een website. Om te voorkomen dat het begrip ‘gaingate’ voor commerciële doeleinden gebruikt zou gaan worden, kozen we voor een ‘dot com’-registratie. Op 17 december 1998 waren we “www.gaingate.com” en publiceerden we de site bij Adgrafix in Ierland.
Door bedrijfsovername van Network Solutions kwamen we in de USA terecht. Wijzigingen in het web, of aanvullingen konden toen met een 27K-modem nog 20 uur in beslag nemen.


Onze webstudio op de 1e etage.

zwart-wit
rechtsboven schematische opbouw web
Aanvankelijk van ‘coolcove’, de startsituatie, naar ‘coolbrain’,
waarin via 21 caputs "knowasys" werd gepresenteerd:
knewords-knewarts-kneworlds
op weg naar ‘de schone voleinding’.

Kleurenfoto
Monitor links: Homepagina gaingate.com.
Doel: De afzonderlijk falende paradigma’s
koppelen tot een krachtig maradigma voor
de verantwoording van uw en ons probleem.
Monitor midden: Julian Lucas Informary,
3RB4-methode voor globale communicatie.
Monitor rechts: Brainoeuf,
negen walnoten op een asbak
met hyperlinks om in het web te geraken.

Een jaar later wilden we wat meer aandacht krijgen voor ‘nieuw beleid’ in een globale zoektocht naar argumenten, waarbij die van de Raad voor Jeugdbeleid als voorbeeld dienden. Stichting de Binnenweg loofde twee geldprijzen uit van 2.000 Euro. Uiteindelijk bleek het ‘solidariteitsargument’ als beste uit de bus te komen als argument voor Younger Policy:

“More than ever, younger are mature & got the right to participate in an evironmental way.”

Younger Policy, “Nieuwer Beleid”: “De wereld is voor morgen bedoeld.”
 

In maart 2001 trokken de ‘Hoeders van de Goede Zeden’ uit Iran onze aandacht. We beseften, dat in feite wereldwijd op politiek, cultureel en ritueel vlak ‘Hoeders’ actief zijn die ondanks al hun goede bedoelingen een vreselijke sta-in-de-weg kunnen zijn voor een soepele voortgang naar een betere wereld.
We wilden er 3 nomineren op basis van ‘een verkeerde toon’ en hadden er al snel twee: Creator.org (‘de superioriteit van het blanke ras’) en Vatican.va (‘ik vergeef u uw zonden’, zei de paus tegen de aanslagpleger i.p.v. ‘sta op en verlaat de gevangenis’).

In maart 2001 ontdekten we een website met als intro “Jihad en het geweer alléén; geen dialogen, geen onderhandelingen”. Die website dreigde in ons land verboden te worden.
Maar voordat onze Hoeders van Goede Zeden die site blokkeerden, hadden wij die net binnengehaald als afschrikwekkend voorbeeld van de “hoeder”, Sheik Abdullah Azzam die daarmee een plaats verwierf in de Hall of Blame.
Met verlepte Aronskelken als ‘vlag en wimpel’ kreeg hij postuum de award toegekend.
Toen een half jaar later in het verlengde van zijn verderfelijke gedachten de aanslagen op o.m. de Twin Towers werden gepleegd, kreeg onze waarschuwing pas aandacht.

Er zijn trouwens, even tussendoor, ook jihadi’s die even extreem zijn in religieuze opvatting en Gods opdracht, het zuivere geloof te verspreiden. Zij hanteren ‘het argument van Solimon’, die vond dat de Koran en de Koran alleen voldoende is om het AL van Gods schepping te begrijpen. Want: ”Boko Haram”, Boeken zijn slecht. “Boeken zijn òf tegenstrijdig en daarom vijandig aan de Koran, òf ze bedoelen hetzelfde en zijn dan overbodig, dus verwerpelijk”.
Dat leidde eeuwen terug tot vernietiging van de grootste bibliotheek die er in de Oosters-Westerse wereld te vinden was.
In kringen van deze jihadi’s is het bijvoorbeeld populair, kinderen aan te sporen alle Soera’s uit het hoofd te leren en als hoogste ideaal in het Arabisch. In mijn ogen is dit kindermisbruik.
Deze jihadi's zijn niet direct terrorist. Dit type ‘verlichte gelovigen’ kom je ook in andere religies tegen. Zelf voelen ze zich niet ‘buitensporig’, maar oprechte gelovigen.
Triest, dat velen niet ervaren/begrijpen, hoe onderdrukkend een religie kan zijn.

Daarnaast is er nog de grootste groep die als het ware Ockhams Scheermes gebruikt en aanmaningen uit de Koran hanteert zoals bijvoorbeeld de Zusters Diaconessen en de Broeders Franciscanen de Bijbel selectief gebruiken: “Zalig de eenvoudigen van geest.”
Die gelovigen zijn dienstbaar in hun omgeving. Ze studeren, werken vaak in ziekenhuizen, in het onderwijs of zijn een loyale ambtenaar. Zij verspreiden hun blijde boodschap door een enthousiasmerend optimisme. Ze zijn er van overtuigd, dat iedere nieuwe generatie weer betere gelovigen maakt in de ogen van God.

“Nee”, zei Minister Donner tegen de politiek, “gaingate.com kan niet worden verboden; die site is gepubliceerd in Amerika”. We kregen wel ‘Bram’ van de veiligheidsdienst op bezoek met een dringende vraag, de jihad-file van ons web te verwijderen.
Onze nominatie van kandidaten voor de Custodian Award, een artistieke provocatie als virtuele happening, vond bij hem geen begrip. Door zijn aandringen kwamen we hem tegemoet. We haalden de site van ons web. Overigens hadden we vanaf 9/11 onze homepagina een maand lang vervangen door de file “Mourning Days” omdat we in rouw waren door wat er gebeurde in de grote wereld waar ieder weldenkend mens met afgrijzen weerloos was èn door wat er plaats vond in onze kleine wereld, waarin m’n jongste broer zijn laatste week in ging en ons confronteerde met de zinloze tijdelijkheid van het bestaan.

In ons logboek, waarin alle bezoeken aan onze website worden geregistreerd, zagen we een dag later, dat vanuit het Ichthus College in Alphen naar onze jihad-file was gezocht. Vanuit die school ontvingen we vaker bezoek. Wereldoriëntatie mag je niet hinderen en bovendien hadden we die file omhangen met toelichting. We besloten dus die file terug te plaatsen.
Bram was daar niet blij mee, ook al hadden we de award-file ’Bramble’ genoemd. Maar verbieden kon hij het niet. Toen hij bij een van zijn bezoeken vertelde, dat hij die ochtend nog even onze site bekeken had en vanwege de games van zijn zoon onlangs een super-pc had aangeschaft, was ook zijn IP-adres al snel duidelijk. We hebben er niets mee gedaan.
Het duurde tot maart 2004, dat er nog vragen werden gesteld in de Tweede Kamer. Op de vraag van Harry van Bommel (SP) of personen van die gaingate-site zich ook bezighouden met het ronselen van personen voor de jihad, antwoordde Donner* toen: “Ik kan hierover geen nadere mededelingen doen”.
Drie jaar eerder was de SP bevreesd voor de uitverkoop van de beschaving.
Wij hadden daarop gereageerd met “De beschaving bloeit als nooit tevoren!”, maar dat was Harry vergeten klaarblijkelijk.
Jammer dat Donner geen uitspraken wilde doen over onze website.


6.19   Het Koepelberg Archief 1997
Het jaar dat m’n moeder naar Mariënhaven gebracht werd, een tehuis voor dementerenden, kocht Leo een woning in de Zeestraat en kreeg Anneke een flatje in de Koepelberg, een nieuwe wijk op een voormalige duinwal. De Koepelberg zelf was al verloren gegaan bij de Grote Afzanding die bijna twee eeuwen geleden rond Noordwijkerhout begon en omstreeks 1970 eindigde met het ‘Comomeer’, zoals het Oosterduinse Meer genoemd wordt.

Anneke ging al eerder enige malen per week naar Mariënhaven om met m'n moeder deel te nemen aan de dagactiviteiten. Zo gaf ze wat steun aan Ma die haar eigen moeder, Oma Duivenvoorde, elke zondagmiddag trouw bezocht. Vroeger al aan de Herenweg en later ook in Noordwijk, waar ze na de dood van Opa een kamer betrok in een bejaardenhuis, maar een korte tijd later naar Mariënhaven verhuisde, omdat ze al ernstig dementerend bleek.
Daar overleed ze, bijna 102 jaar oud. Onze moeder stierf daar dus ook, maar dan 14 jaar jonger.

Omdat er bij de uithuizing in 1997 geen serieuze belangstelling was voor het archiefbeheer van de Firma, is al het materiaal inclusief de inhoud van de fotoalbums in een databestand gezet en zijn de jaarversslagen in een aantal ordners opgeborgen. Anneke kreeg daar later het beheer over. De gedachte was, dat de familie haar dan wat vaker zou bezoeken om wat te kunnen grasduinen in het ‘Koepelberg-archief’.
In juni 2000 deden we een voorstel aan de familie voor een webring ‘Hensenbossie’. Margreet woont met Ton in Zuid Afrika. We hoopten ook hen op die manier wat meer te betrekken bij de beslommeringen van de familie. Niet iedereen was al actief op het web, dus zowel per e-mail als via straatpost stuurden we onze plannen rond. Er was echter nauwelijks een motiverend animo als reactie.
In juli 2000 stuurden Bep en Wim een email. Wim had op zich genomen, elke dinsdag de ijskast van Anneke even te controleren en aan te vullen. Hij had daarbij geconstateerd, dat Anneke niet in staat was, zichzelf huishoudelijk te organiseren. Ze was sterk afhankelijk van thuiszorg, vervoer met begeleiding en schoonmaakhulp.
Met Gonnie was hij gaan kijken bij Octogoon, een instelling voor mensen met niet-aangeboren hersenletsel. Zou prima bij Anneke passen, vonden ze, maar er was een wachtlijst van misschien wel 15 jaar. Ook hadden ze met haar ‘De Gading’ bezocht, een activiteitencentrum in Leiderdorp. Ze kon daar kiezen uit een voor haar interessant dagprogramma.
In die tijd kregen wij op één dag 3 brieven van haar. Op de enveloppen was voor onbekenden moeilijk leesbaar wie de geadresseerde was. Het kan dus zijn, dat de PTT ze in het vakje ‘niet bezorgbaar’ had opgeslagen en na 3 enveloppen door had, dat ze voor postcode 3022 BL waren en dat die rare krabbel daar achter ‘Rotterdam’ betekende.
Het zou ook kunnen, dat de gezinshulp ze op een dag alle 3 tegelijk gepost heeft.
Hoe dan ook, door haar moeilijke handschrift heen was in haar brieven duidelijk te lezen, dat zij in grote problemen zat. We hadden Anneke een paar jaar aan haar lot over gelaten.
In de zomer van 2000 kochten we haar een PC met monitor, eerst in de huiskamer, later met een printer/scanner in haar “slaapkantoor” bij de kast met het Koepelbergarchief. Begin jaren 80 had ze in De Mast typeles en zelfs computerles gegeven. Dat was de tijd van tekstverwerken op een blauw scherm met gele letters. Floppy erin om een brief te tikken. Was je klaar? Floppy er uit, printfloppy er in. Niet printen? schakelaar uit!
PC-2000 was voor haar een geheel nieuw concept. De harde schijf en de knop “start” om te kunnen afsluiten, zaten niet in haar geheugen. Dus was ze klaar met een document, dan bleef het: floppy er uit, stekker er uit.

Na een maand maakte ik een afspraak met Mevrouw Blank, psycholoog in Mariënhaven. Zij kende Anneke dus, omdat die met mijn moeder deelnam aan de dagactiviteiten daar.
Ik legde haar vragen voor, als:

Is Anneke nog in staat, zaken ‘vast te houden’ in een taakopdracht?
Als zij op de pc werkt in haar slaapkamer/-kantoor en even naar huiskamer of toilet moet, gaat ze daarna dan weer verder met waarmee ze bezig was?
Maak je haar eerder ongelukkig met typewerk of blij?
Kortom, wat kan ze aan?

Mevrouw Blank adviseerde, alles gewoon uit te proberen. Het was voor haar erg lastig een plausibele diagnose te stellen. Anneke had zeker geen ‘jeugddementie’, zoals wel eens werd gesuggereerd. Waarschijnlijk was het medicijnencomplex ter voorkoming van afstoting van haar nier en ter onderdrukking van diverse bijwerkingen er de oorzaak van, dat haar kortetermijn-geheugen ernstig werd beperkt.
Te vergelijken met overmatig alcoholgebruik en de dag erna niet meer weten, hoe je bent thuis gekomen. Maar je bent wel thuis gekomen; je bent niet gek of dement!

We hebben Anneke die eerste maanden praktisch dagelijks bezocht om haar te leren omgaan met een computer die een ingebouwd besturingssysteem heeft. De floppy is ‘harde schijf’ geworden. En als je klaar bent: ‘Starten om te stoppen’. Het bleef moeilijk.
Na een paar weken begroetten we haar als ze de deur opendeed met: “Starten om te …?” in het begin keek ze dan wat glazig, maar na een tijdje antwoordde ze met: “stoppen”.
We hebben in die tijd ook met leidsters van De Gading gesproken en in overleg met hen een brief geschreven aan hun bestuur om een paar pc’s aan te schaffen voor de dagbestedings-activiteiten. Er waren naast Anneke nog meer deelnemers geïnteresseerd in computergebruik.
Het viel me trouwens op, dat zij na een paar maanden de namen van de 2 leidsters kon noemen als ik bij haar thuis over die activiteiten begon.

Wat later vroeg ik haar ‘ns: “Hoe vaak ben ik hier nu geweest voor pc-training, denk je?” Ze keek me aan, sloot haar ogen half om goed in te schatten en zei vragend: “Vijf of zes keer?” “Nee”, antwoordde ik, “met vijftig of zestig zit je dichter in de buurt!”
Die eerste twee, drie maanden was ik er praktisch dagelijks. Een paar keer, als ze huilend belde dat er iets fout ging, stelde ik haar gerust met de mededeling, dat ik direct onderweg ging om even te helpen. Als ik dan een uurtje later bij haar aanbelde, deed ze glimlachend de deur open, antwoordde al dan niet correct “stoppen”, maar was inmiddels vergeten dat ik al een keer was langs geweest die dag en dat ze gebeld had over pc-problemen. Klaarblijkelijk had mijn reactie via de telefoon haar gerust gesteld en was ze in haar huiskamer tv gaan kijken of gaan puzzelen. Vooral 1000stukjes-puzzels vindt ze een uitdaging.


6.20   KA Galaxy
Op de klokslag van ‘Onnozele Kinderen 1998’, de overgang van 27 naar 28 december, fundeerden we de KA-Galaxy
Op een transparant A4-tje schiepen we de Knoway Art Galaxy waarbinnen ons ‘nieuwe systeem’ onder de noemer Knowasys op drie pijlers voor de weg naar de wereld van morgen werd aangekondigd: Knewords, Knewarts, Kneworlds.
Daarmee wilden we ook een oplossing bieden voor het Kandinsky-dilemma, dat luidt:

“Het is nu meer dan ooit onmogelijk, een geheel complete theorie te construeren”.

We lieten Kadinsky de vervolmaking uitspreken:

“Dus, het is nu meer dan ooit mogelijk, een geheel complete theorie te construeren”.

Het gaat daarbij niet om iets compleet nieuws maar om ongebaande paden naar een nieuwe beleving van wat al bestaat, zoals “wistwoorden”, woorden die je misschien niet kende, maar waarvan je wist dat ze konden bestaan. Daarom noemen we ze ‘knewords’, zoals b.v. “gaingate” en ”trybe”.
Ons Manhattan Project heeft sociaal-economisch gezien twee aspecten, wonen en werken:en we claimen als projectnaam Manhattan
Alle groepen die hun woon- of werksituatie baseren op ‘globaal bewustzijn’ kunnen een projectnaam kiezen.
Met een # (hekje, hashtag, kardinaalsteken) wordt de projectnaam gekoppeld aan trybe of gaingate. Zo claimden wij

Gaingate# Manhattan    en    Trybe#Manhattan



Hoofdstuk  VII:     Definiteit

De vervolgmaking

7.01   “HAD”, Hensenbossie Analoog Digitaal
Wim had van mevrouw Blank vernomen dat ik een afspraak had gemaakt over Anneke. Hij stelde voor, met de familie bijeen te komen en gaf de data aan, waarop hij en m’n oudste broer vanwege vakanties verhinderd zouden zijn.
We wilden nu een HAD organiseren: Een weekend met op zaterdag lunch/koffietafel met middagbespreking over een perspectief voor Anneke. Een Walk-in en een Line-in, dus praat- èn chat-mogelijkheden over de zorgen en mogelijkheden voor haar.
Op zondagmiddag een high tea met Anneke erbij. Door de Line-in optie hoopten we ook wat neven en nichten te interesseren. Zij werden door Anneke altijd royaal gefeliciteerd als ze jarig waren.
Anneke die de verjaardagskalender hanteerde als de draad van Ariadne om zich door haar doolhof van de tijd voort te bewegen, stuurde alle neefjes en nichtjes die op de lijst stonden nog vele jaren een envelop met felicitatiekaartje en briefje van 5.
Haar vraag bij het openen van de deur was altijd: “Weet je wie er deze week jarig zijn?” Meestal moest ik haar het antwoord schuldig blijven, maar zij lepelde het zo op.
Maar ook nu, met het HAD-voorstel, was er weinig tot geen animo om mee te denken; wel een ordner vol problematiek die Bep meenam. Op 4 oktober spraken we er met Anneke, Leo en Eugène over, tijdens etentje in de voormalige 'Oude S'.


7.02   Leo Online - Offline
In het vroege voorjaar van 2001 hebben we Leo ook betrokken bij de pc-lessen.
Met Anneke wandelden we wel ‘ns een rondje Zeestraat, Dorpsstraat, Patatje bij Gerard, waar Leo werkte, en door naar de Koepelberg. Leo vond het leuk, dat zij met de pc bezig was en had er zelf ook wel zin in, daar wat mee te gaan doen. Hij was van plan, zijn werktijd wat terug te brengen en zo wat tijd vrij te maken voor een beter levensperspectief.
In april kochten we een pc-monitor-printer en gaven we hem training in het gebruik ervan. Als hij er bedreven in was en het leuk vond, zou hij die over kopen. Zo niet, dan zou die hardware naar Anneke gaan, omdat zij aan een ‘upgrade’ toe was. Ze had er plezier in gekregen.
Nu we hem wat vaker zagen, viel het op dat hij fysiek problemen had. In toenemende mate zelfs zorgwekkend. Maar hij bleef geïnteresseerd in de computerles. Net als zijn buren, die graag meededen met de ‘lessen’. Tussendoor spraken we ook over een gezamenlijke huisvesting in ons dorp: Hij, Anneke, Eugène en ik.
Hij was ook al ‘ns bij de huisarts geweest en kreeg aanvankelijk eenzelfde diagnose als Pa met zijn pijn tussen de schouderbladen: "Een koudje, gaat wel over".
Op 19 maart 2001 is er bij Wim een familiebijeenkomst met z’n allen, inclusief Leo en Anneke, onder andere over een mentor voor haar, of een curator (Anneke schrijft in de marge van het verslag: “Dit gaat nooit gebeuren.”)
Het koudje van Leo werd ernstiger. Zijn bewegingen werden krampachtig, stroever.
In augustus kreeg ik een uitnodiging van Jos. Jeroen, zijn zoon, werd 21 dus echt volwassen en er werd een familiefeestje georganiseerd. Had ik maar niet gegaan, dacht ik later. Het was een gezellige ontmoeting in Dordrecht. Maar op gegeven moment raakte ik met Wim in gesprek en vertelde hem mijn zorgen over de gezondheid van Leo.
Vanaf dat weekend lijken Henk en Wim de regie over Leo’s laatste dagen te gaan voeren.
In de middag van 11 september heb ik een afspraak met Leo in het ziekenhuis, waar hij die ochtend een uitgebreid onderzoek heeft ondergaan. Voor ik naar Leiden rij, wil ik nog even bellen of er misschien nog iets nodig kan zijn en zap ik ook even in op de tv voor het laatste nieuws en whoem, daar gaat een vliegtuig een van de Twin Towers in. Half in shock loop ik naar boven, naar Eugène, om hem te vertellen dat er iets vreselijks aan de hand is in Amerika. Maar ik moet naar Leo. In de auto word ik door de publieke omroep bijgepraat.

Leo maakt een uiterst desolate indruk. Zijn vooruitzichten zijn slecht, zeer slecht. En hij had al gehoord, dat er in Amerika iets was gebeurd, dat de derde wereldoorlog kon inluiden. Na onderzoek werd duidelijk, dat hij in het ziekenhuis moet blijven.
In familieberaad besluiten we, dat er vanaf die dag altijd een van ons aanwezig zal zijn. Ik bied me aan voor de late avond en de nacht.
Die nachten waren over het algemeen héél rustig. Licht gezoem van apparatuur met soms het zachte geritsel van een verpleegstersuniform. Leo lag met zware pijnstillers in diepe rust en had meestal zijn ogen dicht. Als hij z’n ogen ‘ns opende, knipte ik met m’n ogen zoals bij onze kat als die de tuin inliep. Leo knipte dan soms terug in een hulpeloze acceptatie. Behoefte aan een gesprek had hij wel, maar “Jammer…, kan niet praten”, zei hij dan nauwelijks verstaanbaar. Dat had hij met veel moeite al meegedeeld toen hij het bed instapte, waar hij niet meer uitkwam.
Een keer raakte hij halverwege de nacht in een krampachtige paniek. Ik kon geen contact met hem krijgen en haalde de nachtzuster erbij. Die wist hem met stevig beetpakken bij de schouders en wat bijstellen van knopjes rustig te krijgen. Ook mij stelde ze gerust. Dit kan voorkomen en ik moest niet aarzelen, haar er dan weer bij te roepen. Een andere nacht merkte ik een ander soort onrust, niet zorgwekkend. Op zijn gezicht lag een glimlach en ik begreep, dat hij ook nog vredig kon dromen.

Op een ochtend kwam m’n oudste broer mij veel vroeger dan normaal aflossen. “Dan kun jij ‘ns wat eerder naar huis,” zei hij met wat papieren in z’n hand.
De ochtend daarop, ik was nog niet zo lang thuis, werd ik gebeld. Leo was in heftige paniek en zou waarschijnlijk sterven. Direct reed ik terug naar Leiden en trof daar de hele familie in onzekerheid. Leo was inmiddels tot rust gekomen en lag er weer bij zoals ik hem die ochtend had meegemaakt. Er was echter onrust in de familie en die uitte zich, zoals wel vaker gebeurde, in verlegen grappen-makerij. Totdat een zuster maande tot wat meer ingetogenheid: “U weet toch dat U hier op een afdeling bent van stervenden?”
De nacht daarop voelde ik, dat alles voorbij was bij Leo. Op een ontroerende manier leek hij zijn leven te hebben overgegeven. Het ademde, maar hij was niet meer aanwezig. Terug naar huis belde ik Eugène dat het goed was met Leo. En ik vroeg hem, het bad even aan te zetten. Dat heeft meestal een half uur nodig om vol te lopen. In die tijd kon ik thuis zijn en gelijk even de vermoeienis van de laatste dagen wegspoelen.
Een volle week na 9/11 is Leo overleden.


7.03   De besleutelde email
Slechts één keer had ik haar alleen bezocht in Mariënhaven. We hadden koffie gedronken en wat gewandeld over de lange oprijlaan met bomen, waar we zo vaak met de auto gereden hadden toen haar moeder, Oma Duivenvoorde, daar nog verbleef. Iedere zondagmiddag ging ze die bezoeken en meestal reed ik haar daarheen en haalde haar in de namiddag weer op. Soms bleef ik ook zo’n middag, als ze wat later was of iets eerder thuis moest zijn.
Toen ik m’n moeder zag bij aankomst, was ze verheugd, blij. Alles ging goed, was mijn stellige indruk. En ook de verzorgster was gelukkig met de opgewektheid en haar zin om mee te poetsen als er werd schoongemaakt. ‘Immer so fleissich’, zeiden onze Duitse gasten vroeger al over haar.
Maar toen we aan het begin van de oprijlaan omdraaiden en terugliepen, pakte ze m’n arm en drukte zich tegen me aan. En steeds langzamer werd haar pas. We kuierden naar de ingang en daar begon ze te vragen of ze met me mee mocht. Toen ik de deur opende en weer sloot, zag ik haar door het raam: “Neem me mee, alsjeblieft, neem me mee”.
In tranen liep ik naar de auto.
Ook bij de begrafenis van mijn moeder, net als twee maanden eerder bij Leo’s overlijden, ben ik niet al te zeer betrokken geweest. In de kamer waarin ze lag opgebaard, zag ik dat haar handen niet geheel volgens haar wens waren gevouwen. Daar was niets meer aan te doen. Ik had wel haar godsdienstdiploma ingelijst. Dat zette ik bij haar neer. Het was een “Getuigschrift voor het getrouw volgen van het herhalingsonderwijs in den Katechismus”. Het was in 1926 uitgereikt door Pastoor Quant, de stichter van de Jozefkerk, over wie zij ook later met zeer veel respect kon praten.
Het was haar enige getuig-schrift/diploma. Ze had tweemaal een klas over-geslagen op de lagere school, maar het enige vervolgonderwijs was de


Fröbelschool” waar ze hier linksachter zit onder het schilderij.

Zij was diep gelovig. Tegelijkertijd kon zij de ander vrij laten in het zoeken naar de eigen verantwoordelijkheid. Ze voelde zich verbonden met het religieuze mysterie. Hierdoor kon ze in principe vanuit haar geloof ook intuïtief, impulsief reageren.
Van daar uit had ze in maart 1974 spontaan een vakantie geboekt. “Zo kan het niet verder”, zei ze op een ochtend, liep naar boven, haalde uit haar linnenkast wat papiergeld en ging naar het reisbureau bij de Steeg. Veertien dagen er tussenuit met Barbara, die een paar dagen rust nodig had. Ze schreef m’n vader tot tweemaal toe, zelf niet te kunnen begrijpen, dat ze zo opeens alles in de steek kon laten. Veiligheidshalve boekte ze wel in hetzelfde plaatsje, waar ze acht jaar eerder met hem geweest was. Bijna dagelijks schreef ze over hun wandelingen rond Torremolinos soms zeer gedetailleerd. En over haar zorg of thuis alles wel goed ging.
Eenzelfde impulsieve reactie heb ik dus ervaren, toen ze mij op een ochtend zei, dat er schoolmeesters nodig waren en dat ik maar ‘ns moest kijken, waar in Heemstede die opleiding was. (3.09)

Voor de uitvaartdienst had ik een herinneringstekst geschreven. Toen ik die Barbara liet lezen, vroeg ze me of zij die mocht voorlezen. Het sprak haar erg aan.
Toen ik ’s avonds thuis kwam en de kranten van de laatste dagen doornam, zag ik bij het openslaan van de eerste krant, onder een grote foto van een oude man aan een laptop met twee sleutels op de monitorklep de tekst:

Paus Johannes Paulus II verstuurt zijn eerste boodschap per e-mail. Het is een excuusbrief aan iedereen die het slachtoffer is geworden van seksueel misbruik door rooms-katholieke geestelijken.
FOTO EPA
 


Mijn gedachte was: “Kijk, ze heeft haar eerste daad verricht daar boven.”
Die krantenfoto heb ik nog, maar ik stond klaarblijkelijk niet op de verzendlijst van het Vaticaan.

 


Rondom de ziekte van Leo, zijn overlijden en dat van onze moeder heb ik voor Anneke een afleiding kunnen vinden waar zij en ook wij met onze website veel aan hebben gehad.
In ons archief lagen nog veel scripties en beleidsstukken te vervagen in de tijd. Zij vond het heerlijk om die te digitaliseren, zodat we ze konden inhangen in ons web.
Dat was in die tijd van het karige web (“content, content, content” was de noodkreet van providers) voor ons, kleine lieden, een groot succes. Binnen de kortste keren werd een scriptie als “Het Poppenspel” een hit en zelfs in België op startpagina's gezet. Ook de werkstukken over Marsman, CJP, VJV, Jongerenwerk, Noordwijkerhout, Geschiedenis en Cultuurparticipatie zijn, net als de latere adviesnota’s voor Noord-Holland, door meer mensen gezien/gelezen dan ik tijdens het schrijven ervan me ooit had kunnen voorstellen.


7.04   Erfgenoten
Begin oktober kondigde m’n oudste broer de verkoop aan van Leo’s Huisraad. Dat bracht ons op het idee om hem en alle erven een alternatief plan voor te leggen.
Hoe mooi zou het zijn, Anneke terug naar de Zeestraat te laten verhuizen?
Zicht op de oude familiewoning, tegenover Coby waar ze tot voorheen nog elke zaterdag een krantje kocht en naast de familie Duindam, die als goede buren Leo hadden bijgestaan en die ook meededen met de computercursus.

Ze zou daar het kleine familiearchief kunnen beheren in een vertrouwder omgeving dan vanuit haar “Room with a view” zoals we de foto van haar pc-screenshot hadden genoemd.

Het uitzicht vanuit haar huiskamer:
grasveld, zonder enige herkenning van ons dorp.

Dat viel verkeerd bij de mijn oudste broer, die na 8 chargerende punten als 9e eindigde met “droom maar lekker verder weg in jouw wereldje!” De familie liet hij weten dat alles wat ik had voorgesteld “en mogelijk nog zou doen” maar beschouwd zou moeten worden als onwetendheid: “Hij heeft namelijk geen enkele bevoegdheid in de afwikkeling.”

Dat was ook helemaal niet mijn pretentie. Ik had in mijn brief alleen maar melding gedaan van mijn laatste maanden met Leo en van daar uit een alternatief aangeboden. Toen ik daarna ook nog vernam, dat van de Firma waar Leo werkzaam was geweest een fikse naheffing zou worden verlangd wegens nalatigheid ten aanzien van “werknemersrechten en werkgeversverplichtingen”, raakte ik diep bedroefd. Wie waren wij, om zo rigide de letters van de wet te zoeken teneinde de familie te knevelen, die later in een brief van mijn oudste broer, de executeur van het testament zou worden bedankt “voor de wijze waarop u onze jongste broer Leo hebt opgevangen, begeleid en gestimuleerd gedurende de meer dan 25 jaren dat hij in uw bedrijf heeft gewerkt. Wij blijven achter met de mooie herinnering, dat Leo een goede tijd bij u heeft doorgebracht.”
Ik had al iets eerder begrepen, dat een fiscalist had voorgesteld, de navordering op zijn salaris om te zetten in een gift aan de voetbalvereniging en de kerk. Dat was voordeliger voor de gedupeerde werkgever. Daar kon ik alleen maar in meegaan, had ik m’n oudste broer laten weten, als wij de helft van die “gift” voor onze eigen rekening zouden nemen, omdat wij evenzeer Leo hadden verwaarloosd. Daar werd niet op ingegaan.

In arren moede schreef ik daarop mijn vier resterende broers aan: “Broeders, wie zijn wij?”

Een dag later reageerde m’n nieuwe jongste broer, beginnend met ‘Beste Jan’.

”Beste Jan,
Sinds lang doe je voorkomen alsof de enige ‘waarheid’ alleen maar uit jouw strotje kan komen. Ooit heb je me zelfs doen willen geloven, dat je ‘lastig’ gevallen werd door een vrouwspersoon van het maagdelijke type, die maar bleef volharden in haar overtuiging, dat de nieuwe messias alleen maar via jouw ‘koker’ het levenslicht zou kunnen gaan zien.
Dat jij daarnaast niet in staat bent om weerstand te bieden aan ‘serpent’ Ellie, geeft mij echter weer de overtuiging, dat je het niveau ‘Adam en Eva’ niet ontgroeid bent….
Herpak jezelf en blijf niet langer de verwijtende vinger richting je directe familie wijzen. Probeer jezelf ervan te overtuigen, dat jij het ook fout kan zien.”

Twee dagen later kreeg ik een brief van de executeurs echtgenote:

“Broeders wie zijn wij ?
4 van de 5 broeders weten wel degelijk wie ze zijn, maar 1 ervan is van de weg geraakt en het spoor kwijt. Ik raad hem aan om professionele hulp te gaan halen als dat mogelijk is….
Ik denk dat de dood van Leo en Ma veel dieper zit dan je zelf beseft.”

Hierna komt de brief:

“Broeder hier ben ik, broeder Henk, de oudste, weet je nog?”

Die brief bevat 12 belastende opmerkingen, alle beginnend met “Vreemd, dat” en de constatering: “Jouw argumenten raken mij dus niet; in tegendeel,”
Waarna de vraag gesteld wordt:

“Moet ik dan begrijpen, waarom jij je geroepen voelt om mij en de familie steeds maar weer op zo’n belerende toon lastig te vallen en ook hier weer nog eens de zedenmeester uit te hangen?”

Vervolgens komt de aanklacht:

Jij hebt met alle onmogelijke middelen getracht om:

  1. Anneke te plaatsen in Leo’s huisje, dat iedereen en ook zijzelf, volkomen ongeschikt voor haar vindt;
  2. Met de kleinkinderen, in een poging de executeur-testamentair van Leo in zijn werkzaamheden te frustreren, een stichting op te richten;
  3. Willemse, om welke reden dan ook, ons als de ideale maatschappelijke werkplek voor Leo voor te schotelen, waarbij jij je duidelijk door hen laat beïnvloeden, lees souffleren!”

Hierna volgen nog wat alinea’s eindigend met een opmerking dat we “op de valreep van 2001 toch nog hetzelfde doel hebben gescoord!”
Daar moest ik het dus mee doen.
Dat een GGD-arts bij een indicatieadvies in opdracht van de Woningbouwvereniging enkele maanden eerder nog stelde: “Zij wil graag verhuizen naar het centrum van Noordwijkerhout om dichter in de buurt van familie en bekenden te zijn”, was de familie zelf ontgaan klaarblijkelijk.
Van mijn niet genoemde broer en zus had ik al ‘ns te horen gekregen: “Ach, je weet hoe hij is.” Maar hoe hij is, dat weet ik niet. Althans, niet anders dan dat hij altijd de beste wilde zijn.

Van jongs af aan daagde hij (drie jaar ouder) me uit:
- Hardlopen tot Meeuwenoord en terug, totdat hij verloor en er mee stopte.
- Met hem te dammen en te schaken, totdat hij verloor en er mee stopte.
- Tennissen, alleen maar felle, fanatieke slagen; niet gezellig breeduit. Daar stopte ik mee.

Hij heeft me wel leren lezen, heb ik hem een keer toevertrouwd. Niet letterlijk (dat deed mijn moeder), maar door in mijn jonge jaren af en toe een ‘Haagsche Post’ of ‘Vrij Nederland’ mee te nemen naar huis. Mijn moeder las ‘De Margriet’ en ‘De Katholieke Illustratie’; m’n vader ‘De (Nieuwe) Linie’. We hadden één dagblad. Welk, dat varieerde van de inhoud. Op een moment dat m’n vader zich niet kon verenigingen met een redactioneel commentaar, ging hij over op een andere (katholieke) krant.
Dus m’n broers opinie-/weekbladen uit een ander dan een Rooms perspectief leerden mij veel.
Een radio kwam pas in huis toen Ome Antoon een nieuwe had gekocht. Hij kwam z’n oude apparaat bij ons brengen. Ik was een jaar of tien. Mijn vader was tegen een radio in huis. Hij was bang, dat we dan geen huiswerk meer zouden maken. Om dezelfde reden was hij later tegen de televisie. Toen ik in 1975 verhuisde, heb ik m’n ouders als dank een tv gegeven. Met zwart-wit waren ze al heel erg blij.

Een paar maanden later heb ik me lijdzaam gevoegd in de gang van zaken. Ik kon me niet aan de indruk onttrekken, dat op een geforceerde manier is geprobeerd, de werkelijkheid van Leo bij te stellen. Hij had jarenlang een relatie met overburen in de Zeestraat, die niet welgevallig leek voor de familie. Ik had een zoon van hen wel ‘ns bij Leo ontmoet toen ik pc-les kwam geven. Anneke vertelde me, dat die jongen vroeger ook thuis wel ‘ns bij Leo bleef slapen. Daar was ma niet blij mee, maar verbieden deed ze dat niet.
Tijdens zijn begrafenis zag ik het verdriet van die overburen, maar er waren meer mensen die erg ontdaan waren over zijn overlijden, zo jong nog en zo snel.
Na de begrafenis kwam ik ook Jan Meeuwenoord tegen. Hij nodigde me uit, bij hem langs te komen om wat na te praten. Hij vertelde hoe hij Leo wat jaren eerder bij de spoorwegovergang Piet Gijs had meegemaakt, wanhopig twijfelend of hij de eerstvolgende trein zou nemen. Hij heeft Leo toen kunnen kalmeren en naar huis gebracht.
Tijdens de herinneringen die we wisselden over de lagere school vertelde hij en passant, dat bij hem op zolder nog steeds de doos met poppen ligt van onze poppenkastclub. Hij leek enigszins te schrikken toen hij het zich hoorde zeggen.

Na de dood van m’n moeder ben ik bij Leo’s werkgever langs gegaan. Gerard was een goede bekende. Hij had onze band, The Saints, geholpen met een startlening; twee andere broers hadden ook bij hem gewerkt. Inmiddels was de befaamde snackbar overgedragen aan zijn zoon. Daar trof ik nu ook diens moeder, de vrouw van Gerard, die door Jos ‘het serpent’ genoemd wordt. Zij waren in groot verdriet door het overlijden van Leo en onze moeder. Ze voelden zich door m’n broers zwaar miskend.


7.05   Meineszhood
Rondom de eeuwwisseling hebben we een paar keer onderdak geboden aan Roos, die met haar man vanwege verslavingsgerelateerde problemen dakloos geraakt was.
Zodra ze in staat waren een ontwenningstherapie te volgen èn huisvesting voor enige maanden bij derden in stand konden houden, zouden ze weer aanspraak kunnen maken op hulp van het Leger des Heils en een huis van de Woningcorporatie in Dordrecht.
Ook hun kinderen kwamen met hen mee en volgden hier onderwijs. De zoon verhuisde later naar Flavio, zijn biologische vader in Amsterdam. De dochter, die hier nog een paar maanden alleen achterbleef, ging naar haar grootouders in Californië. Hun ouders volgden ondertussen een ontwenningskuur in een afkickcentrum. Na een succesvol traject in 'De Hoop' kreeg het gezin weer eigen huisvesting. De zoon is bij zijn vader in Amsterdam gebleven en kwam later nog eens vertellen dat het ook hem goed ging.
Rond 2003 werden we benaderd door een vriendin van een graffiti-artiest. Vanaf het begin van onze website had Eugène als Cloneboy de map Knewarts vormgegeven. Daarin was naast zijn eigen werk ook veel aandacht voor graffiti uit de omgeving.
Dat leverde interessante ervaringen op met de denk- en leefwereld van de clan die zich met de tag '3DK' manifesteerde. Een van hen was Flow. Hij was de drijvende kracht achter 3DK, wat staat voor 3000 Kids. De groep had zich gevormd in het jaar 2000 en daarna zou dus het jaar 3000 komen, meende hij. En zij waren de kids van dat volgende jaar. Flow waren we al een paar keer tegen gekomen. En in gesprekken had hij verteld over zijn moeilijke jeugd in Rotterdam Zuid en zijn jaren in een opvoedingstehuis in Drenthe, waar hij vanaf zijn 8e woonde en ook een paar keer was weggelopen.
Hij zat nu dus in Maaszicht en zou met zijn 18e op straat gezet worden. Voor zichzelf zag hij geen problemen, omdat hij hier en daar wel vrienden en kennissen had waar hij terecht zou kunnen. Daar hij moeilijk met geld kon omgaan, werd de sociale uitkering aan zijn vader verstrekt, zodat die incidenteel ook met hem contact had.
Er hing hem ook nog een gevangenisstraf boven het hoofd. Hij dacht echter, die straf wel te kunnen ontlopen door onvindbaar te worden voor de politie. We hebben toen op hem ingepraat, dat dit een heilloze weg is. Hij was inmiddels volwassen en had een vriendin die veel om hem gaf. Zou het niet beter zijn, vroegen we hem, die straf te accepteren en te gebruiken als een rustpunt voor een nieuwe start? Daar zou hij over nadenken.
Een tijdje later belde zijn vriendin. Er was een bericht gekomen, dat Flow zich over een paar weken zou moeten melden bij de gevangenis. Of wij hem ter voorbereiding tot die tijd konden huisvesten. Daar zijn we toen op in gegaan. Terwijl wij werkten aan een dossier en data verzamelden voor zijn curriculum, oefende hij zich met lezen en schrijven via de webbrowser. Hij was zwak ontwikkeld, praktisch analfabeet, maar leerde bij het typen van webadressen, dat alles heel secuur moet worden ingevuld.
Heel content was hij met onze benadering. "Wat kun jij veel vragen...en het blijft nog leuk ook", zei hij een keer refererend aan de vele, vaak zware gesprekken die hij in het verleden had moeten voeren met politie en hulpverlening.
Op de dag dat hij zich moest melden zijn we via het instituut waar hij als kind jaren had doorgebracht, naar de gevangenis in Veenhuizen gereden. Bijna vier maanden heeft hij daar gezeten, net iets te kort om in aanmerking te kunnen komen voor een traject ‘resocialisatie’.
Met het Leger des Heils hebben we daarom zelf zo’n traject opgezet. Gezien zijn zeer gevarieerde strafblad en zijn door de begeleider van Maaszicht ervaren tendensen van meedogenloosheid en sterke stemmingswisselingen, zijn daarbij verschillende opties voor woonvormen besproken.
Ondertussen hielden we telefonisch en via ansichtkaarten contact met Flow. Bij een eerste bezoek mochten we niet verder dan de poort, voor het afgeven van wat spulletjes en het overhandigen van een contactaanvraag voor de Dienst Welzijn die we op verzoek van de Rotterdamse hulpverlening hadden meegenomen.
Na beëindiging van zijn detentie, in november 2003, is Flow nog een maandje bij ons blijven wonen in afwachting van een kamer bij De Corridor. In die periode kwam de wijkagent weer eens langs om te vragen of hij aanwezig was. Er waren wat vragen. Toevallig was Flow niet aanwezig, maar ik kon de agent toezeggen, dat ik de volgende ochtend met hem naar het bureau zou komen.

Vroeg in die volgende ochtend werd ik wakker van veel herrie en geroep. Ik rende m’n kamer uit en wilde naar beneden lopen, maar kreeg toegebruld: “Blijf staan, blijf staan. Handen omhoog”. Ik keek in de loop van een wapen en een even koele blik van een stevig geharnaste agent. “Politie, Politie”, hoorde ik ondertussen ook roepen in het trapgat van de entree naar boven. De agent die mij onder schot hield, kon op mijn vraag wat er aan de hand was slechts reageren met “omdraaien, gezicht naar de muur en mond houden” of iets in die richting. Walgelijk en vernederend was die vertoning.
Aanvankelijk dacht ik nog, dat ze een willekeurige training aan het houden waren en met excuses en een cadeaubon zouden vertrekken. Maar daar kwam Flow al naar beneden. Gevankelijk werd hij afgevoerd. Wij bleven zitten met veel vragen en een in elkaar geramde voordeur.
Anderhalf uur later kwam Flow terug gewandeld. Hij was als ‘vuurwapengevaarlijk’ aangemerkt. Hij had de dag ervoor ruzie met de nieuwe vriend van z’n moeder gehad en in haar chatbox, naar zijn zeggen, geschreven: “Ik schiet 'm harstikke dood!!!”. Daarop had zijn moeder hem bij de politie aangegeven vanwege doodsbedreiging met de suggestie, dat hij een vuurwapen bezat.

De in elkaar geramde deur wilde de politie aanvankelijk niet vergoeden. Wel werd er spaanplaat in de deurpost getimmerd. Maar na een schriftelijk verzoek met een verwijzing naar de wijkagent die we hadden toegezegd met Flow op het Bureau te verschijnen, werd de reparatie toch in opdracht van de politie uitgevoerd en betaald. Gelukkig hebben we twee voordeuren en konden we tijdens het ongemak gewoon naar buiten.

Op deze foto toont Flow het schilderij dat hij voor Anneke gemaakt heeft, toen ze nog op de Koepelberg woonde.
Een paar weken later kreeg Flow zijn kamer bij de Corridor. Van daaruit heeft hij zijn semi-nomadisch bestaan weer opgepakt en is bij een vriendin en hun zoontje gaan wonen.
In 2008 hebben we hem nog bijgestaan in een rechtszaak.
Omdat hij naar behoren kon aantonen dat hij zijn leven goed op orde had, kreeg hij slechts een voorwaardelijke straf.

Twaalf jaar later zagen we hem bij SBS6 in een programma over mensen die gevolgd gaan worden bij het verwijderen van hun tattoos. Zijn gezicht zat er al vol mee, de laatste keer dat hij bij ons op visite kwam. En als altijd was hij ook nu op tv, net als zijn nieuwe vriendin, vol vertrouwen over 'n goede afloop.


Vanaf 2004 groeide bij ons de idee, dat gezinsondersteunende hulpverlening niet zou moeten resulteren in uithuisplaatsing ver weg, maar binnen het postcodegebied of rond de basisschool van het kind. Op die manier zou het opgroeiende kind in een vertrouwde omgeving kunnen blijven van (school)vriendjes en bekenden uit de buurt. Op ons web maakten we een opzet voor de ideale wijk "Meineszhood". In deze wijk plaatsten we het "Hôtel Lieu", de buurtherberg als gezinsaanvullende voorziening. De naam is een variant van het Hôtel Dieu, zoals vroeger in Franse steden de ziekenherberg genoemd werd.

Met een overzicht van winkels en diensten in de buurt zou een interessante website kunnen ontstaan. Binnen de Kerngroep Meineszbuurt was er voldoende belangstelling voor het ontwikkelen van een website. Met Els, Veró en Lydia hebben we een voorstel ontwikkeld voor 'n 'redactiestatuut', maar tot een redactie kwam het niet. De al jaren zieltogende Meinesz.info werd een paar jaar later zelfs opgeheven.
In die tijd werd Sascha geboren en de webarchief-cd die we bij dergelijke, essentiële updates uitbrengen droegen we met het boekje "Wat je droomt ben je zelf" deze keer aan hem op. Els die als zelfstandige vrouw een druk bestaan heeft, schakelde ons soms in als oppas. En als het in Den Haag eens wat later werd, haalden we Sacha op van de peuterspeelzaal en at hij bij ons mee.

In juli 2006 kopte NRC “Rotterdam leidend in verloedering”. Dat bracht ons op de gedachte, een “wereldwijk netwerk” te organiseren voor globaal bewustzijn. We hebben alle NL-postcodewijken verzameld en voor de Rotterdamse wijken de websites in één overzicht toegankelijk gemaakt.

In 2007 brachten we bij de geboorte van het eerste kind van Kim en Florentijn de CD ‘Das Adobe’ uit: “Kneden en Knutselen voor Buurtbeleid. Een ‘informary” met links naar actuele informatie over beleid, scanreading van projecten en ‘groeibriljantjes’ als voorbeeld voor de bewonersgroep.

In 2009 hebben we met Els en zeven buurtbewoners een petitie georganiseerd over handhaving van de 30KM-zone in de Meineszlaan. Deze Melle-petitie is met ondertekening door 173 bewoners door de initiatiefgroep aangeboden aan de wethouder van Delfshaven, de verantwoordelijke wijkraad.


7.06   Het Slaapkantoor
Anneke heeft, zoals al gezegd, in die eerste jaren van deze eeuw meer dan 20 rapporten, adviezen en lezingen gedigitaliseerd, die we daardoor makkelijk in ons web konden plaatsen.

We hadden uiteraard ook de optie om ze thuis in te scannen met OCR en te bewerken voor de website, maar als ze met iets klaar was vroeg ze om een volgende opdracht. En het deed haar zichtbaar goed, daarmee bezig te zijn. Punctueel hield ze de tijd bij op een kladje dat als bladwijzer diende, waar ze gebleven was. En als dat papiertje ‘ns verkeerd was ingestoken, kon het gebeuren dat een hoofdstuk dubbel werd ingevoerd.

Haar grote hobby was klaverjassen op de pc. Uit de statistiek kon je opmaken, dat ze niet altijd alle spelletjes uitspeelde. Dan was het etenstijd klaarblijkelijk. Maar haar winstscore lag altijd ver boven de 50%. Ook haalde ze vaker dan haar pc-tegenstander een pit.

Nu ze haar draai op wat we noemden het ‘slaapkantoor’ gevonden had, ging onze prioriteit voor hulp weer naar ‘vraag en antwoord’. Als ze belde dat de inkt op was of de pc problemen had, dan reageerden we binnen 1 à 2 dagen. Was het papier op, dan namen we niet een nieuw pak mee, maar een velletje of 20. Maar ze belde vaker voor een film die op tv was en die wij wel leuk zouden vinden dan voor kantoorsupplies.
Was er iets met de pc, dan namen we die mee voor onderhoud. Dat was ook, nadat we een paar keer bij haar hadden geconstateerd, dat de datum niet correct was. Die stond dan zomaar een paar jaar terug ingesteld. Aanvankelijk meenden we, dat iemand het leuk vond de boel te saboteren. Maar bij ons thuis kwamen we er achter, dat er op het moederbord een knoopbatterij zit die leeg kan raken. Anneke deed nog steeds te vroeg de stekker uit het contact en dan liep het afsluitprotocol klaarblijkelijk op dat batterijtje. Was dat leeg, dan kreeg je bij het opstarten de fabrieksdatum.

Haar relatie met familie en hulpverlening was niet stabiel. Sprak je over de broer die haar altijd naar het ziekenhuis reed (‘als een speer’, zei ze dan) of degene die elke dinsdag de koelkast kwam bijvullen, dan was ze zeer content. Las je de emailberichten tussen familie en hulpverlening, dan bleek altijd, dat Anneke zeer fel kon reageren.

“Ik ga nooit weg uit Noordwijkerhout. Alleen tussen zes planken.”

Ook haar memo-berichten in de huiskamer wezen op diepe angst en achterdocht:

 “Ze praten óver mij, maar niet mèt mij,”

kon ze vaak schrijven of wanhopig zeggen.

Toen me duidelijk werd, dat er binnen de familie een dossier werd bijgehouden om haar desnoods onder dwang te laten opnemen, besloot ik in dat geval als haar ‘advocaat’ op te treden. Anneke bleef het gevoel houden dat ‘ze’ dachten dat zij gek was. Ondertussen probeerde ik haar in redelijkheid te laten inzien, dat haar mogelijkheden in zelforganisatie heel erg beperkt waren. Ze was al eens een paar keer ongenadig gevallen en zelf opstaan lukte haar niet altijd. Het kon dan uren duren voordat de thuiszorg haar vond en dan soms nog een collega moest bellen om haar overeind te helpen. Maar dat vergat ze zelf ook weer makkelijk.

Ik maakte ‘ns mee, naast haar aan de pc, dat er iets in de huiskamer moest worden gepakt. Ik stond op om het te halen, maar zag ’t niet zo gauw liggen. “Waar ligt ’t dan?”, riep ik teruglopend naar de hal. Prompt hoorde ik haar de stoel wegschuiven en kwam ze haastig aanlopen. Beentje over kwam ze de bocht om van haar slaapkamer, verloor haar evenwicht en buitelde tegen de badkamer. Gelukkig stond die deur dicht. Ze had anders zo maar met haar hoofd op de drempel van de douchecabine kunnen vallen. Haar overeind krijgen was niet eenvoudig. Gelukkig had ik geleerd, hoe je mensen ruggelings omhoog kunt duwen. Dat lukte me bij haar ook.
Dus ook in omstandigheden van ‘even iets opzoeken’ of bij reageren op de telefoon of deurbel, kan ze te snel in beweging komen zonder haar beperkingen te beseffen.
En ongein is ze ook snel vergeten. Behalve als iets haar diep krenkt. “Ze willen me weg hebben”. Ze was dan ook achterdochtig, als vreemden iets kwamen vragen over haar fysieke gesteldheid. Toen een GGD-arts haar bezocht, omdat er een lift was aangevraagd, en haar vroeg of ze moeite had met traplopen zei ze, dat dat niet het geval was.
Hij noteerde wel, dat ze graag naar het centrum wilde verhuizen. Maar dat viel buiten zijn indiceer-opdracht. En de woningbouwvereniging Antonius van Padua vond het dus niet nodig, de flat op dat moment van een lift te voorzien. Ze had immers geen moeite met traplopen.

Veel hulpverleners of ‘intakers’ die gesprekken voeren om tot een hulpaanbod te kunnen komen, zien wel het fysieke ongemak waarmee zij zich voortbeweegt.
Haar geheugenprobleem wordt echter nauwelijks onderkend, omdat Anneke rap van de tong is, overtuigend kan reageren op vragen over bekwaamheid, en haar beperkingen makkelijk vergeet. “Hoe lang hebt U daar al last van?”, vroeg ’n LUMC-arts ‘ns, wijzend naar een pukkeltje op haar hoofd. “Een week of drie/vier”, antwoordde ze direct zonder blikken of blozen, terwijl "een jaar of drie/vier" dichter bij de waarheid zat.
 

7.07   Palmburen
Vanuit de Van der Palmstraat, de zijstraat waar onze tuin aan grenst, ontstond rond 2004 een nieuw contact toen een van de kinderen, schoppend tegen de poort, aandacht vroeg.
Een bal was over de schutting gevlogen, maar bij het eerste huis om de hoek kreeg hij geen gehoor. Dat huis heeft echter geen tuin. Die zijgevel loopt taps toe en dat huis is aan de achterzijde naast onze keuken nog maar één meter breed. Het stond al een tijdje leeg. Later leerden die kinderen bij ons, het tweede huis, aan te bellen. We liepen dan naar de tuin, op zoek naar de bal en gaven die terug.
Eens kwam een bal achter in de vijver terecht op een voor ons onbereikbare plek. De kinderen geloofden dat niet en wilden zelf gaan kijken. Vanaf die tijd was ons huis in het bijzonder op de zondagmiddag voor hen een bijzondere bestemming.
Aanvankelijk was een van de families, de grootste, daar niet blij mee. Die familie woonde in een gerenoveerd dubbel huis en bestond uit een oma en haar twee inwonende zonen met hun gezin. Als de ouders het druk hadden, werden de kinderen naar oma gestuurd.
Oma droeg het oudste jongetje op, ons huis te inspecteren op alcohol. Als wij bier in huis hadden, zouden zij niet bij ons mogen spelen. Toevallig hadden we dat niet in voorraad. En we hebben het ook niet meer in huis gehaald, totdat hij een paar maanden later vertelde, dat zijn vader af en toe een biertje dronk.
Wel vond Sefa op zijn zoektocht de Koran en instrueerde hij me, dat het heilige boek boven op de stapel hoorde te liggen. Bij de Islamitische Boekwinkel kocht ik nog  een paar leesboekjes voor kinderen, zodat we ook wat aan lezen zouden kunnen doen. Maar de kinderen waren vooral geïnteresseerd in tekenen en internet. Het viel daarbij op, dat de meisjes vooral zochten naar sites met westers speelgoed en kleding. De jongens speelden liever schietspelletjes als ("ja dat mogen we thuis ook") Unreal. De vrome verhaaltjes uit de boekjes waren aan hen niet besteed. Voor mij waren ze erg leerzaam. Er is nauwelijks verschil tussen de wonderlijke belevenissen van de kleine Mohammed en die van de kleine Jezus die mijn moeder me vroeger voorlas.

Wel kreeg Aqaba een nieuwe dimensie. Ik kende die plaats tot dan voornamelijk van de film Lawrence of Arabia, waarin Sharif Hussein bin Ali had meegevochten met de belofte bij overwinning goud te krijgen van The British Empire voor hemzelf en zijn manschappen.
Als ze de stad in handen hebben, loopt de Sharif dan ook gruizig op een grote schatkist af. Hij opent die, ziet bovenop alleen maar velletjes papier, graait dat met grove gebaren uit de kist, tot op de houten bodem en schreeuwt woedend: "No gold in Aqaba!". Ondertussen dwarrelen de Engelse ponden naar de grond.

In een van die leesboekjes stond een ander verhaal. De hele bevolking van Aqaba heeft zich tot Allah bekeerd en de Koran omarmd. Dat komt hen duur te staan. De stad wordt belegerd door de vijand en de mensen dreigen te verhongeren. Dan stappen de Wijzen door de poort naar de vijand en vragen belet bij de Hoofdman. Zij werpen zich op de grond en smeken hem, de omsingeling op te heffen: "Heer, wij doen niets dat buiten Aqaba verboden is".
Een lege schatkist; het goud zit in het gedrag van de mensen. De legerhoofdman trekt zijn troepen terug.

Wij noemen dit 'Het argument van Aqaba':
"Zij doen binnen niets dat buiten verboden is; we laten hen daarom met rust".

Af en toe kwam oma de kinderen ophalen. Een enkele keer is ze binnen wezen kijken, hoe de kinderen bezig waren. Ze was heel vriendelijk, maar een gesprek aanknopen bleef erg moeilijk. Oma sprak alleen Koerdisch. Ook haar kleinkinderen begrepen haar niet of nauwelijks. Het was voor hen niet leuk bij haar. En er was niets te doen. Daarom maakten we in dat eerste jaar een sinterklaassurprise voor oma met tekenspullen, spelletjes, speculaas en strooigoed. En bij een beuling van amandelspijs stopten we een lang gedicht in eenvoudig Nederlands, door kinderen makkelijk voor te lezen.
Op het pakket plakten we haar naam en adres met als afzender: Sinterklaas, Koepelberg Kantoor, Noordwijkerhout. Toen de man van Post.nl, die meermalen per week wel een pakketje voor een van de buren bij ons aflevert, langskwam, wilde hij graag dat pakket even bij oma om de hoek brengen. Via ons weblog zagen we, dat een dag later het Koepelberg Kantoor gezocht was. Dat zal het raadsel alleen maar groter hebben gemaakt. "AMG laat je niet in de steek", was de webpagina waar je op terecht kwam, een overzicht van de rapporten en beleidsnota’s die een zekere ‘Anneke’ had gedigitaliseerd voor de website gaingate.com.
Maar de kinderen bleven niet lang bij oma spelen. Ze leken de situatie bij ons stimulerender te vinden. We konden hen bijstaan met schoolopdrachten en zij pasten op het huis als wij boodschappen moesten doen.
Esma mocht niet meer komen toen ze jongvolwassen werd en Myzgin moest met Berzan afscheid nemen, toen ze naar Austria verhuisden. Met tranen in haar ogen kwam zij dat vertellen. Aanvankelijk dacht ze naar Australië te gaan. Helemaal aan de andere kant van de wereldbol die op de piano staat. Maar het bleek dus Oostenrijk te zijn.
Toen Mervan eens wat later dan de anderen langskwam op een zondagmiddag, kon hij nog niet bij de deurbel. Een toevallig passerende dame zag dat en belde even aan. Toen ik de deur opende en de jongen hartelijk verwelkomde, zag ik die vrouw verschrikt opkijken.
Of het toeval is of niet, een uurtje later belden er twee agenten met de vraag of hier kinderen in huis waren en of ze even mochten kijken. Ze zagen de kinderen spelen en wilden ons even spreken. Eugène moest aan de ene kant van de kamer, ik aan de andere kant wat vragen beantwoorden en ze vertrokken weer.
Die maandagochtend werd ik wakker met een onprettig gevoel. Aanbellen O.K., dacht ik, maar die gescheiden vragenstellerij, hun outfit en het zonder identificatie binnenkomen, zaten mij niet lekker. Ik belde het dichtstbijzijnde bureau. Daar wist men van niets. Zij waren gesloten in het weekend en verwezen me door naar een ander Bureau. Ook daar was niets bekend en kreeg ik een verwijzing naar een regionaal Bureau. Daar was in de boeken niets te vinden over een bezoek aan ons adres.
Het kon natuurlijk ook zijn dat één van de vaders, die ons nogal negatief benadert omdat we zijn vrouw stimuleren en steunen met de inburgeringcursus, een foute grap heeft willen uithalen. Dat lijkt toch wat te ver gezocht misschien. Maar toen zijn vrouw was geslaagd voor de cursus en we met vier buren een mooie vaas bloemen hadden willen aanbieden, heb ik dat cadeau toch maar gecanceld.
Stel je voor, dat die man de bloemen met vaas en al het raam uit of de trap af zou gooien! De drie buurvrouwen hebben wij toen gevraagd, het inburgeringdiploma te vieren met een etentje, vrouwen onder elkaar, in een buurtrestaurant naar keuze.
Dat is op zich heel gezellig geweest, maar de gesprekken kwamen nog niet veel verder dan de constatering van de geslaagde "dat de Nederlandse man veel dienstbaarder is, omdat die de vuilniszakken wegbrengt", zoals een buurvrouw het een dag later uitlegde.

Desalniettemin is de vrouw kort daarna gescheiden van haar man en hebben we haar, toen ze terugkwam uit Oostenrijk, helpen verhuizen naar Zuid.
Aanvankelijk werd ze na die scheiding zeer verketterd door haar bij oma inwonende schoonzus, die naar zeggen van een van haar zoons ook ons niet hoog heeft zitten. Regelmatig kreeg ik te horen, hoe ze zich zeer negatief uit over andere ideeën dan de hare. Zij zou ook graag zien, dat haar kinderen niet meer bij ons komen buurten. Toen ik met haar echtgenoot eens naar een ouderavond op het Life College ging, vroeg ik hem daar naar. Hij zei, er zelf geen problemen mee te hebben: “Naar ons luisteren ze niet meer, naar jou nog wel.”

Inmiddels zijn de Palmbuurkinderen volwassen geworden en is alleen de jongste volwassene, Mustafa, nog regelmatig te gast. In zijn VMBO/MBO-loopbaan hebben we hem regelmatig kunnen bijstaan en in zijn switch naar MBO-Laborant krijgt hij nu ook huiswerk dat hij liever bij ons maakt dan thuis, waar hij geen vragen ter toelichting kan stellen. Inmiddels is hij gestopt met dagonderwijs en studeert in de avonduren HAVO/VWO. In het weekend werkt hij in de horeca.


7.08   De Oude Post
Rond maart 2013 begonnen de problemen van Anneke voor hulpverlening en familie onverantwoord groot te worden met een omvangrijke email-infostroom van oudste broer en de hulpverlening als gevolg. Zelf had ze nog steeds een ander beeld van haar werkelijkheid.
M’n oudste broer schakelde een jaar later zus Barbara en schoonzus Annie in. Dat werkte beter.

In de optiek van Anneke vormden we toen met Eugène erbij, de groep van 5, met als actieplan:

Met de hele familie wordt een verhuisplan afgesproken en op de betreffende dag zal ik haar meenemen voor een dagje Rotterdam, bij mooi weer Blijdorp.
Vroeg in de ochtend bel ik aan. Thuiszorg zou haar begeleiden met opstaan en ontbijt, zodat ze rond 8:30 uur klaar zal zitten voor vertrek. De verhuiswagen zou dan een uurtje later komen. Er wordt niet open gedaan. Ik bel nog een paar keer beneden bij de entree van de hal. Ook via het mobieltje krijg ik geen gehoor.

Er komt iemand naar buiten, gelukkig, en ik kan naar binnen, de trap op naar haar etage. Net als ik bij haar wil aanbellen, gaat de deur open en staat ze daar met een handdoek tegen haar hoofd gedrukt, T-shirt onder het bloed.
Ze is, toen ze opstond van haar tafel, tegen de muur gevallen. We lopen naar binnen en in de keuken dep ik de wond met koud water. Het lijkt mee te vallen. Met een schoon T-shirt aan loopt ze even later mee naar de auto. Op naar Rotterdam. Ze heeft niet veel zin in een wandeling in het dierenpark en we rijden dus door naar de Meineszlaan.
Ze toont totaal geen weerstand tegen de verhuizing. Mogelijk dat de kaarten met ons nieuwe telefoonnummer en “prettige verhuizing” die we een week eerder boven haar bureau en de huiskamertafel plakten, een gunstig effect hebben gehad.

Het verslag van het familieberaad met de 14 aandachtspunten, dat we bij de laatste ontmoeting met haar daar hadden achtergelaten, heeft ze voorzien van 11 commentaren in de marge en in haar typische handschrift had ze ook nog 5 A4-tjes toegevoegd. Daarnaast had ze in Word een document gemaakt:

Jan, ik heb de brief die ik gisteren gekregen heb maar overgetypt voor je want ik heb er zoveel dingen bijgeschreven, dat je mijn handschrift toch niet lezen kunt.

Naar aanleiding van een bericht van Raamwerk dat Anneke vanaf 3 mei nieuwe woning mag betreden, zijn de volgende aandachtspunten besproken”.
Mijn 1e vraag is dan: Waarom alles zonder mij besproken???

De Verhuizing:
Ik kan net zo goed van de trap afspringen en hopen dat het voor mij verkeerd afloopt en voor onze familieleden goed. Dan hoeft niemand van onze ‘lieve broers en zussen’ meer naar mij om te kijken.

Het hele verhuisplan loopt op rolletjes.
Voor wie? Niet voor mij in ieder geval!
Ik teken niets en ga nooit van Noordwijkerhout af. Alleen tussen 6 of 8 planken!”

Maar van dat al is bij ons thuis niets te merken. In de namiddag geeft ze aan wel weer terug te willen naar huis. Eugène neemt afscheid van haar met een ‘veel plezier in je nieuwe huis’.
In Sassenheim parkeren we achter De Oude Post. Daar blijkt geen achteringang te zijn. Probleemloos neemt ze plaats in haar rolstoel en we toeren naar de hoofdingang. Met een piep gaat de glazen deur open, maar er zit niemand achter de portiersbalie.
Gezien het nummer van haar appartement, moeten we een etage hoger zijn.
We rijden de lift in, een uur eerder dan afgesproken, maar tot nu gaat alles goed en gezellig. Als we de lift uitstappen met de rolstoel, staat er een deur aan de overkant open en zie ik Barbara, nog volop bezig met de inrichting. Anneke ziet haar ook. “Hé, Barry”, roept ze opgewekt, “ben jij hier ook?” en we rijden haar appartementje binnen.
Een grote slaapkamer met ruimte voor een computertafel; een zeer ruime badkamer en een huiskamer met open keuken, waar een gezin met kind niet ontevreden over zou zijn.

Anneke lijkt zich al helemaal thuis te voelen en, terwijl Barbara nog even doorwerkt, gaan wij even uitrusten op de bank. Ze kijkt rechts het raam uit en ziet daar “Zilverstroom” op een gevel staan. “Kijk”, zegt ze wijzend, “daar ga ik dan over 20 jaar heen.” We moeten er allebei om lachen.
Ze lijkt hier al meer herkenning te hebben dan op de Koepelberg, waar ze alleen maar van wist te vertellen dat ‘Dappere Do’ beneden haar woonde.

Een week later melde m’n oudste broer, die het werkelijk druk heeft met Anneke net als m’n broer Wim:

Er zijn nu al weer diverse memo-tjes gevonden bij Anneke… Deze notities heeft Wim 8 mei maar meegenomen… en ik bewaar ze in het ‘dossier’.
Op alle briefjes komt steeds maar weer naar voren dat het leven voor haar weinig zin meer heeft. Moeten we ons daar zorgen over maken, zo vraag ik jullie af, of nemen we het maar voor kennisgeving aan??

Ik heb ook wat van die notities gevonden, met haar besproken en meegenomen:

"Auto kopen!!! Verhuizen naar Noordwijkerhout!"
"Er kan niemand zonder mij te vragen geld van mijn rekening afhalen!!!"
"Ik ben gewoon als oud vuil weg gedaan. Terug naar NWHout."
"Wim geef mij eindelijk ‘ns terug: Rijbewijs, Parkeerkaart, Pinpas, Spaarbankboekjes, 2 koffers met LP’s, fotoalbums."
"Voor mijn familie (niet voor Jan) kan ik beter dood zijn. Want ik ben gewoon behandeld alsof ik gek ben en als oud vuil van Noordwijkerhout naar Sassenheim gebracht!!!"

Maar het is vooral haar oude ongenoegen, dat ze zich niet serieus genomen voelt. Niet, dat het leven weinig zin voor haar heeft. Daar hebben we ook wel over gesproken, maar meer zoals toen op haar Koepelbergbalkon.
Er waren regelmatig momenten, dat ze kon spreken over levensbeëindiging. Als alles haar teveel moeite zou gaan kosten. Ze was in die momenten dan ook niet zo kerkgevoelig en dacht er ook wel over, haar lichaam beschikbaar stellen aan de wetenschap. Ze is een van de langstlevende mensen met een getransplanteerde nier en ze heeft een afwijking aan haar chromosomen. “Dus interessant genoeg!”, kon ze vrolijk constateren.
Zo stonden we ook ‘ns op haar balkon in het zonnetje te kletsen. “En als ik er genoeg van heb, spring ik zo van het balkon”, zei ze. Ik wees haar er op hoe ze met haar armen net aan op de rand kon leunen en dus nooit er overheen zou kunnen springen. Zij keek naar de vuilnisemmer in de hoek en zei, dat ze daar wel op zou gaan staan en dan op de rand zou kunnen gaan zitten. “Let er dan wel op”, zei ik haar, “dat je met je hoofd omlaag duikt. Als je springt, kom je met gebroken benen in een invalidenwagentje terecht en ben je nog verder van huis”. Lachend gingen we weer naar binnen.
Ook nu was dit gesprek niet vanuit wanhoop of diep verdriet aangestuurd.


7.09   Al te gaer
Tegen het weekend van mijn 74e verjaardag voelde ik me niet helemaal lekker. Opkomende griep, dacht ik, en belde Barbara, m’n zus, dat ik mijn verjaardag dit keer niet vierde. Met een “sterkte en gezondheid” namen we afscheid. Sam mailde ik. Hij stuurde een mailtje terug met de beste wensen en allerlei vrome verwijzingen naar heiligen die mij ongetwijfeld wilden bijstaan.

Een maand later, 3 maart, stond Barbara met Theo, een bos bloemen en een fles wijn voor de deur. Dat was een leuke verrassing. En, zoals ook voorgaande jaren, zaten we al snel aan de koffie en werd alles besproken wat ons zo’n beetje bezig houdt in deze wereld. Het is altijd weer een boeiende ontmoeting. Twee onderwerpen staan me nog helder voor de geest.
Theo, die zich af en toe graag eens onderdompelt in een verfrissende stilte-retraite, hoewel zelf niet godsdienstig, of met Barbara verre culturen en landen bezoekt, vroeg me op gegeven moment of ik nog plannen had nu ik een aantal jaar mijn pensioen had verbruikt in Rotterdam.
“Voel je er bijvoorbeeld niet voor om de Chinese Muur eens te gaan bekijken?”
Nee, dat was de laatste 30 jaar niet bij me opgekomen. Ik moest er trouwens ook niet aan denken, zei ik hem, dat ik met een rolkoffertje bij een balie op Schiphol in de rij zou staan voor een toeristische attractie ver weg.
Alleen of met vrienden heb ik genoten van Kassel, Venetië, Griekenland of de Dolomieten. Ik heb nog in m’n eentje voor de Mona Lisa kunnen staan, voordat er beveiligingsglas hing vanwege de gigantische meute er voor. Veel musea kon je nog binnenlopen zonder lange wachtrij.
Vroeger had ik wel ‘ns wilde ideeën over wereldwijde ontdekkingsreizen. Voor een wereldreis had ik zelfs op basis van mijn netto maandsalaris in 1969 een spaarproduct gekocht dat mij jaarlijks 752 gulden zou gaan kosten en mij na 30 jaar zoveel rendement zou geven, dat ik er een zeilboot voor zou kunnen kopen om met mijn pensioen de wereld rond te zeilen.
Op zich zou ik graag naar China gaan, bijvoorbeeld op het moment dat de toegenomen interesse vanuit de universiteitsstad Sheng Zhou naar enkele specifieke files van onze website, zou leiden tot een uitnodiging voor gesprek.
Maar verder, liet ik Theo weten, haal ik sneller en beter informatie via internet binnen. Ook het Chinese Global TV-kanaal heeft regelmatig zeer boeiende documentaires over cultuur en bijzondere gebieden in China.
Zoals mijn vader genoegen nam met “Het Beste van de Wereld bij U Thuis”, waar ik toen wel ‘ns wat schamper over deed, zo kan ook ik nu genoegen scheppen in de informatie die zomaar thuis metaverseel kan worden ontsloten.
(Het profijt van het spaarproduct was inderdaad voldoende voor een zeilboot, maar bij nader inzien leek ons Manhattan Project mij toch zinvoller.)

Een andere kwestie greep wat dieper in.
We kwamen te spreken over onze jeugdjaren. Barbara is 5 jaar jonger dan ik en beiden hebben we de relatieve armoede van de naoorlogse jaren meegemaakt. Allebei hebben we, net als de andere broers en zussen, een periode gehad waarin het eigen toekomstperspectief moest worden ingewisseld voor dat van de Firma. We zijn er allemaal goed doorheen gekomen.
Op een moment kwam ook ter sprake dat ik misdienaar was in de Bavo. Theo had ik al eens verteld, kortweg, dat ik in die tijd misbruikt ben door de ‘Broeders van Liefde’, die de stichters waren van het psychiatrische ziekenhuis. Ook vroeger met de Batavieren had ik daar wel ‘ns over gesproken of met deelnemers binnen het jeugd- en jongerenwerk als een deelnemer/slachtoffer mij in vertrouwen nam.
Maar nu liep het anders. Theo of Barbara vroeg iets door en ik voelde een huilbui opkomen. Ik kon geen woorden meer vinden. Iets blokkeerde dat. Het bleef verder een leuke avond, omdat we veel andere interesses gemeen hebben. Maar als ik af en toe heel even terugdacht aan de Bavo, voelde ik die huilbui nog steeds op m’n middenrif.

De andere ochtend werd ik wakker en onder het opstaan wist ik ineens de oorzaak van die blokkade: De mails van m’n oudste broer, zijn vrouw en die van Jos daar nog eens overheen, rondom het overlijden van m’n jongste broer. Die, meende ik, waren de oorzaak.
Over m’n oudste broer werd wel als troost gereageerd met “Ach, je weet hoe hij is.” Maar ten aanzien van het grievende schrijven van Jos met de suggestie dat iedereen mij een fabulant of fantast vindt, had ik geen bemoedigende reacties gekregen. Ik ging er nog vanuit, dat ik die brief per “email, cc de anderen” gekregen had, maar dat bleek achteraf per straatpost. Dus ik weet nu niet of ‘de anderen’ er toen een kopie van gekregen hebben.
Enfin, ik wilde Jos spreken om deze kwestie recht te zetten. Maar op email en LinkedIn kreeg ik geen reactie en zijn telefoonnummer werkte niet. Dus belde ik Wim, de centrale man tussen de uitlopers van onze familie. Vroeger had hij veel respect voor me; de laatste decennia zijn we wat uit elkaar gegroeid, lijkt.
Toen ik hem vroeg, of Jos nog bereikbaar was omdat ik die wilde spreken, vroeg hij me waarover en nodigde me uit bij hem langs te komen. Een paar dagen later zaten we met Bep, zijn vrouw, aan de koffie. Een paar kleinkinderen met wie ze een kaartspel hadden gespeeld werden even apart gezet en we begonnen ons verhaal.
Hoe Barbara en Theo langskwamen en ik geblokkeerd raakte in een gesprek en dat het naar mijn idee te maken had met een brief van Jos naar aanleiding van mijn “Broeders, wie zijn wij?”.
In die brief word ik diep beledigd door Jos. Maar het deed bij Wim geen bel rinkelen. Het klonk een beetje als:
“Ik weet niet waar je het over hebt, maar Jos is gewoon thuis bereikbaar. Hij is ondertussen wel verhuisd. Zo zie je maar, het is toch goed om elkaar af en toe ‘ns te spreken.”

Jos was nu inderdaad bereikbaar en een afspraak was snel gemaakt. Een paar dagen later zat ik in zijn appartement dat hoog uitkeek over het Dordtse buitengebied. Annelyke had koffie gezet en ik begon mijn verhaal. Ook hij had, net als Wim, geen directe herinnering aan waar ik het over had.
Ik bracht hem in herinnering, dat ik in de jaren 70 in Lisse werkte: Qbus, nieuw gebouw, acties voor de inrichting, jij en Barbara hebben nog meegewerkt met poffertjes bakken, met de veiling en de loterij tijdens de rommelmarkt.
In die tijd kwam ik ’s avonds laat nog wel ‘ns bij Sam in “Den Oude S”. Soms was jij daar ook en stonden we de drukte van de dag even wat luchtig weg te praten met een drankje.

Ik legde hem nu nog eens uit dat ik toen in een periode van 3 jaar menigmaal te maken had met een meisje, dat soms Maya of Reva genoemd werd. En hoe dat arme kind onderdak vond in een ashram te Sassenheim, of resideerde in een oud Haags Hotel, of in een manische bui het halve land doortrok en relaties aanging met wie maar wilde luisteren.
Hoe ze vliegtickets boekte om met mij naar Chili te gaan, waar Salvador Allende was vermoord. Hoe haar vader, die vanwege haar Lisse verlaten had, vanuit zijn tweede huis in Drenthe geen gehoor gaf aan mijn verzoek, zich over haar te bekommeren. Totdat ze een keer een vriend van hem lastig viel in Amsterdam. Pas toen betrok hij zijn vroegere huisarts er bij. Hoe die weinig kon doen, zolang zij de arts zelf niet bezocht. Hoe zij mensen lastig viel in Kerkstraat 7 in de diepe overtuiging dat ik daar woonde en dat de ouders van Jan (Opdam, verhuisd/getrouwd) haar voor de gek hielden. Tot zij begreep, dat het Zeestraat 7 was en zij daar, diep verwaarloosd en vreselijk onfris onze moeder bezocht. Hoe Ma haar onder de douche stopte, te eten en mijn adres gaf. Hoe Maya dat naar mij toe interpreteerde als: dat zij de instemming van m’n moeder had. Hoe, als ik op de bovenste etage aankwam van mijn flat, zij daar af en toe zat te wachten in een hoekje. Hoe ik haar ook wel, als ik ’s morgens opstond en naar buiten keek, soms in yogahouding in diepe adoratie naar boven zag kijken. Hoe ze halverwege die drie jaar is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis en na enige maanden weer begon met rondzwerven en relaties aangaan met Jan en Alleman.

En inderdaad, zij heeft me diverse keren uitgenodigd, deel van haar wereld te worden omdat we samen een hemelse opdracht zouden hebben. In die dagen kon het voorkomen, dat ik mijn zorg over haar gedrag wat luchtig wilde uiten om de volgende dag weer uitgerust verder te kunnen. Daar heb ik één keer over gesproken bij Sam. Het was laat in de avond, zijn restaurant was al dicht en jij stond er bij.
De email van Henk, waarin hij twijfel zaait over de aantallen keren dat ik bij Anneke geweest ben voor pc-hulp; mij verwijt, te leven in een schijnwereld vol van eigen wijsheid en hoogmoed, die email had ik al naast me neer gelegd na het “Ach, je weet hoe hij is”.

Maar zijn reactie op mijn door zorg en ongerustheid ingegeven brief “Broeders, wie zijn wij?” en jouw brief, Jos, daar nog eens dunnetjes overheen, met verwijten en als toelichting die “gefantaseerde” verhalen over Maya, hebben mij zeer diep gekwetst.
Maar ook Jos had er geen directe herinnering aan. Die brief had ik nog niet kunnen vinden. Ik vroeg hem of hij, mocht ik die alsnog vinden, er een afschrift van zou willen hebben. “Ja, graag”, zei hij en we namen vriendelijk afscheid.
Onderweg naar huis schoot me te binnen, dat die brief wel eens in het AMG-dossier zou kunnen zitten. Ik had alleen maar in het email-archief gezocht. En inderdaad ik vond de brief. Diezelfde week stuurde ik Jos een afschrift.

Een paar maanden later heb ik voor het eerst deelgenomen aan de party die Wim jaarlijks organiseert rond de verjaardag van Anneke. Dit keer in een Wok-restaurant in ons dorp. ‘All You Can Eat’ weliswaar, maar je moet het zelf scheppen uit grote bakken die in een gaarkeuken zijn opgewarmd.
Maar, Jos was er ook. En toen ik hem bij het afscheid vroeg of hij de brief gelezen had, bevestigde hij dat en beloofde mij, er binnenkort op te reageren. Inmiddels is Anneke al weer jarig geweest, maar verhindert Corona, dat we nog ‘ns een AYCE-bijeenkomst kunnen houden. Jos een derde keer herinneren aan wat hij geschreven heeft, lijkt me niet nodig. Inmiddels is Anneke nogmaals jarig geweest en was de lockdown nog immer van kracht.

Voor zover ik dat kan beleven, is mijn blokkade weg. In ieder geval meen ik, de oorzaak ervan te hebben gevonden. Maar de effecten ervan zijn me nog niet duidelijk.
Wat is de invloed geweest van hun correspondentie aan mij en de gesprekken die ze in de familie mogelijk over mij hebben gevoerd? De HAD (7.01) werd niet echt enthousiast ontvangen, de voortgangsbriefjes van m’n oudste broer over het wel en wee van AMG bleven ‘grappig kleinerend’. Hoe dienstvaardig hij ook is en wat dat betreft respect verdient; het blijft krenkend voor onze jongste zus.
En of mijn ‘broeders en zusters’ in die zin mij ook waarderen om mijn dienstbetoon, maar verder achter hun vriendelijkheid de opvattingen delen van m’n oudste broer en zijn adjudanten, dat weet ik diep van binnen nog steeds niet. En dat kan ik ze ook niet kwalijk nemen met hun eigen gezin, waarvan de kleinkinderen inmiddels ook al volwassen worden.

En, maar dan zou mij wellicht achtervolgingswaan toegedicht kunnen worden: Is er misschien een relatie met het bezoek dat de Veiligheidsdienst ons tweemaal bracht na 9/11 in het kader van een Jihad-file die wij een half jaar eerder op onze site hadden gezet? Dat heeft tot 2004 doorgewerkt (6.17). Pas toen heeft Donner in de Tweede Kamer op vragen van de SP geantwoord, dat die teksten “weliswaar zeer verwerpelijk, doch binnen de grenzen van de wet” waren. Waarom wij die file, met waarschuwende toelichting, hadden gepubliceerd, daarover werd helaas niets gezegd.
Maar ondertussen was er wel in een chatbox op ons web een bericht gepost “JAN is een terrorist”. Die box, overwegend in gebruik bij graffiti gasten uit Rotterdam, is die dag ook bezocht via een IP-nummer van KPN Bollenstreek.
De eerste twee decennia van deze eeuw zijn we actief betrokken geraakt bij de buurt.
Voor Noord-Holland bleef ik tot 2010 passief afwachtend: “oproepbaar met behoud van wachtgeld”.
Voor de omgeving deed ik mee in een Kerngroep Bewoners Meineszlaan en het initiatief van de politie "De Buurt Bestuurt". Totdat ze eens meedeelden, ’s nachts in een PTT-tentje vanaf de rotonde te spioneren wie er allemaal op straat liepen en ons te zien als extra ogen en oren:
“Zeg ons hoe ze zijn gekleed en wij weten hoe ze heten. We hebben ze allemaal in beeld!” Dat ging ons net even te ver.
Op ons web publiceerden we een aanzet voor een website met de postcode als uitgangspunt, NL3022, en een voorbeeld voor een redactiestatuut dat we met 3 bewoners al hadden gemaakt voor een mogelijke herstart van Meinesz.info.

Bij het begin van het tweede decennium bereikte ik de pensioengerechtigde leeftijd. Maar ik voelde me dus goed en scherp genoeg om nog actief te blijven en ik wilde dat toetsen toen bij de nadering van het derde decennium mijn 75e levensjaar halverwege was.
Met een klankbordpanel van familie, buren en vrienden schreven we toen ’75 in Zicht, ‘the final concept’, een profielschets over mijn zelfredzaamheid.


7.10   De boekenstalling
Nadat mijn oudste broer getrouwd was, beschikte ik in het ouderlijk huis over een slaapkamer met terras op het dak van de bijkeuken en een studeerkamer met boekenkast.
In die tijd kreeg ik de boeken van de pastoor (4.16) die met verlof ging en was de term huisbibliotheek niet overdreven. Die boeken waren een mooie aanvulling op die ik reeds bezat. Anneke had op een kaartsysteem alle boeken per schrijver verzameld en de boeken waren grofweg ingedeeld op literatuur, wetenschap en verbinding (kunst/religie), ofwel in 3R-termen: Regio, Ratio, Religio.
Toen ik een appartement betrok aan de Maandagse Wetering combineerde ik de boeken met de slaapkamer en de doorloop naar de woonkamer, waar ook het oude bureau een plek kreeg.

In Rotterdam kochten we een huis met twee woningen (A en B, in totaal vier woonlagen). De bovenwoning werd nog een paar jaar verhuurd aan een gezin met drie kinderen; wij bewoonden met drie volwassenen de benedenwoning. Daardoor kwamen de boeken in de woonkamer terecht, waar de drie meter hoge wanden grotendeels achter de boeken verdwenen. Ze vormden ook nog een scheidingswand voor het bureau, waar ik met de Océ/CPM-configuratie m'n werk voor Noord-Holland wat uit het huiskamerzicht kon houden.
Bij de overstroming van augustus 1998 kwam het water tot ruim 25 centimeter hoog en werden er veel boeken door water aangetast. Hier en daar door de capillaire werking zelfs tot meer dan een meter hoog. Hetzelfde gold voor tijdschriften en de hoezen van veel platen die onder een multimedia-podium waren opgeslagen (muziek werd alleen nog via cd afgespeeld).
Daar de bovenhuurders inmiddels waren vertrokken hadden alle etages een woon- en een collectieve bestemming.

De boeken en platen die de waterschade hadden overleefd, werden gecategoriseerd. Zo werd, dankzij de kaartenbak van Anneke de totale schade inzichtelijk voor de verzekering en hielden we de ‘Julian Lucas Informary’ over. Deze werd onderdeel van ons web. (De informary als ID-key)
Op de begane grond werden kasten en apparaten op een verhoging geplaatst, zodat ze bij een volgende vloed niet direct waterschade zouden oplopen. De boeken werden met de platen in vier groepen geborgen in haastig aangelegde stellingen bij de Lundia gereedschapskast.
Die stellingen houden zich vooral staande dankzij de zwaartekracht. Hier en daar een spijker en voor de staande zijde de muur of een schoorsteen als steun.
Als er wordt gevraagd “Goh, heb je al die boeken gelezen?”, kan ik zeggen, dat ik ze door al die verplaatsingen tenminste negen maal in m’n handen heb gehad.
De grote waarde van een fysieke boekenverzameling is dat je, erlangs lopend, ze aanrakend, de ontroering of onthutsing die zich bij het lezen voordeed weer kunt ervaren. Daarbij kom je ook die boeken weer tegen, waarvan je na één of twee bladzijden dacht: “Nu nog even niet; nog niet aan toe.”
Dat overkwam een boek van Frederik van Eeden, dat in mijn geheugen bleef hangen als “Het geheime leven van Jezus”. Het stond in Noordwijkerhout nog in de rij met o.m. “De Kleine Johannes” en het wonderschone driedelige “Lied van Schijn en Wezen”. Van dat laatste bezat ik twee delen.

Het begin van het tweede gedicht uit deel twee:

“Wegen tot God zijn als de zonnestralen, eindeloos in veelheid, eenig in accoord”

zette mij aan om ook op zoek te gaan naar het derde deel. Uiteindelijk vond ik in een heruitgave van 1954 alle drie delen verzameld met een uitvoerige inleiding. Daarom weet ik nu het volgende:

In 1892 begon Van Eeden aan Deel I; in 1922 rondde hij Deel III af. Dertig jaar heeft hij er dus aan gewerkt. Zelf schrijft hij:

"Ik maak nooit meer dan 20 regels per dag.
Gaat het goed, dan schrijf ik er 's middags en 's avonds ook aan."

Wie alle regels van de drie delen met 12 hoofdstukken bijeen telt, komt uit op een gemiddelde van 110 regels per jaar. In die dertig jaar hield hij dus gelukkig nog tijd over om zo'n 30 andere werken te schrijven. Rond die tijd had hij veel sympathie opgevat voor het Roomse Ritueel.
Terzijde wil ik nog even opmerken, dat wie van zinsontleding houdt, in dit Lied van Schijn en Wezen volop wordt beloond. Van Eeden is een wonderbaarlijk complex schrijvend denker.

Een paar jaar geleden, toen ik meende toe te zijn aan dat geheime leven van Jezus, kon ik het boek echter niet vinden. Het stond niet bij Regio, de literatuur, en ook zag ik het niet staan bij de verzameling Religio. Zeker 3 à 4 maal ben ik de planken langs gegaan. Wel kwam ik in Studiën deel 3, een essay tegen over "Broeders", inclusief een outline, een schets van de structuur. Toen kwam ik door het lastige "De Broeders" heen: God en Duivel zijn Broeders, in wezen één. En omdat Darwin er een rol in speelt, was ik opgelucht. Van Eeden heeft in ieder geval kennis gehad van diens evolutiegedachten.

Hierna voelde ik me ook in staat, een boek van Hesse ter hand te nemen “Het Kralenspel”. Ook dat had ik, na al zijn vorige boeken verslonden te hebben, terzijde gelegd.
“Das Glasperlenspiel” heet het in ’t Duits. Een mooie bijkomstigheid, omdat kralen op zich niet doorzichtig hoeven te zijn en meer aan tellen dan aan inzicht refereren.
Toen de boeken van Hesse in de jaren zeventig als een vlottend treintje verschenen, stagneerde ineens het verschijnen van dit laatste boek. Diverse malen bezocht in Wagenaar & Van Halem om er naar te vragen. Maar nee. Problemen met de vertalers, kreeg ik een paar keer te horen. Uiteindelijk verscheen het, maar moest ik het na een paar bladzijden wegzetten. Maar nu, na De Broeders ging ik er doorheen als een mes door zachte boter.
‘Het Geheime Leven’ vond ik echter niet terug.

Gelukkig wonen we in een oud, beetje scheef staand huis in een rustige laan waar af en toe zware vrachtwagens doorheen denderen. Op een ochtend werd ik wakker geschud door zo’n wagen en hoorde een merkwaardig gekraak in de gereedschaps-/biblio-ruimte. Een van de stellingen was gaan scharnieren en de planken waren op de boeken gaan rusten. Het was de stelling van de verzameling ‘Verbeelding/Religie’. Veel boeken waren in de verdrukking gekomen en het geheel moest behoedzaam worden ontsteld.
Ik haalde eerst de bovenste plank, rustend op de twee buitenste staanders, vol met tijdschriften in het midden zwaar doorgezakt, leeg. Gelukkig stond deze stelling in de hoek van de stevige werktafel.
Staande op een omgekeerde krat kon ik precies bij de tijdschriften van de bovenste plank komen. Dux uit mijn onderwijstijd, Samenspel van het werktheater uit de VJV-jaren, de Monografieën van de Rozenkruisers, Jaargangen van Studiën en De Katholiek uit de bibliotheek van de pastoor. Het riep veel emoties op en herinneringen aan bijvoorbeeld de polemieken over het Vitalisme van Marsman, die nota bene zelf op latere leeftijd, net als Van Eeden, gecharmeerd leek van het Roomse Ritueel.
Uiteindelijk kwam ik aan op de onderste rij. Er was op de werktafel al geen ruimte meer voor opslag dus ik liep al naar de tafels bij de andere stellingen om de boeken te stapelen.
En zo waar als mijn vader en moeder geleefd hebben, zo waar is wat ik zeg over het allerlaatste boek dat ik wegnam. Het stond grijsblauwig met zijn rug tegen de muur. Toen ik het oppakte zag ik dat het “Jezus’ Leer en verborgen Leeven" van Frederik van Eeden was, de uitgave van 1919.

Achterin, waar Van Eeden nog een toelichting schreef op de door hem geformuleerde tien geboden “in signifische zin”, waarmee hij het boek afsluit, kwam ik een krantenknipsel tegen uit 2019. Toen heb ik dus nog ‘ns geprobeerd, het te lezen.
Maar ook nu: Wat een bittere pil. Ik begrijp volkomen de ‘nu-nog-even-niet-code' die ik er vroeger al aan gegeven had.
Van Eeden voert met de ‘ik’-figuur een eeuwenoud genootschap op “Broeders die troost brengen”. Dit genootschap bestond al vele eeuwen voor Jezus' geboorte en was volledig op de hoogte van zijn komst. De Ik-figuur nodigt Jezus uit, 20 jaar onder te duiken onder zijn hoede om als het ware te rijpen voor zijn openbare leven.
Ik heb hier en daar nog wat teksten gelezen uit dit boek, maar ik red het niet. Toen ik las: “Ik heb Jezus evenwel gewaarschuwd, dat zijn werk zou mislukken”, brak mijn klomp. Er staan op zich hier en daar interessante gedachten, maar de hautaine houding en de suggestie van een eeuwenoud genootschap waar alle groten der aarde bij betrokken waren, bezorgen mij een significante indigestie, zoals je wellicht al begrepen had.

Zijn laatste zin:

“Omtrent het voorafgaande geschrift over Jezus leer en verborgen leven kan ik alleen dit zeggen, dat wie het voor een fantasie of poëtische fictie houdt, stellig dwaalt.”

Die laatste zin doet een braakbal oprispen. Dat is geen prettige term, maar die beduidt, dat de prooi verslonden is. Daar leeft de uil van. De restanten geeft hij terug aan de natuur.

De braakbal:
Als arts, psychiater, schrijver, systeemdenker, idealist is Van Eeden een groot mens. Dat hij zich op latere leeftijd heeft laten dopen tot Rooms-katholiek is bedenkelijk veelzeggend.
In "Frederik van Eeden en de significa", zegt Mirne van der Cammen, Bachelor Moderne Letterkunde in augustus 2020 er in haar werkstuk over:

"Zijn hele leven was hij een zoeker, totdat hij uiteindelijk uitkwam bij het katholicisme. Hij was op zoek naar het goddelijke, het absolute. Volgens hem was dat alleen te benaderen via de dichterlijke taal en had de dichter daarom een hoge positie in de maatschappij."

"Het Zelf, de Heilige Richting” noemde Van Eeden dat in Het Lied van Schijn en Wezen.
Elf jaar later sterft hij. Over zijn levenseinde weet 'men' niet veel. Bibliotheek.nl en het Literatuurmuseum.nl schrijven beide:

“Na de mislukking van Walden en persoonlijke tegenslagen, brengt Van Eeden zijn laatste levensjaren in een depressieve toestand door.”

Hij is gestorven in de zomer van 1933.
Mijn vader was in die tijd kok in Hotel Hoek te Noordwijk. Hij heeft mij meermalen verteld, dat Van Eeden daar een kamer had. Die wilde vanwege zijn broze gezondheid de zomer doorbrengen aan de kust. Daar is Van Eeden gestorven, ziek en zwaar gedesillusioneerd.


7.11    Blok 74
Toen we ons huis kochten, hoorden we al dat de panden licht scheef staan en zagen we aanhechtingsscheuren in de zijmuren. Dat kan een ondergronds probleem zijn. De laatste 10, 12 jaar groeit landelijk de aandacht voor de kwaliteit van de fundering. Rotterdam behoort tot een van de risicogebieden, weten we inmiddels.

Eind 2019 startte de gemeente een initiatief om in onze wijk, waar de houten heipalen in ‘blokken’ voor zo’n 6 huizen zijn geslagen, per blok de eigenaren te stimuleren tot onderzoek. Wij met 9 wooneenheden in 4 panden plus een appartementenwoning vormen ‘Blok 74’ en ik mocht als contactpersoon en coördinator optreden. In zes maanden waren alle bewoners geïnformeerd en gemotiveerd tot het gezamenlijk aanvragen van een onderzoek.
De gemeente belde 1 oktober 2020. De ambtenaar van Bouw- en Woningtoezicht zei, blij te zijn met de werkwijze en de evaluatie van het proces. Dat krijgt in november een vervolg, zodra de offerte voor het onderzoek binnen is. Rond de zomer van 2021 is het onderzoek gestart en inmiddels is duidelijk, dat funderingsherstel binnen 15 jaar noodzakelijk is. De meeste eigenaren opteren voor 2023.

Bij de laatste online-bespreking bleek, dat 2024 de allervroegste mogelijkheid zal zijn, maar dat een termijn van 10 jaar realistischer lijkt.
In verband met enig fysiek ongemak en de lage urgentiescore voor medisch ingrijpen (in verband met een liesbreuk had ik in januari 2022 een intakegesprek in het Franciscusziekenhuis met april daar op volgend als maand van behandeling, maar tot nu heb ik daar nog niets gehoord.
We hebben we onze Blokgenoten gemeld, dat we daarom afzien van herstel op korte termijn:

Een handhavingstermijn van 10 jaar, zoals geadviseerd in het bijgestelde onderzoek, komt mij om de volgende redenen beter uit:

  1. Zoals ik jullie al liet weten, bewandel ik momenteel twee medische trajecten. Beide zijn niet ernstig of levensbedreigend, maar laten mij, gezien de lagere urgentiescore en de lange wachtlijsten in het ziekenhuis zeer in het ongewisse over de termijn waarop ik medisch ingrijpen mag verwachten.
     
  2. Eugène, nu 56 jaar en deelgenoot in ons woon-/werkexperiment, leeft al enige jaren met het perspectief van een sterk verminderde levensverwachting.
     
  3. Ikzelf, momenteel 78 jaar, leef met de wetenschap, dat (statistisch gezien) mijn levensverwachting minder dan 10 jaar is.

Geen van deze 3 argumenten beleven we als dramatisch of 'zielig'. We accepteren de fysieke situaties zoals die zijn en voelen ons mentaal nog steeds sterk en gezond. We hopen echter, dat jullie er begrip voor hebben, dat we liever niet in een funderingsherstelperiode terecht komen op het moment dat één van bovenstaande kwesties daadwerkelijk gaat spelen.

Urbannerdam, die namens de gemeente het herstelproces zal begeleiden, heb ik laten weten, dat, als alle andere eigenaren wel op korte termijn aan herstel willen beginnen, wij participatie zullen heroverwegen.
Daardoor kan mogelijk duidelijk worden, wat de opvattingen zijn van een paar eigenaren, die tot het laatst aan toe geen standpunt hebben ingenomen.


7.12    Burgerschap als Karweitje
Rond de zomer van 2019 belden Anas en David aan: “Heitje voor een karweitje?”
Dat was de vraag die we als scout stelden wanneer we in het voorjaar aanbelden bij de huizen in Noordwijkerhout. In de zomer gingen we ‘op kamp’, survivallen in Brabant of Drenthe. En daar hadden we geld voor nodig.
‘Heitje voor een karweitje’ was een initiatief van Scouting Nederland, die de actie steunde met een landelijke campagne. De activiteit die me het meest bij staat, was dakgoten schoonmaken. Met een ladder, emmers en troffels belden we dan aan. Als karweitje boden we ook aan, ramen te wassen. Het ‘heitje’ dat we voor de karweitjes vroegen was een kwartje, 25 cent.

Op het moment dat die twee jongens aanbelden, hadden we niet direct een karweitje. Maar na de zomer wilden we met een buurtgroepje uit het voortgezet onderwijs het thema "inburgering" bespreken. Binnen het primair en secundair onderwijs is dat al jaren een verplicht thema. Over de resultaten zijn Ministerie en Inspectie nog steeds niet positief. Voor de doorontwikkeling van ons gaingate-model met als basis “globaal bewustzijn en id-recht” is het van wezenlijk belang, dat participatie en inburgering in het denken van de opgroeiende generatie heldere en realistische concepten worden.

Met Mustafa of Sascha spraken we er wel ‘ns over en met Anas en David erbij, net van de lagere school, zou een leerlingenpanel misschien een optie kunnen zijn. Maar tijdens die gesprekken bleek, dat de begrippen Burgerschap en Participatie niet helder waren doorgedrongen in de leerstof van de panelkandidaten. Er was bij hen dus geen motivatie om er werk van te maken.
Ook een basisschool die ik had benaderd met de vraag of de panelleden hun vroegere leerkrachten zouden mogen interviewen over dit onderwerp was niet enthousiast. De school deed er volgens de directrice heel veel aan, geïntegreerd in alle vakken en de docenten hadden het allemaal zeer druk.
De leden van het panel kregen vijf euro per bijeenkomst, maar dat kon hun inzet niet versterken.
Het waren wel leuke bijeenkomsten, waarin veel is gesproken over globaal bewustzijn en ID-recht.
Corona maakte er na een half jaartje een einde aan, vlak voordat ik zelf had willen stoppen. Ik had iets van hen willen leren over hun ervaringen op school. Ik wilde hen geen les geven over begrippen waar zij zelf geen intrinsieke motivatie voor hebben.


7.13    Het lijkt zo normaal
Ons oude huis heeft aan de straatkant geen dubbel glas. De kozijnen zijn nog steeds van acceptabele kwaliteit. Aan de achterkant moesten ze vervangen worden en hebben we gelijk dubbel glas genomen. Jammer eigenlijk, want feitelijk zou het hele pand met belendende percelen ingrijpend gerenoveerd moeten worden. Dubbel glas is niet alleen gunstig voor energiebesparing; het beperkt ook geluidsoverlast.
Als mensen stevig pratend dus ons huis passeren, horen we dat al van verre aankomen. Wat er wordt gezegd dringt zelden of nooit door, omdat we er niet actief aandacht aan besteden. Soms dringt er iets door vanwege een bijzondere ‘soundscape’.
Stel je voor vanuit de verte klinkt iets dat lijkt op:

Peuter aan de wandel

“Brabbel, brabbel, brabbel?”
“Brom brom.”
“Brabbel, brabbel, brabbel?”
“Brom brom.”
“Brabbel, brabbel?”
“Brom.”
“Ik ook!”

klinkt dat laatste verheugd.
Op dat moment passeren vader en kind ons huis. De vader reageert niet meer en ze lopen in stilte verder.
‘Zonde’ denk ik, ‘zonde’. Het lijkt zo normaal, denken vanuit het kind. Waarom ziet die vader dat niet. In mijn ogen had hij z’n kind enthousiast moeten optillen en ‘face 2 face’ iets moeten zeggen in de richting van: “Goh, wat kun jij al goed nadenken en praten en wat ben ik blij dat jij dat ook vindt.”
Dat is reageren van het kind uit. Het kind zet zich met “ik ook” op gelijke hoogte.
Vader had hier niet neerbuigend of op zijn hurken moeten gaan zitten. Dat is de autoritaire of, in dit geval, de overbezorgde houding, ook al is het goed bedoeld. Maar hij moet zeker niet gewoon zwijgend doorlopen; het kind zocht mentale verbinding.

Die week heb ik gezocht waar die pedagogisch/didactische gedachte te vinden was. Aanvankelijk meende ik dat het een vrouw was die ‘Het Mierenboekje’ geschreven had. Maar dat bleek een man te zijn met een toepasselijke naam, Salzmann.
Wat later hebben we op ons web “Vom Kinde Aus” gepubliceerd met als motto “Op weg naar de wereld van morgen”. De aanbevelingen van Salzmann aan ‘Herman’, zoals hij de opvoeder/leraar noemt, hebben we daar ook bij opgenomen. Hij geeft er elf onder de kop “Voed U zelf op”.


7.14    Stagnatie Wijkontwikkeling
In het weekend van 7 februari 2021 lazen we in het NRC-katern Rotterdam een artikel van Marjolein Kooyman over de moeizame ontwikkeling van de 010-wijkraden. Volgens een evaluatie van de Erasmus Universiteit komt er een “somber beeld” naar voren.
Daar wij ons betrokken voelen bij het ontwikkelen en versterken van nieuw beleid, gebaseerd op omgevingsverantwoordelijkheid, wilden we spontaan een notitie schrijven voor de betreffende wethouder, mevrouw B. Katthmann. Bij nadere beschouwing van het artikel lazen we echter, dat de Wethouder nog maar een paar dagen deze functie uitoefent. Daarom beperkten we ons tot een memo, een praatpapier voor B&W en de betrokken ambtelijke dienst. Daarin maakten we een flitsanalyse van het stagnerend wijkbeleid van de Gemeente en de moeizame ontwikkeling van het vak burgerschap dat bij wet door het Rijk al enige jaren verplicht is binnen het onderwijs.

Op basis van die analyse legden we B&W een nieuwe benadering voor (Vom Kinde Aus) met een Onderwijspanel Burgerschap en de Meineszbuurt als proefgebied.
De binnentuinen kunnen dienen als basis (nieuwe benadering) voor betrokkenheid van de bewoners.
En via de pendelmethode denken we relatief snel tot resultaat te kunnen komen. We stelden de gemeente drie fasen voor:

  1. Proeftuin,
    De bewoners van de panden rondom onze eigen binnentuin (de ‘Palmbuurt’).
    Via de blok-coördinatoren van het funderingsonderzoek zou snel en effectief gewerkt kunnen worden aan een ontwerpplan voor participatie in buurtbeleid en de aanpak van fase 2.
     
  2. Meineszkwartier
    Eén van de van de kleinere kwartieren heeft hier de voorkeur. De resultaten van de proeftuin worden verwerkt in deze fase van planontwikkeling.
    De docenten basisonderwijs worden in deze fase uitgenodigd, mee te denken in een onderwijspanel, ter voorbereiding van de buurtbenadering voor Burgerschap en Participatie
     
  3. Meineszbuurt.
    Deze fase wordt via de media ingeluid. De eerste twee fasen hebben een plan opgeleverd, dat via de panelmethode wordt uitgewerkt in alle vier kwartieren van de buurt.

Een maand later krijgen we een telefoontje van een ‘ambtelijk buurtnetwerker’ die in de wijk Middelland actief is. Hij is door de gemeente geattendeerd op ons plan, maar meent toch dat we zijn collega gebiedsnetwerker van het Nieuwe Westen moeten hebben.
Hij zal zijn collega informeren en wij kunnen die dan bellen. Ons plan heeft hij zelf niet gelezen. Zijn college trouwens ook niet, als we die een paar dagen later bellen. Zijn functie is, zoals hij het uitdrukt: “sparren als er een plan ligt”.
Hij is de ambtelijk netwerker die, als wij binnen onze wijk iets met anderen willen, bemiddelt, verbindt en enthousiasmeert. Hij had trouwens op ons web interessante dingen gelezen en wilde daarover graag nog eens terugbellen, had hij Eugène laten weten.

Tussen die twee netwerkcontacten door heb ik vier mensen aangeschreven uit de tijd van de Kerngroep Meineszbuurt. Ik heb hen de analyse voorgelegd met de vraag, of ze eventueel een panel/klankbord wilden zijn voor overleg met de gemeente.
Het zijn mensen met een historische, creatieve, beleidsadviserende, artistieke of pragmatische achtergrond, waarbij ook nog een duidelijk spel-element aanwezig is. Een game "Netwerken in de Meineszhood" kan interessant zijn. Daarmee zou je kunnen ervaren, dat de basis een betere benadering is voor de ontwikkeling van het gemeentelijk beleid, dat nog ouderwets gecompartimenteerd lijkt. De opheffing van de deelraden en het krampachtig installeren van wijkraden zouden er op kunnen wijzen, dat ook vernieuwing van beleid er baat bij heeft, als het door denken ‘vanuit het kind’ ontwikkeld wordt.

Dat doorbreken van politiek-ambtelijke scheidsmuren is ook effectiever als het er om gaat, de wijkdemocratie “een vuist!” te geven, zoals Arwin van Buuren een maandje later stelt in de NRC van 14 maart 2021. Burgerparticipatie vraagt volgens de Erasmus-hoogleraar bestuurskunde om gekozen wijkvertegenwoordigers met een formele rol. Wij menen dus, dat daarnaast het onderwijs aan het verplichte vak burgerschap een praktische uitwerking moet kunnen bieden binnen de buurt, de omgeving van de school.

Inmiddels heb ik een uitvoerig gesprek gehad met Mohamed El Hadji, de ambtelijk netwerker voor het Nieuwe Westen. Na wat sparren over zijn taak en ons plan, begreep hij de essentie van ons advies:

Niet de wijk is nu aan zet, maar de politiek, die in het experiment “bestuurlijke decentralisatie wijkbeleid en participatie burgerschap onderwijs” de bereidheid moet tonen, de twee beleidssectoren hierin te laten samenwerken.

Met zijn Middelland-collega zal hij de gemeente er op wijzen, dat ze te snel het rapport hebben doorgeschoven naar de wijk.
Ook in zijn ogen zal de gemeente nu eerst politiek-bestuurlijk een standpunt moeten innemen over een samenhangend beleid voor burgerschap en wijkopbouw. En in die zin is hij nu even enthousiast als wij zijn.
Hiermee vervalt dus de directe noodzaak voor een panel/klankbord, heb ik de vier contactpersonen gemaild.
Eugène zou nog worden teruggebeld door de gebiedsnetwerker die op ons web al veel gelezen had over de buurt, maar verder zijn er nog geen signalen van adhesie.


7.15    De "Virtuele Visite"
Door de Covid Lockdown gingen geplande contacten met het panel 'Zelfredzaamheid' en met de 'Hannibal'-groep niet door. Daarom legde ik de betrokken buren, vrienden en familie het straatpost-project 'Virtuele Visite' voor met als werktitel ‘Het Gemene Leven’.

Op basis van één visite per seizoen stuurde ik in de lente van 2021 de mappen 'Hensenbossie', 'Hertenduin' en 'Palmburen' toe met in de bijsluiter een voorstel voor planuitwerking. Zo zouden we, mits de lockdown was opgeheven, in het vroege voorjaar 2022 het project met een maaltijd in HNY kunnen afsluiten. Helaas hield de pandemie langer aan, maar zijn de deelmappen wel de basis geworden voor deze uitgave van “Mijn Gemene Leven”.


7.16   Plumpy Nut
Eind september mailde de Consumentenbond mij de vraag, of ik mijn bondgenoten wilde schrijven, waar mijn ontbijt uit bestond. Meestal reageer ik niet op dit soort vragen; nu toevallig wel:

“Een paar jaar geleden las ik dat voor noodhulp in gebieden met ernstig voedseltekort ‘sabbelzakjes’ met pindakaas verstrekt werden, omdat “alles er in zit wat een mens nodig heeft”. Sindsdien gebruik ik geen boter meer op mijn 4 sneeën brood met hagelslag, maar pindakaas.“

Nauwelijks had ik het bericht gepost op de site van de Bond, of de postbode liep voorbij. Bij de voordeur lag één envelop. Save the Children vroeg mij met een zelfde toelichting als ik de Bond geschreven had op de sabbelzakjes:
“Hoeveel zakjes levensreddende Plumpy Nut geeft U?”
Er zat een bankaccount bij NL24 RABO 0343 5000 00
t.n.v. Save the Children, Den Haag.


7.17   De weg naar 78
Nu, met 78 in zicht, leek het mij een goed moment, een update van ‘Zicht op 75’ uit te brengen. Maar dit weekend schreef Ranne Hovius onder de kop “Kwaliteit van leven en sterven” in een katern van de Volkskrant dat een Amerikaanse oncoloog vond, dat 75 jaar bij uitstek het moment is om te sterven. Zijn ervaring had hem geleerd, dat “na het 75e jaar de boel fysiek, mentaal en sociaal bij de meeste mensen zodanig implodeert, dat ze ernstig beperkt worden in hun doen en laten.”
Hij zal dan ook vanaf dat moment “iedere vorm van medisch handelen met als doel zijn leven te verlengen, weigeren”. Dat lijkt me een gezond standpunt.

Daarom iets over het gemak en ongemak van mij als 78-jarige.
Om met dat laatste te beginnen: Ik heb al jarenlang een liesbreuk die op aanraden van de huisarts in januari 2022 is bekeken in het ziekenhuis. Ongeveer vier maanden later (april/mei) zou ik worden behandeld, maar door de lange wachtlijst heb ik nog steeds geen oproep ontvangen.
Daarnaast heb ik met de eerste Coronavaccinatie de rode-vlekkenbijwerking gekregen, die via een ‘fors gegenereerd eczeem’ over m’n gehele lichaam is uitgestraald en een bijna ondragelijk irritatie veroorzaakt.
Het leek in januari wat af te nemen en de dermatoloog ontsloeg mij van vervolgconsult. Mocht er een negatieve verandering in komen, dan mocht ik haar hulp weer inroepen. Dat werd rond de zomer een feit. In september belde ik haar; in november kon ik langskomen. Resultaat: Doorgaan met zalf smeren.
Rond de jaarwisseling nog een stevige prednisolonkuur van 12 dagen. Geen resultaat. Op mijn verjaardag zag ik de dermatoloog weer. Diezelfde dag is bloed afgenomen, een röntgenfoto gemaakt en een stukje weefsel naar het lab gestuurd. Het bloed was in orde; op 30 maart is er een vervolgconsult.

Om op het gemak over te stappen: Ik ga elke avond graag slapen en sta na 6 à 7 uur weer fit op m’n benen. Meestal moet ik m’n huid even schuieren en met koelzalf insmeren om weer zonder jeuk-afleiding van de krant met ontbijtkoffie te kunnen genieten.
Daarna check ik ons web via het bezoekerslogboek, werk de website bij of schrijf, net als nu, over iets anders.
De dagbesteding van ’75 in Zicht’ is praktisch nog dezelfde als nu.

Algemene conclusie:
Ouderdomsongemak doet zich weliswaar voor, maar dat ‘de boel fysiek, mentaal en sociaal implodeert’ is (momenteel) bepaald niet aan de orde. Met enig vertrouwen zie ik mijn volgende verjaardag tegemoet.
 

7.18   Het einde van Alles
Het hernieuwd contact met een paar klasgenoten van Hertenduin is gevolgd door een reünie die uitermate gezellig was. Bij het afscheid was de veelgehoorde opmerking: “Dat moeten we volgend jaar nog ‘ns doen”.

Omdat het organiserend comité in zijn laatste bericht de hele adresstring van mijn jaargenoten had meegegeven, kon ik ze nu allemaal per email benaderen voor een bedankje met perspectief:

Graag had ik jullie tijdens de reünie even toegesproken, omdat in zo'n korte tijd elkaar allemaal even de hand schudden niet lukt en ik Hertenduin en de hele Equipe daar omheen zo dankbaar ben.
Maar na het uitgebreide welkomstwoord van Hans en de geanimeerde gesprekken kwam daar niet meer van. Daarnaast had ik jullie ook nog iets willen vragen.

Die 'toespraak' vind je in de bijlage; mijn vraag behoeft een korte toelichting:

Al enige jaren stoeien we in Rotterdam/Meineszbuurt met politiek en onderwijs om Burgerschap & Participatie via een 2-sporenbeleid te ontwikkelen (zie: de basis de baas). Door de diverse scheidingen in het beleid (gemeente><ministerie en welzijn><onderwijs) is dat een bijna onmogelijke zaak, die bovendien nog wordt versterkt omdat volgens de onderwijsinspectie de meeste scholen er nog niet veel van 'bakken'.

De 3 basisscholen in onze buurt zeggen overigens dat ze het goed doen en geen hulp nodig hebben, maar inzage in hoe ze het doen geven ze niet en bij leerlingen uit onze directe omgeving doet de term 'burgerschap' geen bel rinkelen.

Nu wil ik jullie het volgende vragen/voorstellen:
Hebben jullie zin om in 3 stappen met ons mee te denken over een "Plan van Aanpak Burgerschap & Participatie", gericht op het primair onderwijs?

  1. Inventarisatie Kennis, Inzicht, Ervaring
    Via een eenvoudige vragenlijst ontfutsel ik jullie meningen, opvattingen, ervaringen, suggesties. Die werk ik om tot een voor-ontwerp Plan van Aanpak
    Termijn: oktober/november 2022
     

  2. Voorontwerp PvA
    Een opzet, indeling voor het plan met hier en daar wellicht al meer invulling en vragen. Termijn: januari/februari 2023
     

  3. Concept Plan van Aanpak
    De grote lijnen moeten helder zijn; suggesties voor invulling concreter met mogelijk differentiaties naar schooltype.
    Termijn: maart/april 2023

Het geheel zouden we dan kunnen afsluiten met een lunchbespreking in mei/juni 2023.

We proberen na Stap 1 contact te leggen met Rotterdam en Onderwijs om bij te dragen in dit project met suggesties en/of subsidie, maar hoe dan ook staat Stichting de Binnenweg garant voor betaling van de lunchbijeenkomst rond juni 2023.

Reacties graag als "Beantwoording aan Allen", zodat we elkaar snel en volledig kunnen informeren/inspireren.

Graag hoor ik van jullie.


Toespraak die ik wilde houden tijdens de Hertenduin Reünie op 11 september 2022.

“We hebben schoolmeesters nodig”, zei m’n moeder. Ze kwam net thuis van de kerk, waarna de ontbijtpauze begon voor de bakkerij. Meestal was het vervolg: omkleden, de bakfiets vullen met brood en banket, de klanten langsfietsen, met de lunch weer thuis en ’s middags koekjes bakken.
Maar nu liep het anders: “Ik heb net de moeder van Sjaak (de Klerk) gesproken. Ga bij hem maar even vragen met welke bus je bij die school kunt komen, dan kun je je gaan inschrijven. Sam (mijn jongere broer) neemt jouw plaats over in de bakkerij.”
Een paar uur later belde ik aan op Hertenduin en zei de portier, die iets later Broeder Bernardinus bleek te zijn: “Het is goed dat je geen meisje bent, want die klas zit al vol. Morgen gaan we beginnen”
Zo begon voor mij een ‘carrière-switch’ uit het ongerijmde en was ik er binnen een jaar van overtuigd, dat ik schoolmeester wilde worden. Net zo zeker als ik geloofde dat God bestond. Dat laatste ben ik al jaren kwijt, dat eerste ben ik altijd gebleven, ook al heb ik er maar een paar jaar mijn brood mee verdiend.
Het 2e jaar sloten we af met het verbranden van twee boeken, die symbool stonden voor de vakken die we niet meer kregen. De as begroeven we onder een tegel in het gazon. We namen daarmee afscheid van onze jeugd. De zuiverheid en oprechtheid van Wiskunde en Camus wilden we in ons zelf opslaan.
In het 3e jaar kregen we het vak ‘CuMa’, het Cultureel-Maatschappelijk leven in Nederland, erbij. Aanvankelijk gegeven door Dogge, maar het jaar daarop door Benda. In die tijd ontdekten we ‘De Oude Geleerde Man’ als plaats bij uitstek voor het oprichten van een sociëteit die ‘Ante Portas’ (SAP) moest heten. We waren er van overtuigd, vóór de poorten van een nieuwe tijd te staan en wilden ons met maandelijkse studiebijeenkomsten daarop voorbereiden. Nico van der Goes en Peter Prins zijn daar als secretaris drijvende krachten in geweest.
Nico Smit koppelde de naam aan Hannibal (Rumor est Hannibal Ante Portas, oftewel: “Het gerucht gaat, dat Hannibal Voor De Poorten <van Rome> staat”) en Ed Vellekoop, gaf Hannibal meer dan een gezicht. Die kreeg als mascotte en ‘vechter voor het vrije woord’ naast een bloem ook nog een zwaardje.
Als werkconcept ontwikkelde SAP het project ‘Leven nu, ..en morgen?’, een serie bijeenkomsten voor jongeren. Jammer genoeg is dat alleen in Noordwijkerhout, met een subsidie van de gemeente, van de grond gekomen. De sociëteit verkommerde, leden waaierden uit in het onderwijsveld, moesten in dienst, gingen studeren of kregen andere prioriteiten. Ikzelf heb nog menigmaal van Alkmaar tot Maassluis lezingen mogen geven over die nieuwe tijd, raakte zodoende betrokken bij het VJV, het Vormingswerk Jong Volwassenen, en werd na 9 jaar inspecteur onderwijs, totdat Noord-Holland mij vroeg een politieke visie op jeugd te formuleren. In het verlengde daarvan mocht ik de Raad voor Jeugdbeleid N-H op- en inrichten.
De laatste jaren heb ik, tot tevredenheid van de provincie, instellingen mogen begeleiden met reorganiseren, fuseren of liquideren, waaronder de Raad voor Jeugdbeleid.
En dat allemaal dankzij Ante Portas, Hertenduin en mijn moeder die vond, dat ik als bakker te kort zou schieten.
Mijn dank is daarom, zoals ik hier voor jullie sta, levensgroot, Merci!

De dankmail met oproep om mee te denken over burgerschap en buurtbeleid bleef onbeantwoord.
Graag wilde ik met een panel van ervaren onderwijskrachten die zij zijn en de basisschool-docenten uit de wijk een advies ontwikkelen ter onderbouwing van ons Proefproject Meineszbuurt. De gemeente heeft het plan al een jaar in een la liggen. De politieke partijen hebben we een afschrift gestuurd in het kader van de verkiezingen.
Van Leefbaar Rotterdam kregen we een kaartje: “Bedankt voor uw informatie”.
Verder bleef het stil bij politiek en onderwijs.

 

7.19   Het Filosofisch Kwintet
Verving ook deze zomer (2022) weer Buitenhof op zondag.
De eerste uitzending schiep veel verwachtingen, maar miste iets. Vandaar mijn brief:

Geacht Kwintet,
Mooi programma, motiverende aanzetten tot "het moet anders". "Maar hoe?": "De maakbaarheid", daar bleven jullie een beetje zweven. Bijna zou ik zeggen: Begrijpelijk, het laatste taboe is nog steeds onbespreekbaar: De onderdrukking van de Man.
Symptomen daarvan?

∞ De religieus-gelovige
beroept zich op "De Tien Geboden", ziet noch een boze achterdochtige Buurman noch een trotse liefhebbende Schepper als schrijver van dat dictaat, maar acht zich toch een bijzonder mens;

∞ De rationele wetenschapper
beroept zich op onderzoek en analyse; blijft "vanzelfsprekend" binnen de piketpaaltjes van zijn vakgebied en is daarbuiten ook maar 'een gewoon mens';

∞ De regionaal weldenkende mens
wereldwijd geneigd te zeggen dat iets normaal is, wat binnen zijn omgeving geen problemen oproept: "Dat is gewoon zo!"

Wie zich ongerust maakt over de essentie van het bestaan, de toekomst van de mens en de schijnbare onmogelijkheid om van de wereld een 'aards paradijs' te maken, moet geëngageerd zijn en dient iets wezenlijk te willen veranderen.
Dàt begint bij jezelf. En we dragen allemaal al de 'stains' van ons verleden.

Uitgangspunten van ons Manhattan Project 3.01 zijn daarom:

"inclusief denken", we zijn met velen, maar horen bij elkaar
"de basis de baas", beleid moet wortelen in de omgeving, samenleving
"id-recht", vrijheid van denken en persoonlijkheidsontwikkeling
"Vom Kinde aus", een oud methodisch-agogisch onderwijsprincipe.

Die punten vormen stapstenen naar Globaal Bewustzijn. En door ID-recht binnen het primair onderwijs aandacht te geven, kunnen we binnen één schoolgeneratie goed op weg zijn.
Het al jaren verplichte vak Burgerschap/Participatie binnen het onderwijs is nog steeds niet op stoom.
Wezenlijk vernieuwing begint bij de pasgeborenen, het onderwijs zou nog kunnen bijsturen als de peuterjaren het kind geknot hebben.

Daarna blijft alles 'op hoop van zegen', tenminste als autoriteiten en beleidsmakers zichzelf ter discussie durven stellen. Anders blijft het toch, zoals een lid van het Kwintet al meende: “Hoe meer iets verandert, hoe meer het hetzelfde blijft”.
Ik hoop, dat jullie over twee weken aan die uitgangspunten wat aandacht kunnen geven als opmaat naar de maakbaarheid.


Ira Pronk, Redacteur van Het Filosofisch Kwintet reageerde:

“Hartelijk dank voor uw interesse in ons programma. We hebben genoten van uw erudiete reflectie op de thema’s van de uitzending en danken u dat u deze met ons wilde delen.
We houden uw punten in gedachten, maar kunnen hier helaas niet op ingaan in de aankomende uitzending. Deze gaat namelijk over een ander onderwerp, de meritocratie. We hopen dat u kijkt.”

Het Filosofisch Kwintet, een zomerlang doorlopende, diepgravende brainstorm/discussie over "het moet anders", dacht ik.
Het blijkt echter een zondags tafelgesprek met een wisselende groep die beleefd en zonder scherpe randjes een meningencontainer vult over diverse onderwerpen.
De programmatitel zou dus eerder moeten zijn: Filosoferende Kwintetten.


7.20   2022: Brugjaar voor verbeelding
Toen Fukuyama in 1989 ‘Het einde van de geschiedenis’ verkondigde, meende hij optimistisch, dat de liberale democratie zichzelf in het Westen al zo bewezen had, dat op korte termijn de landen van de overige windstreken met hun politiek beleid zouden evolueren tot eenzelfde, liberaal democratisch systeem.

De mens maakt vanaf zijn oersprong een ontwikkeling door van kleine groepen naar grotere verbanden waarbij de ‘wetten van de evolutie’ voor het leven in biodiversiteit evenzeer werken als in de ontwikkeling van samenlevings- en beheerssystemen, ook politiek, van gemeenten tot de verenigde naties.
Daarbij heeft de mens altijd al over de verstandelijke vermogens beschikt, die hem ook nu nog kenmerken, leerden Graeber & Wengrow mij met hun boek ‘Het Begin van Alles’.

Dit jaar (2022) is wat dat betreft een brugjaar geworden. Het begon met Markus Gabriel, die mij bevestigde in zijn boek “Morele Vooruitgang in duistere tijden”, waarin hij “orde wil scheppen in de serieuze, gevaarlijke chaos van onze tijd” door een nieuwe impuls te geven aan onze “opdracht als mens”. Daarmee sloot hij aan op de doelstelling die wij als Sociëteit Ante Portas stelden: Inclusief Denken, “opdat we beter konden voldoen aan onze opdracht als mens”.

En enthousiast ging ik door met “Slow Democracy” van David Djaïz die als ondertitel meegaf: “Hoe we de globalisering kunnen beheersen en ons lot in eigen handen nemen”. Djaïz spreekt in dat kader over “circulaire democratie” die “op het lokale grondgebied institutioneel samenhang (dient) aan te brengen tussen de democratie en het economische en ecologische leven”. Bij Djaïz herkende ik ons idee over ‘globaliseren met regionale dynamiek’ en in zijn ‘circulaire democratie’ zou ons gaingate-model een stimulerende motor zijn voor zijn ‘institutionele samenhang’ in de omgeving, wat wij noemen ‘environmentality’.

Hiermee hebben we drie pijlers naar de wereld van morgen:
 Liberale democratie
 Regionale dynamiek
 Maakbaarheid: Vom Kinde Aus


7.21   Toeval en onvermijdelijkheid
Het concept, daar begint het al mee, in de binnenwereld.

Stel dat m'n ouders, die al twee kinderen hadden, er graag nog een bij wilden hebben.
Dan was ik het onvermijdelijk resultaat van een seksuele inspanning met een verder liggend doel dan genoegzaam samenzijn.
Maar als m'n vader daarbij even had moeten niezen, of m'n moeder zou hebben gezegd: "Nog even niet, Sam", dan had een tweede zoon weliswaar Jan geheten, maar het had evenzogoed een meisje kunnen zijn en dan heette het kind Greet. Dàt was de traditionele onvermijdelijkheid binnen de cultuur van mijn familie: De eerste zoon werd naar de opa van vaderskant vernoemd, Henk; de tweede naar de vader van de moeder, Jan dus.
Bij de meisjes was het andersom. Zo is mijn oudste zus Barry naar m'n moeders moeder vernoemd en m'n tweede zus naar die van m'n vader, Greet.

Mogelijk was dus die tweede zoon op dezelfde dag jarig geweest, maar zou toch 'n ander mens zijn. Het zou dus zelfs een meisje geweest kunnen zijn of een sibbeling met een differentiatie in gender, zoals nu ook wetenschappelijk benaderbaar is.
Door het beschreven nies-oponthoud kreeg namelijk een ander spermaatje kans, de 'rat race' te winnen. Ik zou er niet geweest zijn. Dat ene, cruciale moment in tijd en omstandigheid, heeft mij 'aan' gezet.

Maar toeval kan zich blijven voordoen, ook in schijn van onvermijdelijkheid.
Toeval, volgens Jacques Monod "een verstoring in het geheel der verwachtingen", stelt de onvermijdelijkheid bij in het verdere verloop der gebeurtenissen die je in meer- of mindere mate kunt beïnvloeden. Daarmee ontstaat ook een breder perspectief voor toevalligheden.

Daarnaast kan "het geheel der verwachtingen" ook verstoord raken door onvoorziene handelingen van derden. Om twee uitersten te noemen: Zo hebben mijn zussen hun op het geboortekaartje genoemde roepnaam (“we noemen haar”) ingewisseld voor de officieel geregistreerde naam, Margreet en Barbara, en hebben twee onverlaten zich met gekaapte vliegtuigen te pletter gevlogen op de Twin Towers.
Ook dergelijke verstoringen kunnen grote invloed hebben. Met betrekking tot wat genoemd wordt "de terroristische aanslagen van 9/11" zal dat voor iedereen duidelijk zijn. Maar een naamswijziging kan ook diepe gevolgen hebben. Ik had dat al eens ervaren toen m'n nichtje Riet als jonge vrouw haar naam veranderde. Dat gaf me in die tijd een onprettig gevoel, waar ik toen geen woorden aan kon geven. Door mijn zussen is dit nu duidelijker geworden.

Voor zover ik weet, heeft ieder mens een 'IK', een Intern Klankbord. Je praat er tegen. "Je spiegelt je zelf", volgens sommigen. Fransen zeggen zo fraai dat je 'Monologues Intérieurs' voert. Je ordent je gedachten ermee en je scherpt je mening over zaken die je bezig houden. Maar het kunnen ook ‘Dialogues Intérieurs’ zijn, ervoer ik.

Toen mijn tweede zus naar Afrika verhuisd was, merkte ik ineens, mijn IK een naam gegeven te hebben. "Ja, maar Greet, dat kan toch niet", kon ik mezelf horen zeggen om vervolgens een redenering op te bouwen. Zo was ze toch altijd bij me, het zusje van wie ik (volgens onze hulp in de huishouding, Lyda) het liefste broertje was. Toen Greet haar naam veranderde in Margret, verdween na een tijdje ook haar klankbordnaam. Jaren later merkte ik opeens, dat ik mijn derde zus, Barry, aansprak in mijn interne spiegel-gesprekken. Totdat ook zij haar doopnaam ging gebruiken.

Toevallige
gebeurtenissen, omstandigheden, daden.

1962 Huis ter Duin.
Als je in die tijd richting Boulevard reed, zag je rechts van het Vuurtorenplein een hotel, waarvan ik de naam vergeten ben. Vanaf de vroege zomer bezorgde ik daar brood.
Omdat ik 's middags en 's avonds wat vrijer in m'n tijd zat vroeg ik 'ns of er misschien nog iemand nodig was als hulpje. Dat was niet het geval en onbekommerd bakfietste ik het duin af, terug naar huis.
Een paar dagen later belde mevrouw Rodriquez van Huis ter Duin. Ze had begrepen dat ik dagelijks twee dagdelen beschikbaar was en zij hadden iemand nodig als hulpje bij de portier van de gasteningang. Zo kreeg ik van meneer Rodriquez, de Hoofdportier, een aanstelling als Chasseur.
Mijn werkervaring in Huis ter Duin werd hoog ingeschat door mevrouw Van der Geest, die het gelijknamige hotel naast ons huis beheerde. Het jaar daarop vroeg ze mij, bij hen in het zomerseizoen te komen werken als kelner. Een jaar of drie/vier heb ik dat met veel plezier gedaan. Haar echtgenoot was beter in biljarten en wist ondertussen op een leuke manier de gasten te vermaken. Haar zoon Frans was bezig, zich voor te bereiden op de overname van de zaak.

1962 Hertenduin
"We hebben schoolmeesters nodig", zei m'n moeder op een ochtend. Ze adviseerde me even bij Sjaak de Klerk te informeren met welke bus ik daar vanuit Noordwijkerhout kon komen om me aan te melden.
"Het treft, dat je geen meisje bent", zei de directeur van Hertenduin. Er konden nog wel een paar jongens geplaatst worden in de eerste leergang. Pas in de derde leergang werden jongens en meisjes samen gevoegd om af te studeren met een Hoofdakte.

1966 Hertenduin
We stonden wat te kletsen bij de ingang van Hertenduin. Het hoofdaktejaar was begonnen. Officieel mocht ik daar nog niet aan meedoen, omdat ik geen godsdienstdiploma had verworven bij de Lagere Akte. De godsdienstleraar, die ik enige malen had gewezen op zwakke punten in zijn betogen, had mij geen 'nihil obstat' verleend voor het afstudeerjaar.
Tijdens dat kletsen kwam ineens de directeur naar buiten lopen, overduidelijk last hebbend van zijn ochtendhumeur. "Goede morgen, Broeder", wenste ik hem daarom op een duidelijk meelevende toon en ons groepje deed daar grinnikend in mee. Met een grom liep Bernardinus door, maar draaide zich na een paar stappen om en sprak me aan. "Wat doe jij hier; je hebt toch geen godsdienstdiploma?"
Na mijn verweer, dat de Heer Laan mij nog niet voor een herexamen had opgeroepen, liep hij rood aan: "Als ik morgen niet hoor, wanneer...... Nou ja, verdwijn maar. Je bent geen knip voor de neus waard!"

1977 VJV
Een jongen had op een wanhopige manier zijn leven beëindigd. Dat greep me erg aan, omdat ik een paar maal in het voorbijgaan had gemerkt, dat het met hem niet goed ging. Ik wilde die jongen daar op aanspreken, maar had er nog geen tijd/gelegenheid voor gevonden.
Die avond heb ik me thuis afgesloten van de wereld om in diepe meditatie mij te bezinnen op wat je de essentie van het bestaan zou kunnen noemen. Toen ik na enige uren verlicht vanonder de paardenwollen deken weer opstond, hoorde ik in mezelf een woordenloze bevestiging in de sfeer van "Wat er ook gebeurt, ik zal mijn opdracht nooit verloochenen." Ik stapte om 3 uur in bed en viel in diepe slaap.
Om 5 uur ging de telefoon: "Met de brandweer van Lisse...Qbus is in vlammen opgegaan. Om 3 uur werd het sein 'brand meester' gegeven."

1980 VO/OV
In april stopte ik met het VJV-werk. Na 9 zware jaren wilde ik me met een 'sabbatjaar' bezinnen op hoe het allemaal verder moest. Een paar maanden later merkte ik, dat het met mijn manier van leven niet mogelijk zou zijn, me een jaar lang zonder inkomen in stand te houden.
Die week word ik gebeld door de Categoriaal Hoofdinspecteur van het VO/OV, het Volwassenen-Onderwijs. Er is dringend behoefte aan tijdelijke vervanging van een zieke inspecteur. Of ik er voor voelde, zijn team met mijn ervaring vanuit het VJV te versterken.
Vooralsnog gaat het om een halve baan, met perspectief op een volledige baan.

1980 RJB
Ton van 't Hof belt me. Of ik nog steeds een halve baan heb bij de inspectie en of ik dan tijd heb om voor de Raad voor Jeugd- en Jongerenwerk in Noord-Holland een beleidsvisie te ontwikkelen. Het interim-bestuur van de Raad die met opheffen wordt bedreigd, heeft een laatste kans gekregen van de provincie om op basis van één dag per week iemand voor drie maanden aan te trekken een beleidsplan te schrijven.
Nadat ik ermee had ingestemd, voegde de provincie er al snel twee dagen aan toe met een secretariaatsfunctie voor de Adviescommissie Sociaal Cultureel Werk.

1993 NH/GS
Telefoon van Frieda van Diepen. De baan die ze voor mij in gedachten heeft als genoegdoening voor het liquideren van de RJB kan ze om haar moverende redenen tot haar spijt niet meer aanbieden.
Of ik er niet op wil solliciteren wanneer die functie in het vacature-bulletin voorbij komt.
Ze is erg met me begaan en biedt overleg aan met Piet Bijl van personeelszaken om de verdere gang te bespreken.

1995 Minderheden
In de zomer, bij een ordening van m'n archiefkast, viel me op dat ik niet zo heel veel ervaring had opgedaan met betrekking tot minderheidsgroepen. De ochtend daarop belde Jurgen van der Wal. Hij was de beleidsmedewerker van Frieda van Diepen-Oost, gedeputeerde voor Welzijnsbeleid. Namens haar vroeg hij me, of ik als ambtelijk secretaris een stuurgroep voor minderhedenbeleid wilde ondersteunen.


7.22   Symposium De Basis de Baas

Buurtbeleid als basis voor participatie en burgerschap.
De gedachte er achter is, dat wie een wezenlijke verbetering wil bewerkstelligen in de relatie politiek – burger, zich vanaf de basis daarvoor moet inzetten: Denken vanuit het kind, werken vanuit de leefomgeving.

Vanuit die gedachte hebben we in september 40 organisaties aangeschreven met de uitnodiging, mee te denken over de voorbereiding van een symposium Burgerschap en Buurtbeleid. We hebben een info-map meegestuurd met ons jaarverslag 21/22 en 7 notities over de Meineszbuurt, gaingate/trybe, het IOI-modem, de website, argumenten voor beleid en inclusief denken.
De aangeschrevenen komen uit landelijke of 010-sectoren: Politiek, Onderwijs, Welzijn/media, Beleids-Innovatie, Palmbuurt en Beveiliging (vanwege ons IOI-modem).

Eugène doet de uitnodigingen voor het symposiumplan op de bus.
Het symposium zou in de herfst van 2023 kunnen plaatsvinden.
Doel: Het ontwikkelen van een Proefproject Meineszhood voor het primair onderwijs  gebaseerd op Buurtbeleid en Burgerschap.
Het project zou dan vanaf het voorjaar 2024 kunnen worden opgestart.

 

 

 

 

 

 

7.23   Op weg naar 79
In de “Maurice-tevredenheidscore” bevind ik me geheel in het rechter bovenvlak: Ik lees NRC en Volkskrant, zweef politiek tussen GL en D66, verdien bovenmodaal, heb ‘n HB-Opleiding en ben ’n man.
55-plussers bevinden zich volgens Maurice echter rechtsonder en lezen Telegraaf of Reformatorisch Dagblad, hebben de MAVO gevolgd en behoren tot de businessclass. Dat is op mij niet van toepassing.

Kortom: Volgens Maurice ben ik, statistisch gezien, een tevreden mens.
Mentaal voel ik me sterk. Ik kan mijn opdracht, ‘werken aan de wereld van morgen’ in m’n eentje aan, maar werk het liefst met mensen die zich daar ook verantwoordelijk voor voelen, zoals in ons Manhattan Project.
Mensen die net als ik beseffen: “Het moet anders. Maar hoe, dat weten we nog niet.”

Iedere 1e maandag stap ik vóór het ontbijt op de weegschaal.

In juni 2021, aansluitend op de covidvaccinatie 'rode-vlekkenbijwerking' met  netelroos en galbulten, is er in korte tijd een gewichtsverlies van drie kilo.
Inmiddels weeg ik net als vijf jaar terug weer rond de 62 kilo.

De beschrijving van de activiteiten "doorsnee dag / week / maand" zoals opgesteld in "Zicht op 75" ter voorbereiding op een gemeentelijk bezoek om mijn zelfredzaamheid te beoordelen, is nog steeds actueel. Vooralsnog meen ik, op die wijze nog wel een jaar door te kunnen.

 

Ik laat me niet zo snel frustreren door gebrek aan reacties op voorstellen, bijvoorbeeld aan:


Mijn ‘opdracht als mens’ is nog steeds de drive om door te gaan.
Soms voel ik me ‘obsoleet’, wat The Rolling Stones in ‘Out of Time’ ooit vertaalden met ‘old fashioned’. NPO vertaalde het in de ondertiteling gisteravond nog als 'achterhaald' maar ik voel het meer als:
 

‘je doet er niet meer toe’.



Dat heeft dan waarschijnlijk te maken
met mijn leeftijd of uiterlijk:

grijs haar
en
een uitgemergeld gezicht.
 


Fysiek bewandel ik dus twee medische trajecten (zie 7.17):
Chirurgisch wacht me een liesbreukbehandeling.
Dermatologisch heb ik last van onderhuids aangestuurde irritatie/jeuk. Frustrerend zijn de bijsluiters van de twee zalfjes voor de huid. Ze melden, geen medicijn te zijn, maar (slechts) ongemak-verminderend en therapie-ondersteunend. Er is echter geen therapie, voor zover ik weet, wat zou kunnen betekenen, dat ik zalvend tot het einde door kan gaan.
Vier dermatologen heb ik ondertussen ontmoet. De eerste drie volstonden met de vraag hoe het gaat, het bekijken van de rug en er een fotootje van maken.
De laatste liet mij de foto ook zien, maar niet in relatie met de vorige foto’s.
Van haar kreeg ik ook een Prednisolon pillenkuur om het afweersysteem te remmen. “Je kunt er dus verkouden door worden”, zei ze ter toelichting.
In twaalf dagen zou het dan geklaard zijn. Ze hoopt me op 3 februari terug te zien. De therapie-ondersteunende zalf verzacht tijdelijk, maar verhevigt daarna de irritatie.
Op m'n verjaardag ontmoette ik de vierde dermatoloog. Naast en fotootje maken haalde hij er zijn afdelingshoofd bij. Dat leidde tot een vervolg medicatie en een gang langs de röntgenafdeling, bloedonderzoek en een bioptlab om te bekijken of er sprake is van een weefselontsteking. Daarnaast zijn er telefoonafspraken gemaakt voor de komende twee weken om de effecten van het medicijn te monitoren.

Met betrekking tot de liesbreuk vertelde de huisarts mij, dat de specialistenklinieken rond de Ring van Rotterdam voorkeur hebben voor patiënten die nog ‘fris en fruitig’ zijn. Daarom verwees hij me naar het Franciscus Ziekenhuis, genoemd naar de ras optimist die zo’n duizend jaar geleden zelfs de dieren wist te boeien met gesprekken over het glorievolle bestaan.
Via de media heb ik inmiddels al een paar keer vernomen, dat liesbreuken geen hoge prioriteit hebben, zolang je er geen last van hebt. Dat verklaart wellicht, waarom de voor april 2022 geplande behandeling nog steeds niet heeft plaatsgevonden: Door de lockdown is er een extra bubbel bijgekomen in een toch al overspannen zorgsysteem van klacht en behandeling. Nu de lockdown voorbij is, draait het systeem weer overspannen door. Het is niet uit te sluiten, dat de extra bubbel alleen maar kan afnemen door de natuurlijke dood van de betrokkenen. Immers, wanneer een bubbelgenoot door urgentie toch geholpen zal worden, neemt een nieuwe patient diens bubbelplaats in. Zo werkt dat in een overspannen systeem.

Soms denk ik even aan Opa Duivenvoorde. Hij kreeg een liesbreuk rond zijn 18e, werd daardoor afgekeurd voor de mobilisatie van de Eerste Wereldoorlog, hielp de Prins en zijn trawanten met de jacht op fazanten en konijnen in de duinen bij het Paardenkerkhof, sprong daarbij over hekken en greppels, werd rond zijn 83e jaar aan zijn breuk geopereerd en leefde nog lang en gelukkig.
Hij werd 97. Een val uit de appelboom werd hem fataal.

Dat wat hìj deed zie ik me allemaal niet doen. Maar het ziet er wel naar uit, dat ik met enig vertrouwen nog wel een jaar tegemoet kan zien.

Rotterdam, 8 februari 2023,
Jan A.M. van Hensbergen,
https://gaingate.com/vh
 


Hoofdstuk VIII:  Mens Maris

De Geest van de Zee

vanaf het duin lijkt alles kleiner,
behalve de zee die zoveel groter wordt


Marsman, de dichter, deed in mij de bron der verbeelding wellen. Het begon allemaal heel pragmatisch, zoals ik in mijn scriptie op de pedagogische academie al aangaf. Maar hij raakte mij op gegeven moment tot in het diepst van mijn zijn.
Daarom, denk ik, bleef de bron behouden toen de afstand tot Marsman al weer wat groter werd.

Zijn door mij iets verbasterde aanmaning* met toelichting:

"Wie leeft, leve in de geest van deze zee of leve niet!"

.. "hier scheert de wiekslag van het licht..
hier de fontein die regenbogen werpt
naar de kusten van de moskee, de tempel en het kruis",

heeft mij echter nooit verlaten.


Met zijn allerlaatste dichtregel:

Zolang de Europese wereld leeft ...., ruist hier de bron,
zweeft boven déze zee het lichten van de creatieve geest.

voelde ik mijn duigen geloofwaardig en levensbestendig gehoepeld.

>>terzijde:
Hoe schoon is het, dat Teilhard de Chardin in zijn onderzoek naar
'Het Verschijnsel Mens' concludeert:
"Sinds zesduizend jaar is rond de Middellandse Zee
 een nieuwe mensheid ontkiemd"

En die nieuwe mens onderscheidt zich binnen de Primaten-familie
door een vergrootte herseninhoud, een buffer voor bewustzijn
waarmee 'instinct' ruimte kreeg voor reflexie.
<<

Mijn denken over leven en dood kan ik niet los zien van de ontwikkeling van mijn geloof, dat -dank zij mijn moeder- een prenatale impuls gekend heeft die mijn religieuze verbondenheid van het tijdelijke en het eeuwige, niet gehinderd door enige twijfel, verdiepte en versterkte.
In mijn Qbusjaren heb ik pas ervaren, dat "God" (als concept of als fenomeen) daar eigenlijk niet toe doet. Die kan net zo naturel/vanzelfsprekend worden beleefd als worden ontkend.
En in beide opvattingen heb ik mensen ontmoet die mij oprecht en onbevangen enthousiast daarover konden vertellen.

Zo ben ik in de loop van mijn bestaan

Kluizenaars zijn we allemaal, gekluisterd in een grauw verleden.
Maar wie z’n kluisters schouwen kan, bevrijdt zich zelve in het heden.

Het klinkt misschien allemaal wat pathetisch, maar niet geketend ben je “a.h.w. dood”.
Je bestaat alleen maar als kind, leerling, klant, stemgerechtigde, abonnee, verontruste burger, geliefde of verwarde mens. Geketend ben je iets en je kunt daar helemaal in op gaan.

Niet geketend leef je meer, je bent volkomen vrij. De markt van de aanbieders (onderwijs, werk, gezondheid, producten) blijft uiteraard geïnteresseerd en zal trachten op basis van een profiel een passend aanbod te doen, “speciaal voor jou”, maar ze kennen je niet.

Wie zijn ketens doorziet, is vrij en zal primair in zichzelf moeten geloven.
Dáár begint het zoeken, als vrije discipel met een eigen discipline, naar wie jou wat leren kan.

"Geloven is een werkwoord", leg ik mijn moslimburen de laatste jaren wel 'ns voor, "net als fietsen". Maar wie een fiets heeft, is nog geen fietser, ook al poetst hij die elke dag.
Met andere woorden: Alleen fietsend kun je fietser zijn. En dan kun je fietsen voor je plezier, voor je conditie, of om van A naar B te komen en er al dan niet je brood mee te verdienen.

En zo is het met geloof ook. Je kunt het oppoetsen, onderhouden, alle regels en wetten of voorschriften kennen; er desnoods je brood mee verdienen, maar dat op zich maakt je nog geen "gelover".


Geloven is een geesteshouding, een attitude; je bent zó geïnteresseerd in iets waarvan de je omvang niet kent, dat je er tijd voor over hebt, dat je er enthousiast in investeert, voor een breder of hoger doel dan je honger of lusten stillen. Je hebt dan een 'Route' te gaan, maar blijft kritisch en reflexief.
Net als de wetenschapper die op zoek gaat naar een antwoord voor een probleem.
Die bestudeert en bespreekt de kwestie en ontwikkelt een veronderstelling (een geloof).
Die voert relevante experimenten uit, tot er een antwoord opdoemt. En dan investeert die nog tijd om het verworven inzicht te falsificeren of om kritisch commentaar te vragen, voordat die durft te zeggen, een antwoord te vermoeden.

Geloven gaat dus aan weten vooraf. Wie begint met Weten, wordt alleen maar eigenwijs.

Geloven maant tot bescheidenheid en kan leiden tot een veronderstelling.
En maar hopen dat het is wat je denkt. En dan empathisch verder gaan in jouw omgeving, al is die anders-denkend, om mensen en middelen mee te krijgen in het experiment ‘leven’.

Geloof, hoop en empathie. Alleen in die volgorde ervaar je de kracht van de trits, die tot weten leidt, tot de sleutel naar de wereld van morgen, de weg naar globaal bewustzijn.

Het begint met geloven, onbevangen, vrij van angst.
Hoop en Empathie zijn de mentale krachten die het inzicht perspectief geven.

Ten aanzien van de dood heb ik geen enkele illusie over een vorm van voortbestaan.
De dood is het einde en dat is maar goed ook.

 

Kwintessens

Leven is het wonder:
uit Niets kwam iets.
Niets is Bewustzijn;
informatie
het 5e element.
 

een leeswijzer voor "het begin van alles"
https://gaingate.com/tmlibrary/leeswijzer01.htm

een idee om "de mens van morgen" te beschrijven
https://gaingate.com/tmstory/lapsarian.htm